Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Gezinsvorming. 8 EVRM. Ontbreken mvv. Belang minderjarige kinderen. Dreigende uithuisplaatsing. Geen toestemming ex-partner voor het meenemen van de kinderen.

Samenvatting:

Verweerder heeft in de belangenafweging kunnen meewegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er objectieve belemmeringen bestaan om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat de jonge leeftijd van eisers kinderen maakt dat zij zich in het land van herkomst moeten kunnen aanpassen. Dat de ex-partner van eiser geen toestemming wil geven om de kinderen mee te nemen naar Kameroen, is een subjectieve belemmering waaraan verweerder voorbij heeft mogen gaan. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de kinderen van eiser zodanig zijn geworteld in de Nederlandse samenleving dat zij niet ergens anders kunnen aarden. De brief van Bureau Jeugdzorg waarin staat dat verandering deze kinderen geen goed zal doen, maakt dat niet anders. De dreigende uithuisplaatsing van de kinderen is evenmin aan te merken als een objectieve belemmering. Niet alleen is de uithuisplaatsing minder onvermijdelijk dan eiser met verwijzing naar de brieven van Bureau Jeugdzorg stelt, maar evenmin staat vast dat uithuisplaatsing achterwege zal blijven als eiser wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste. Bij een uithuisplaatsing spelen immers meerdere factoren een rol. Eisers aanwezigheid is er daar slechts één van.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats Assen

Sector Bestuursrecht

Vreemdelingenkamer

Zaaknummer: AWB 11/38559

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2012

in de zaak tussen

[...],

geboren 1981,

van Kameroense nationaliteit,

IND-dossiernummer: [...],

V-nummer: [...],

eiser,

gemachtigde: mr. A. de Haan, advocaat te Heerenveen,

en

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

(Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)),

te 's-Gravenhage,

verweerder,

gemachtigde: mr. M.S. Veld, ambtenaar bij de IND.

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiser ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘uitoefenen gezinsleven 8 EVRM’, afgewezen.

Bij besluit van 29 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser daartegen ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 juli 2012. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

Overwegingen

1.Eiser heeft in 2001 in Nederland asiel gevraagd. De asielaanvraag is afgewezen en eiser is sinds 14 januari 2005 onherroepelijk uitgeprocedeerd. Eiser is in Nederland een relatie aangegaan met mevrouw [...]. Uit deze relatie zijn drie kinderen geboren, te weten [...], geboren 2005, [...], geboren 2009 en [...], geboren 2008. Eiser was in die periode drie tot vier dagen per week woonachtig bij het gezin. Mevrouw [...] leeft van een bijstandsuitkering naar de norm voor een eenoudergezin. In de zomer van 2009 is de relatie met mevrouw [...] beëindigd. Eiser heeft toen een bezoekregeling afgesproken van een middag per twee weken. Begin 2010 is een nieuwe bezoekregeling ingegaan van een dag tot twee hele dagen per week in het huis van mevrouw [...]. Eiser woont sinds zijn vrijlating uit vreemdelingendetentie op 2 december 2010 tot heden de hele week bij zijn kinderen en hun moeder. Eiser heeft brieven van Bureau Jeugdzorg van 18 november 2010, 17 maart 2011 en 29 december 2011 overgelegd. Ook heeft hij een brief van 27 december 2011 van mevrouw [...] ingebracht. Eiser beschikt niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en heeft geen paspoort.

2. Het bestreden besluit gaat over de afwijzing van de aanvraag op grond van het ontbreken van een geldige mvv.

3.1Eiser voert aan dat in het licht van het feit dat hij hier te lande reeds een bestaan heeft opgebouwd, verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd op grond waarvan dan toch jegens eiser vastgehouden wordt aan het mvv-vereiste.

3.2De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. In artikel 3.71, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is immers bepaald dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, wordt afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het mvv-vereiste wordt gevoerd met het oog op het houden van toezicht op de instroom van vreemdelingen en met als doel om te voorkomen dat vreemdelingen naar Nederland komen en in afwachting van een aanvraag hier een leven opbouwen en rechten verwerven. Er is geen grond voor de conclusie dat wanneer iemand in Nederland tijdens illegaal verblijf een bestaan heeft opgebouwd, verweerder het mvv-vereiste niet zou mogen tegenwerpen.

4.1Eisers beroepschrift richt zich verder hoofdzakelijk tegen de overweging in de bestreden beschikking dat aan het belang van de Nederlandse staat meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij het uitoefenen van gezinsleven in Nederland. Volgens eiser heeft verweerder de belangen van eisers kinderen ten onrechte niet, althans onvoldoende kenbaar bij de belangenafweging betrokken, terwijl de belangen van de kinderen op de eerste plaats gezet moeten worden op grond van artikel 24 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Niet alleen is de leeftijd van de kinderen van belang, maar vooral de problematiek waarmee het gezin van eiser worstelt, nu de moeder van de kinderen met chronische psychiatrische problemen kampt, waardoor zij niet in staat is alleen voor haar kinderen te zorgen. Ten onrechte heeft verweerder zich niet inhoudelijk uitgelaten over hetgeen Bureau Jeugdzorg over de kinderen heeft gezegd, namelijk dat verandering voor deze kinderen die al het nodige hebben meegemaakt, geen bijdrage levert aan een verdere basis en veilig opgroeien. Eiser speelt een cruciale rol in het gezin en zijn vertrek uit het gezin zou zeker de uithuisplaatsing van de kinderen tot gevolg hebben. Gelet daarop heeft verweerder niet kunnen volstaan met de enkele opmerking dat dit niet opweegt tegen het algemeen belang omdat eiser in Nederland nimmer in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Ten onrechte is in eisers nadeel meegewogen dat de moeder van zijn kinderen afhankelijk is van een uitkering. Dit is niet alleen van minder gewicht dan de noodzaak van eisers verblijf voor zijn kinderen, maar eiser is bereid werk te gaan zoeken om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Bovendien heeft hij thans al economische waarde voor de Nederlandse staat, omdat hij vrijwel in zijn eentje de zorg draagt voor de opvoeding en verzorging van de kinderen. Eiser verwijst in dit verband naar de brief van zijn ex-partner. Ook stelt eiser dat verweerder zich ten onrechte en voor het eerst in het bestreden besluit op het standpunt stelt dat eisers identiteit en nationaliteit niet met zekerheid kunnen worden vastgesteld omdat hij nimmer een paspoort heeft overgelegd.

4.2.1De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er tussen eiser en zijn kinderen, ongeacht het feit dat hij slecht één van de drie kinderen heeft erkend, sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook is niet in geschil dat geen sprake is van inmenging in het familie- of gezinsleven, nu in het geval van eiser geen sprake is van beëindiging van rechtmatig verblijf van eiser in Nederland, maar het familie- en gezinsleven is ontstaan en ontwikkeld terwijl eiser illegaal in Nederland verbleef. De Nederlandse overheid heeft dus niet door verlening van een verblijfsvergunning nadrukkelijk ingestemd met het bestendig verblijf van eiser in Nederland. Door toch gezinsleven te gaan uitoefenen heeft eiser willens en wetens het risico aanvaard dat hij op enig moment, eventueel met achterlating van zijn gezin, Nederland zou moeten verlaten. Artikel 8 EVRM strekt niet zo ver dat het verweerder verplicht de domiciliekeuze van eiser te respecteren. In beginsel dient eiser Nederland dan ook te verlaten en is aan hem de keuze of hij zijn gezin al dan niet achterlaat in Nederland.

4.2.2Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EHRM), (onder meer de uitspraak van 26 april 2007, nr. 16351/03, Konstatinov tegen Nederland; JV 2007/251) dient er, ongeacht of sprake is van een positieve of negatieve verplichting, een ‘fair balance’ te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van het betrokken individu en anderzijds het algemeen belang van de betreffende lidstaat. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Bij die afweging zal moeten worden betrokken of er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven uit te oefenen in het land van herkomst en of het gezinsleven is begonnen op een moment waarop de betrokken personen wisten dat de vreemdeling illegaal was. Waar dat laatste het geval is, zal slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen worden gezegd dat verblijfsweigering een schending van artikel 8 EVRM oplevert.

4.2.3De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is voor de conclusie dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en dat verweerder op goede gronden, gelet op de ‘fair balance’ die dient te worden gevonden tussen het individuele belang van de vreemdeling en het algemeen belang van de Nederlandse samenleving, tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van een schending van artikel 8 EVRM . Verweerder heeft in het kader van de belangenafweging een zwaar gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser het familie- en gezinsleven is aangegaan en heeft geïntensiveerd gedurende een periode dat onzekerheid bestond over zijn verblijfsaanspraken in Nederland. Tevens heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat die omstandigheid voor eisers rekening en risico dient te komen. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van 10 december 2010 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (LJN: BO8060). Verder heeft verweerder in het nadeel van eiser mogen meewegen dat de partner van zijn kinderen een bijstandsuitkering geniet. Verweerder heeft in de belangenafweging kunnen meewegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er objectieve belemmeringen bestaan om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat de jonge leeftijd van eisers kinderen maakt dat zij zich in het land van herkomst moeten kunnen aanpassen. Dat de ex-partner van eiser geen toestemming wil geven om de kinderen mee te nemen naar Kameroen, is een subjectieve belemmering waaraan verweerder voorbij heeft mogen gaan. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de kinderen van eiser zodanig zijn geworteld in de Nederlandse samenleving dat zij niet ergens anders kunnen aarden. De brief van Bureau Jeugdzorg waarin staat dat verandering deze kinderen geen goed zal doen, maakt dat niet anders. De dreigende uithuisplaatsing van de kinderen is evenmin aan te merken als een objectieve belemmering. Niet alleen is de uithuisplaatsing minder onvermijdelijk dan eiser met verwijzing naar de brieven van Bureau Jeugdzorg stelt, maar evenmin staat vast dat uithuisplaatsing achterwege zal blijven als eiser wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste. Bij een uithuisplaatsing spelen immers meerdere factoren een rol. Eisers aanwezigheid is er daar slechts één van. Met betrekking tot het beroep van eiser op de artikelen 3 en 6 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) overweegt de rechtbank dat, voor zover deze artikelen al een direct toepasbare norm inhouden, deze tot niet meer strekken dan dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, de belangen van de kinderen worden betrokken. Anders dan eiser heeft betoogd geeft het bestreden besluit er geen blijk van dat verweerder, bezien in het licht van voornoemde verdragsbepalingen, onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen van eiser. De ter zitting overgelegde brief van Defence for Childeren leidt niet tot een ander oordeel nu de belangen van de kinderen immers expliciet zijn meegewogen.

Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat aan de vraag of eiser een paspoort heeft en of zijn identiteit en nationaliteit vaststaat in het kader van de ‘fair balance’ geen betekenis toekomt.

4.2.4De rechtbank is, gelet op voorgaande, van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om toepassing te geven aan de in artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, Vb 2000, genoemde vrijstellingsgrond, nu geen sprake is van een schending van artikel 8 EVRM . De beroepsgrond faalt derhalve.

5.1Eiser voert verder aan dat verweerder te weinig rekening heeft gehouden met het feit dat zowel de moeder van de kinderen als de kinderen zelf in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Verweerder kan dan ook niet van hen vragen dat zij eiser volgen in zijn gedwongen terugkeer naar Kameroen. Behalve dat dit vanwege de psychiatrische problematiek van de moeder niet mogelijk is, hebben de moeder en de kinderen het recht om in Nederland te verblijven.

5.2Verweerder vat deze beroepsgrond in het verweerschrift op als een beroep op het arrest Zambrano (LJN: BP9130) van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Hof). Verweerder erkent dat moeder en kinderen op grond van hun Nederlandse nationaliteit het recht hebben om in Nederland te verblijven. Van gedwongen vertrek van de moeder en kinderen naar Kameroen is geen sprake. Het is aan eiser en de moeder om te bepalen waar en op welke wijze zij bij het (tijdelijk) vertrek van eiser vorm zullen geven aan het gezinsleven.

5.3De rechtbank overweegt dat naar aanleiding van een verzoek van het Verwaltungsgerichtshof Oostenrijk om nadere uitleg van het arrest Zambrano, het Hof bij arrest van 15 november 2011 heeft geantwoord (2011, C-256/11, in onder meer de zaak Dereci), dat artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zich er niet tegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, wiens echtgenote en minderjarige kinderen burger van de Unie zijn, het recht van verblijf ontzegt in die lidstaat, tenzij een dergelijke ontzegging met zich meebrengt dat de burger van de Unie het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste rechten die hij aan het burgerschap ontleent. Van ontzegging van de belangrijkste rechten is volgens het Hof sprake indien de burger van de Unie feitelijk wordt verplicht om het grondgebied van niet alleen de lidstaat waarvan hij staatsburger is, maar ook dat van de Unie als geheel te verlaten. Volgens het Hof gaat het hier om een criterium van zeer bijzondere aard. Aan dat criterium is volgens het Hof niet voldaan op grond van het enkele feit dat het voor een staatsburger van een lidstaat misschien wenselijk is – om economische redenen of om de eenheid van de familie op het grondgebied van de Unie te bewaren – dat de leden van zijn familie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, bij hem op het grondgebied van de Unie verblijven. Hieruit volgt dat naar het oordeel van de rechtbank het beroep van eiser op het arrest Zambrano niet opgaat. De ex-partner en de kinderen worden immers, anders dan in de Zambrano-situatie, niet feitelijk verplicht om het grondgebied van de Unie te verlaten.

6.Het beroep is, gelet op het voorgaande, ongegrond.

7.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M.M. Oostdam, rechter, bijgestaan door

mr. C. van den Dool-van der Steeg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2012.

griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”..

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature