Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft het college aan [vergunninghoudster] vergunning als bedoeld in artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) verleend voor een varkenshouderij nabij het beschermd natuurmonument "Rouwkuilen". Het besluit is vanaf 3 november 2010 ter inzage gelegd.

Uitspraak



201012244/1/A4.

Datum uitspraak: 29 augustus 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment (hierna: MOB), gevestigd te Nijmegen,

appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft het college aan [vergunninghoudster] vergunning als bedoeld in artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) verleend voor een varkenshouderij nabij het beschermd natuurmonument "Rouwkuilen". Het besluit is vanaf 3 november 2010 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft MOB bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2010, beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2012, waar MOB, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, werkzaam bij Wösten Juridisch Advies, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ter zitting heeft MOB haar beroepsgrond over de toepassing van het zogenoemde AAgro-Stacks rekenmodel ingetrokken.

2.2. In geding is de verlening van een vergunning onder voorschriften voor een varkenshouderij aan de [locatie 1] te De Rips, gelegen op een afstand van ongeveer 7.850 meter van het beschermde natuurmonument "Rouwkuilen". Op deze locatie is thans geen varkenshouderij gevestigd. Vergunning is gevraagd met het oog op de verplaatsing van een bestaand vleesvarkensbedrijf aan de [locatie 2] te Milheeze naar deze nieuwe locatie in het Landbouwontwikkelingsgebied De Rips.

2.3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, wordt, voor zover niet anders bepaald, onder gedeputeerde staten verstaan gedeputeerde staten van de provincie waarin gebieden als bedoeld in artikel 10a of beschermde natuurmonumenten geheel of grotendeels zijn gelegen.

Ingevolge artikel 2a, eerste lid, beslissen, indien een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 16, eerste lid, betrekking heeft op een handeling die hoofdzakelijk gevolgen kan hebben voor een deel van een beschermd natuurmonument dat is gelegen binnen de grenzen van één provincie, gedeputeerde staten van de provincie waarin dat deel van het beschermd natuurmonument is gelegen over de aanvraag.

Ingevolge het tweede lid beslissen, indien een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, betrekking heeft op een project dat of andere handeling die hoofdzakelijk gevolgen kan hebben voor een deel van een Natura 2000-gebied dat is gelegen binnen de grenzen van één provincie, gedeputeerde staten van de provincie waarin dat deel van het Natura 2000-gebied is gelegen over de aanvraag.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten in een beschermd natuurmonument handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren.

Ingevolge het vierde lid is het in het eerste lid bedoelde verbod tevens van toepassing op handelingen als bedoeld in dat lid die buiten het beschermd natuurmonument kunnen worden verricht en die zijn vermeld in het besluit tot aanwijzing als beschermd natuurmonument, bedoeld in artikel 10, of een besluit tot voorlopige aanwijzing als bedoeld in artikel 1 2.

Ingevolge artikel 65 geldt ten aanzien van beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten die op grond van de Nbw (oud) zijn aangewezen, in afwijking van artikel 16, vierde lid, het verbod van artikel 16, eerste lid, voor in dat artikellid bedoelde schadelijke handelingen die buiten het beschermde natuurmonument of staatsnatuurmonument worden verricht zonder dat deze handelingen vermeld zijn in het besluit tot aanwijzing.

2.3.1. Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet in werking getreden. Bij deze wet is artikel 16, derde lid, van de Nbw 1998 vervallen. In de memorie van toelichting op het voorstel van wet dat geleid heeft tot de Crisis- en herstelwet (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 127, nr. 3, blz. 68) is hierover onder meer vermeld:

"Daarmee zal voor beschermde natuurmonumenten een regime komen te gelden dat overeenkomt met het oude regime dat gold op grond van artikel 12 van de (oude) Natuurbeschermingswet [hierna: Nb-wet], die van toepassing was voordat de Natuurbeschermingswet 1998 in werking trad."

Het regime van artikel 12 van de Nb-wet hield in dat een afweging moest worden gemaakt tussen de ernst van de aantasting van de natuurwaarden en landschappelijke waarden door de aangevraagde handeling en de belangen die gemoeid zijn met het uitvoeren van de aangevraagde handeling.

2.4. Bij besluit van 23 februari 1979 is het gebied Rouwkuilen door de toenmalige staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk aangewezen als staatsnatuurmonument. Ingevolge artikel 60 van de Nbw 1998 geldt deze aanwijzing als een besluit tot aanwijzing van een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10 van de Nbw 1998.

2.5. MOB betoogt dat niet het college, maar het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant bevoegd is te beslissen op de vergunningaanvraag. De varkenshouderij waarvoor vergunning wordt gevraagd ligt dichter bij het Natura 2000-gebied de Deurnsche Peel en Mariapeel dan bij het gebied Rouwkuilen, en heeft in de eerste plaats gevolgen voor dat Natura 2000-gebied. Aangezien het Natura 2000-gebied voor het grootste deel in de provincie Noord-Brabant ligt, kan het college volgens MOB niet optreden als het bevoegde gezag.

2.5.1. In het bestreden besluit is overwogen dat de inrichting is gelegen nabij het beschermd natuurmonument Rouwkuilen en dat het tevens op een afstand van ongeveer 4.800 meter van het gebied de Deurnsche Peel en Mariapeel ligt. Het gedeelte van het laatst vermelde gebied waarop de grootste invloed plaatsvindt is volgens het college gelegen in de provincie Noord-Brabant. Met betrekking tot dat gebied acht het daarom het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het tot vergunningverlening bevoegde bestuursorgaan.

2.5.2. De Afdeling overweegt dat uit de artikelen 2 en 2a van de Nbw 1998 volgt dat wanneer een handeling invloed heeft op verschillende gebieden ten aanzien waarvan verschillende bestuursorganen bevoegd zijn, bij elk bevoegd bestuursorgaan vergunning moet worden gevraagd voor die handeling.

Nu het gebied Rouwkuilen geheel is gelegen in de provincie Limburg, is het college bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning ten behoeve van dat gebied. Ten behoeve van het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel en Mariapeel kan een vergunningaanvraag worden ingediend bij het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Een dergelijke aanvraag is in deze procedure niet aan de orde.

Het betoog slaagt niet.

2.6. MOB betoogt voorts dat de vergunning ten onrechte is verleend. Volgens haar is het college, door uit te gaan van het standstillbeginsel, eraan voorbijgegaan dat het gebied Rouwkuilen wat de ammoniakdepositie betreft reeds overbelast is. Het college heeft bij zijn beslissing tevens ten onrechte de afname van de ammoniakdepositie als gevolg van het beëindigen van de varkenshouderij aan de [locatie 2] te Milheeze betrokken. De aldus door het college toegepaste saldering vindt volgens MOB geen grondslag in de Nbw 1998. Verder volgt naar haar mening uit de rechtspraak van de Afdeling, in het bijzonder de uitspraak van 1 april 2009 in zaak nr. 200807857/1/R2, dat aan de Wet milieubeheer geen rechten kunnen worden ontleend in het kader van de Nbw 1998.

2.6.1. Blijkens het bestreden besluit is de milieuvergunning voor het houden van 2046 vleesvarkens binnen de inrichting aan de [locatie 2] te Milheeze ingetrokken ten behoeve van de inrichting gelegen aan de [locatie 1] te De Rips. Bedoelde intrekking heeft bij besluit van 27 april 2010 plaatsgevonden.

Het college stelt zich op het standpunt dat de verplaatsing van de varkenshouderij van Milheeze naar De Rips nergens in het gebied Rouwkuilen tot een toename van de ammoniakdepositie leidt en dat de depositie op alle punten in het gebied zal afnemen. Het baseert dit standpunt blijkens het bestreden besluit op berekeningen, die met behulp van het model AAgro-Stacks zijn uitgevoerd.

2.6.2. Niet in geschil is dat een directe samenhang bestaat tussen de vergunde varkenshouderij aan de [locatie 1] te De Rips en de intrekking van de milieuvergunning voor de varkenshouderij aan de [locatie 2] te Milheeze en de daaruit voortvloeiende beëindiging van dat bedrijf op die locatie. Artikel 16 van de Nbw 1998 verzet zich er niet tegen dat het college, gegeven deze samenhang, de gevolgen van de beëindiging van het bedrijf te Milheeze betrekt bij de beoordeling van de ernst van de aantasting van de natuurwaarden in het beschermd natuurmonument in verband met de vestiging van het bedrijf te De Rips. De verwijzing door MOB naar de uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 200807857/1/R2, waaruit zou blijken dat aan de Wet milieubeheer geen rechten kunnen worden ontleend in het kader van de Nbw 1998, doet hieraan niet af, reeds omdat die uitspraak betrekking had op een andere situatie dan hier aan de orde.

Voor zover het betoog van MOB is gericht op het standstillbeleid en in dat betoog klaarblijkelijk wordt aangenomen dat dat beleid erop gericht is de achtergronddepositie op het bestaande niveau te laten voortduren, overweegt de Afdeling dat dit betoog eraan voorbijgaat dat de nu vergunde varkenshouderij, bezien in samenhang met de beëindiging van het bedrijf in Milheeze, leidt tot een afname van de depositie in het beschermd natuurmonument Rouwkuilen.

2.6.3. Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Het betoog van MOB faalt derhalve.

2.7. MOB betoogt dat het college de aangevraagde vergunning ten onrechte niet voor bepaalde tijd heeft verleend.

Nu uit de aanvraag blijkt dat deze betrekking heeft op een activiteit voor onbepaalde tijd en het college vergunning mocht verlenen, bestond geen aanleiding de vergunning slechts voor bepaalde tijd te verlenen. Overigens biedt artikel 43, tweede lid, van de Nbw 1998 de mogelijkheid de vergunning in te trekken of te wijzigen indien de omstandigheden sedert het tijdstip waarop de vergunning is verleend zodanig zijn gewijzigd dat deze niet, niet zonder beperkingen of voorwaarden of slechts onder andere beperkingen of voorwaarden zou zijn verleend, indien deze omstandigheden op het tijdstip waarop de vergunning is verleend zouden hebben bestaan.

Het betoog faalt derhalve.

2.8. MOB heeft eerst ter zitting aangevoerd dat het college ten onrechte heeft nagelaten de gevolgen van de varkenshouderij voor het Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen te onderzoeken.

De Afdeling overweegt dat, behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), nieuwe gronden kunnen worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.

MOB heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk was deze beroepsgrond eerder aan te voeren. Gelet op deze omstandigheid en in aanmerking genomen dat het college hierop niet adequaat heeft kunnen reageren, acht de Afdeling het indienen van deze beroepsgrond eerst ter zitting in strijd met de goede procesorde. Zij laat deze daarom buiten beschouwing.

2.9. Het beroep is ongegrond.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Visser

Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012

148.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature