Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Weigering medisch onderzoek. Aanvraag niet verder in behandeling genomen.

Uitspraak



11/6752 WIA

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 oktober 2011, 11/1675 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B. ] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 24 augustus 2012

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2012. Appellante en haar gemachtigde zijn - met kennisgeving - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 4 maart 2008 heeft het Uwv de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet verder in behandeling genomen en daarbij het eerder verstrekte voorschot op haar uitkering beëindigd op 25 juni 2007. Dit besluit berust op het standpunt van het Uwv dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichting mee te werken aan het medisch onderzoek door de verzekeringsarts. Appellante heeft, aldus het Uwv, op de spreekuren van de verzekeringsarts van 1 augustus 2007 en 30 januari 2008 nauwelijks dan wel onverstaanbaar gesproken. Bij besluit van 5 maart 2008 heeft het Uwv het onverschuldigd betaalde voorschot over de periode van 25 juni 2007 tot en met 29 februari 2008 ten bedrage van € 8.191,53 van appellante teruggevorderd.

1.2. Het Uwv heeft bij het besluit op bezwaar van 8 juli 2008 (besluit 1) -met vermelding van onder andere artikel 46a van de Wet WIA als wettelijke grondslag- het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 maart 2008 gegrond (lees: ongegrond) verklaard en dit laatstgenoemde besluit gehandhaafd. Bij besluit op bezwaar van -eveneens- 8 juli 2008 (besluit 2) is ook het bezwaar tegen het besluit van 5 maart 2008 ongegrond verklaard.

2.1. De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 18 december 2009, 08/2472 en 08/2471, het tegen het besluit 2 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

2.2. De rechtbank heeft het beroep tegen besluit 1 gegrond verklaard, besluit 1 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen hiervan in stand blijven. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat artikel 46a van de Wet WIA niet ten grondslag kan worden gelegd aan het besluit van het Uwv om de aanvraag van appellante voor een WIA-uitkering niet verder in behandeling te nemen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd heeft de rechtbank echter geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat het appellante niet in betekenende mate valt te verwijten dat zij niet heeft gesproken tijdens de diverse verzekeringsgeneeskundige onderzoeken. De rechtbank heeft hiertoe onder meer verwezen naar de opmerking van gemachtigde van appellante ter zitting, dat zij wel spreekt bij haar behandelend psychiater S. Gülsaçan en dat de huisarts heeft aangegeven dat het hem niet bijstaat dat appellante tijdens contacten met hem niet spreekt. Voorts valt uit het schrijven van 8 mei 2008 van psychiater Gülsaçan evenmin op te maken dat het niet-spreken van appellante veroorzaakt wordt door haar ziektebeeld. Ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank niet met medische stukken onderbouwd dat zij dusdanige psychische beperkingen heeft dat haar zwijgen haar niet is aan te rekenen. De toezegging dat appellante wel zal spreken tijdens een door de rechtbank geïnitieerd deskundigenonderzoek bevestigt het oordeel dat het voor appellante niet onmogelijk is te spreken. Nu appellante diverse mogelijkheden bij de verzekeringsarts van het Uwv en de door het Uwv ingeschakelde psychiater A.J.W.M. Trompenaars onbenut heeft gelaten, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv de aanvraag van appellante terecht niet verder in behandeling heeft genomen.

3. Bij uitspraak van 12 november 2010, 10/535 en 10/537, heeft de Raad, anders dan de rechtbank, geoordeeld dat artikel 46a van de Wet WIA ook in deze situatie de aangewezen rechtsgrondslag is. De Raad heeft vervolgens geoordeeld dat het Uwv voor een onjuist rechtsgevolg gekozen heeft door de aanvraag niet verder te behandelen terwijl in artikel 46a van de Wet WIA als rechtsgevolg is opgenomen dat de eventuele aanspraken uit die Wet buiten aanmerking blijven voor zolang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Ten onrechte heeft het Uwv voorts niet gemotiveerd waarom het advies van Trompenaars tot klinische opname ter observatie van appellante niet is gevolgd. De Raad heeft het Uwv opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante en daarbij opgemerkt dat het hem aangewezen voorkomt dat het Uwv alsnog beziet of het advies van Trompenaars kan worden opgevolgd en welke gevolgen de eventuele onmogelijkheid daarvan dient te hebben voor de beoordeling van de aanvraag van appellante. Voorts acht de Raad het onder andere van belang de redenen die Gülsaçan heeft vermeld in zijn brief van 8 mei 2008 om in het kader van de behandeling van appellante af te zien van opname in een psychiatrisch ziekenhuis mede te bezien in het licht van de door de rechtbank aangehaalde op haar zitting door de gemachtigde gedane toezegging van appellante dat appellante wel zal spreken tijdens een door de rechtbank geïnitieerd deskundigenonderzoek.

4. Het Uwv heeft naar aanleiding van de uitspraak van 12 november 2010 de psychiater

H. Kondakci verzocht een nader onderzoek te verrichten. Kondakci heeft in een rapportage van 30 maart 2011 zijn bevindingen bij het psychiatrische onderzoek van appellante weergegeven. Hij heeft vastgesteld dat appellante normaal kan communiceren en heeft niet kunnen verklaren waarom zij tijdens spreekuurcontacten bij de arts van het Uwv niet heeft gesproken, anders dan door aggravatie of veinzen. Hem is ook uit de door de echtgenoot van appellante verstrekte informatie gebleken (hetero-anamnese) dat appellante in staat was tot (normale) verbale communicatie. Informatie van de huisarts laat zien dat zij niet bekend is met een (ernstig) psychiatrische aandoening. Er is bij Kondakci een sterk vermoeden dat er sprake is van malingering (simulatie). Hij ziet althans geen eenduidige aanwijzing om te veronderstellen dat appellante destijds niet sprak vanwege ziekte. Differentiaal diagnostisch kan naar zijn mening een nagebootste stoornis worden overwogen. Het niet spreken, het vertonen van bizar, mutistisch gedrag zijn echter volgens Kondakci geen symptomen van een aanpassingsstoornis. Om de differentiaal diagnostische overwegingen uit te sluiten behoort, aldus Kondakci, een klinisch diagnostische opname op een psychiatrische afdeling tot de mogelijkheden.

5. Mede op grond van de bevindingen en conclusie van Kondakci heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep A.J. Hoffman in de medische rapportage van 28 april 2011 geconcludeerd dat het appellante te verwijten was dat zij rond de datum in geding, zijnde 12 oktober 2007, niet meewerkte aan het onderzoek naar haar belastbaarheid.

6. Bij beslissing op bezwaar van 9 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bij 1.1 genoemde besluit van 4 maart 2008 gehandhaafd en daaraan de -gewijzigde- motivering ten grondslag gelegd dat appellante verwijtbaar niet heeft meegewerkt aan het onderzoek ter bepaling van haar belastbaarheid, waardoor het recht op uitkering op grond van de Wet Wia niet kon worden vastgesteld. In verband met artikel 46a van de Wet WIA blijft, voor zolang die vaststelling niet kan plaatsvinden, haar eventuele aanspraak op uitkering buiten beschouwing.

7.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank allereerst vastgesteld dat het bestreden besluit enkel betrekking heeft op de aanvraag voor een WIA-uitkering. Gelet hierop maakt de terugvordering van het voorschot geen onderdeel uit van (de omvang van) het geding. Vervolgens heeft de rechtbank het door appellante ingediende beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

7.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv niet op afdoende wijze uitvoering gegeven aan de bij 3 vermelde uitspraak van de Raad nu het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het hierin genoemde advies van Trompenaars niet is gevolgd. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en daartoe overwogen dat zij, hoewel het Uwv dit niet adequaat heeft gemotiveerd, de keuze om appellante niet te laten opnemen op een psychiatrische afdeling van een ziekenhuis, wel kan volgen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat thans een andere situatie aan de orde is dan voorheen tijdens het onderzoek van Trompenaars en ten tijde van de uitspraak van de Raad van 12 november 2010. Immers, tijdens het onderzoek van Kondakci heeft appellante gesproken, hetgeen bij de eerdere onderzoeken en tijdens de procedure bij de Raad niet het geval was. Mede gelet op dit nieuwe gegeven en het uitvoerige rapport van Kondakci dat aan de hand van de gesprekken met (onder meer) appellante tot stand is gekomen, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen meerwaarde (meer) in het laten opnemen van appellante ter observatie. Het Uwv heeft terecht en op goede gronden op grond van artikel 46a van de Wet WIA de (eventuele) aanspraken op een uitkering buiten aanmerking gelaten nu met name uit het rapport van Kondakci is gebleken dat het niet spreken tijdens de medische onderzoeken appellante is te verwijten.

8.1. Het hoger beroep is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit. Appellante acht het oordeel van de rechtbank onjuist dat zij verwijtbaar niet heeft meegewerkt aan het medisch onderzoek. Volgens appellante heeft de rechtbank voorts ten onrechte zelf geoordeeld dat diagnostische opname van appellante geen meerwaarde zal hebben, terwijl Kondakci juist heeft aangegeven dat, om de differentiaal diagnostische overwegingen uit te sluiten, een opname op een psychiatrische afdeling tot de mogelijkheden behoort.

8.2. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd heeft Hoffman in de rapportage van 29 december 2011 het standpunt van het Uwv nader aangevuld. Hij heeft erop gewezen dat thans de beoordeling van het gedrag van appellante op de datum in geding aan de orde is. Uit het verslag van Kondakci kan naar zijn mening worden opgemaakt dat appellante tijdens diens onderzoek wel degelijk in staat was verbaal te reageren. De constatering van Kondakci dat de toestand van appellante op dat moment slechter was ten opzichte van de datum in geding geeft volgens Hoffman zelfs aan dat, als zij tijdens het onderzoek in staat was te spreken zij dat zeker ook in het verleden kon. Opmerkingen omtrent eventuele diagnostische opname van appellante hebben betrekking op het starten van de juiste therapeutische behandeling indien appellante zou persisteren in haar zwijgen en dat zwijgen niet te doorbreken was.

9. De Raad overweegt als volgt.

9.1. Indien voor het vaststellen van het recht op uitkering op grond van de Wet WIA, in het kader van een aanvraag voor de toekenning van een uitkering op grond van deze wet, naar het oordeel van het Uwv een medisch onderzoek nodig is en de betrokkene niet meewerkt aan dat onderzoek, blijven, zo schrijft artikel 46a van de Wet WIA voor, eventuele uit deze wet voortvloeiende aanspraken op een uitkering op grond van deze wet buiten aanmerking, voor zolang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.

9.2. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante rond de datum in geding, zijnde 12 oktober 2007, verwijtbaar niet heeft meegewerkt aan het onderzoek naar haar belastbaarheid. Dit standpunt is gehandhaafd nadat door de psychiater Kondakci ter uitvoering van de bij 3 vermelde uitspraak van de Raad een nader onderzoek had plaatsgevonden.

9.3. De Raad volgt het bij 8.2 weergegeven standpunt van Hoffman dat er -ook- in het verslag van Kondakci geen duidelijke aanwijzingen zijn voor ziekte en/of een psychiatrische aandoening, waardoor het niet-spreken van appellante rond de datum in geding haar niet te verwijten is. Zoals bij 2 reeds is weergegeven heeft de huisarts van appellante zich uit eerdere kontakten niet kunnen herinneren dat appellante niet tot spreken in staat was en is daarvan ook uit rapporten van de haar behandelend psychiaters Gülsaçan en J. Gerards niet gebleken. Van belang is verder dat appellante tijdens een telefoongesprek met een medewerker van het Uwv enkele maanden vóór de datum in geding duidelijk sprekend enkele vragen heeft kunnen beantwoorden.

9.4. Weliswaar heeft Kondakci in zijn bij 4 vermelde rapport van 30 maart 2011 de mogelijkheid van opname overwogen ter nadere verscherping van de diagnose, maar dit advies is, zo begrijpt de Raad, mede gelet op de in 8.2 weergegeven visie van Hoffman daarover, met name gegeven met het oog op de eventueel daarna te starten behandeling. Van een dwingend advies tot opname met het oog op de aan Kondakci voorgelegde vraagstelling is geen sprake.

10. Uit het overwogene onder 9.1 tot en met 9.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2012.

(getekend) C.W.J. Schoor

(getekend) G.J. van Gendt


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature