Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Poging doodslag. Beroep op noodweer c.q. noodweerexces verworpen.

Opgelegd een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk.

Uitspraak



RECHTBANK GRONINGEN

Sector Strafrecht

parketnummers: 18/670223-12 en 18/670231-10 (tul) (promis)

datum uitspraak: 23 augustus 2012

op tegenspraak

raadsman: mr. U.R. Slangenberg

V O N N I S

van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,

wonende te [woonplaats],

thans preventief gedetineerd in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 augustus 2012.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 28 april 2012 in de gemeente Groningen

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om

opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet

met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [aangever] een of

meermalen in de borst en/of flank (links) en/of de (linker)arm, althans een of

meermalen in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, althans getroffen

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

art 287 Wetboek van Strafrecht

art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

hij op of omstreeks 28 april 2012 in de gemeente Groningen aan een persoon

genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een klaplong),

heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of

puntig voorwerp, een of meermalen in de borstkast en/of flank (links), althans

een of meermalen in het lichaam, te steken en/of te snijden, althans te

treffen;

art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

hij op of omstreeks 28 april 2012 in de gemeente Groningen

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon

genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,

met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die

[aangever] een of meermalen in de borstkast en/of flank (links) en/of de

(linker)arm, althans een of meermalen in het lichaam, heeft gestoken en/of

gesneden, althans getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen

misdrijf niet is voltooid;

art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

2.

(gevoegd parketnr. 18-650330-12)

hij, op of omstreeks 16 februari 2012, in de gemeente Groningen,

opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]),

met haar hoofd tegen een tafel heeft geslagen,

waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Met betrekking tot feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat ten minste sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Door meermalen te steken in de borstkas van aangever, op hart- en longhoogte, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zou overlijden.

De officier van justitie heeft de bewezenverklaring van feit 2 gebaseerd op de aangifte en het letsel van aangeefster. Verdachte heeft bekend aangeefster tegen haar hoofd te hebben geduwd, waardoor zij met haar hoofd de tafel raakte. Aangeefster raakte de tafel zodanig dat de kopjes van tafel vlogen. Aannemelijk is dat aangeefster pijn heeft ondervonden.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 gesteld dat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. Hoewel verdachte heeft gestoken met een mes, hetgeen risico’s met zich meebrengt, ging het om een dusdanig klein mesje dat daarmee niet veel schade kon worden aangericht. Bovendien heeft verdachte van beneden af gestoken en is de borstkas het meest beschermde deel van het lichaam. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zware mishandeling wel bewezen kan worden.

Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman naar voren gebracht dat uit het dossier niets is gebleken van een hoofdwond bij aangeefster of het ondervinden van pijn. Verdachte moet daarom van mishandeling worden vrijgesproken.

Beoordeling

De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.

(ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde)

Een proces-verbaal d.d. 28 april 2012, opgenomen op pagina 4 e.v. van dossier nr. 2012042010 d.d. 4 mei 2012, inhoudende de verklaring van aangever [aangever], zakelijk weergegeven:

Op 28 april 2012 te Groningen ben ik slachtoffer geworden van een steekpartij. (p. 5)

De man die mij neergestoken heeft ken ik als “[bijnaam]”. Ik zag dat [voornaam] met zijn rechterhand meerdere malen een stekende beweging maakte richting de linkerzijde van mijn lichaam. Ik voelde de eerste maal dat hij uithaalde niets maar bij de volgende uithaal voelde ik het warm worden aan de linkerzijde van mijn lichaam. Ik had direct door dat [voornaam] mij had gestoken. (p. 6)

Een schriftelijk stuk, te weten een medische verklaring aangaande [aangever] d.d. 30 mei 2012, opgesteld door drs. T. Naujocks, coördinerend forensisch arts, als los document gevoegd bij voormeld dossier, inhoudende (zakelijk weergegeven):

Betrokkene werd op 28 april 2012 gezien in het UMCG. Bij onderzoek bleek sprake van de volgende verwondingen:

- een (steek)verwonding aan de buitenzijde van de linkerarm;

- vier (steek)wonden aan de borstkas en de flank links;

- een klaplong links.

De verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd (zakelijk weergegeven):

Ik heb aangever meerdere keren met een mes gestoken.

(ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde)

Een proces-verbaal d.d. 24 februari 2012, opgenomen in dossier nr. PL01KG 2012018843 d.d. 19 april 2012, inhoudende de verklaring van aangever [naam aangever], zakelijk weergegeven:

Ik doe aangifte van het geweld wat ik gezien heb op 16 februari 2012 te Groningen. Er zou een bemiddelingsgesprek plaatsvinden tussen [verdachte] en [slachtoffer]. Ik zag dat meneer [verdachte] het hoofd van mevrouw [slachtoffer] greep tussen zijn beide handen en haar hoofd op de koffietafel sloeg.

Een proces-verbaal d.d. 19 april 2012, opgenomen in voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:

Ik heb [slachtoffer] met haar hoofd opzettelijk en met kracht op de tafel geslagen. Enkele kopjes die op de tafel stonden vielen daardoor op de grond.

Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.

Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich met betrekking tot feit 1 heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. De rechtbank is van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. Door meerdere keren met een mes in de borstkas van aangever te steken, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever willens en wetens aanvaard. De manier waarop gestoken is en dat er sprake was van een klein mesje, zoals de raadsman heeft betoogd, doet daaraan niets af. Bovendien is niet komen vast te staan hoe lang het lemmet van het mes was, omdat verdachte het mes heeft weggegooid. Het mes was in ieder geval groot genoeg om een klaplong bij aangever te veroorzaken.

De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer]. Aangever [aangever] heeft gezien dat [slachtoffer] letsel had. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat het slaan met het hoofd tegen een tafel pijn veroorzaakt.

Bewezenverklaring

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat

1.

hij omstreeks 28 april 2012 in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet

met een mes die [aangever] meermalen in de borst en/of flank (links) en/of de linkerarm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op 16 februari 2012 in de gemeente Groningen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer],

met haar hoofd tegen een tafel heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het feit

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:

1. (primair) poging tot doodslag;

2. mishandeling.

Standpunt van de verdediging

Met betrekking tot de strafbaarheid van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte voelde zich bedreigd, mede op grond van een eerdere mishandeling en eerdere bedreigingen. Bovendien ging er agressie uit van de groep die achter aangever stond. In ieder geval was bij verdachte sprake van een hevige gemoeds-beweging.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat er geen sprake was van zelfverdediging, zodat een beroep op noodweer(exces) niet kan slagen. Verdachte heeft gekozen voor een aanvals-handeling om van de problemen af te zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij vreesde dat er iets ging gebeuren, maar dat maakt niet dat er ook inderdaad sprake is van een ogenblikke-lijke wederrechtelijke aanranding. Evenmin is uit het dossier naar voren gekomen dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging.

Beoordeling

De rechtbank stelt op grond van de verklaringen die de verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd het volgende vast. Er kamen vier personen op verdachte af. Drie personen bleven op korte afstand staan en het slachtoffer liep op verdachte af en sprak hem aan. Toen het slachtoffer op verdachte afkwam had verdachte de indruk dat het slachtoffer hem zou aanvallen. Verdachte had een mes in zijn zak. Hij hield zijn handen in zijn zak en klapte het mes uit toen het slachtoffer op hem af kwam. Daarna voelde verdachte dat hij werd aangeraakt door het slachtoffer. Vervolgens heeft hij het slachtoffer vastgepakt, het mes uit zijn jaszak gehaald en het slachtoffer meerdere malen gestoken.

De rechtbank is van oordeel dat een beroep op noodweer niet kan slagen. Niet aannemelijk is dat zich een situatie heeft voorgedaan waarin sprake was van reële dreiging van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, waaraan hij zich niet kon onttrekken en waartegen hij zichzelf mocht verdedigen. Ter terechtzitting heeft verdachte weliswaar verklaard dat de aanraking door het slachtoffer bestond uit een duw en dat er een groep achter het slachtoffer stond, maar de realiteit van de dreiging is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij had kunnen weglopen. Hij heeft weliswaar aangevoerd dat hij dan helemaal de klos zou zijn, maar de realiteit van dat scenario is onvoldoende aannemelijk geworden.

De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Nu de rechtbank ten aanzien van feit 1 niet uit gaat van een noodweersituatie, behoeft het subsidiaire verweer van de raadsman, inhoudende een beroep op noodweerexces, geen nadere bespreking. De rechtbank verwerpt derhalve ook dit verweer.

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 26 juli 2012, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/ psychoanalyticus, en op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 1 augustus 2012, opgemaakt door H.A. de Jonge, gz-psycholoog.

De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een licht verstandelijke beperking. Verdachte wordt door de onderzoekers als licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.

De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.

De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest, en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te gedragen conform de aanwijzingen van de reclassering en een opname in een FPK of soortgelijke instelling voor de duur van maximaal 18 maanden.

De officier van justitie heeft daarbij met name aangevoerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan twee geweldsmisdrijven, waarvan één gericht tegen de moeder van zijn kind. Vooral de poging tot doodslag is een ernstig feit, waarbij verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze heeft aangetast. Het slachtoffer heeft uiteindelijk geluk gehad dat hij het heeft overleefd. Verdachte is meermalen veroordeeld wegens mishandeling en andere geweldsdelicten. Bovendien loopt hij in een proeftijd. Er zijn aanwijzingen dat verdachte een kort lontje heeft. Uit het rapport van de psychiater komt naar voren dat verdachte licht krenkbaar is, hetgeen hij ook laat zien op de zitting. Dat verdachte klinisch behandeld moet worden, wordt ondersteund door de reclassering.

Standpunt verdediging

De raadsman heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het voorwaardelijke deel zo lang mogelijk dient te zijn en een behandeling van maximaal 18 maanden. De raadsman heeft erop gewezen dat er ook positieve punten in de rapportages staan. De reclassering acht verdachte goed begeleidbaar. Verdachte beseft dat hij nog behandeld moet worden. Hij heeft zijn alcoholverslaving onder controle en was ook ten tijde van het plegen van de delicten niet onder invloed.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door meermalen met een mes op het slachtoffer in te steken. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn (ex)vriendin door haar met het hoofd op een tafel te slaan. Verdachte heeft door zijn handelen aangetoond geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Met name een poging tot doodslag is een zeer ernstig feit en rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.

De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, ook ter zake mishandeling. Daar komt bij dat verdachte zich ten tijde van de thans bewezen verklaarde feiten in een proeftijd bevond.

Daarnaast heeft de rechtbank bij het opleggen van de straf in aanmerking genomen de conclusies van voormelde onderzoeksrapportages, dat het bewezen verklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend. Onderzoekers adviseren in hun rapportages een klinische behandeling voor zijn agressieproblematiek.

Door de reclassering is op 27 juli 2012 een rapport over verdachte uitgebracht. Geadviseerd is om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden een meldingsgebod en een opname in een zorginstelling. Uit het rapport komt naar voren dat verdachte ten tijde van het plegen van feit 1 onder toezicht van de reclassering stond. Verdachte heeft gedurende het toezicht deelgenomen aan behandeling bij de AFPN en de verslavingszorg, maar is desondanks tot delictgedrag gekomen. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is nog naar voren gekomen dat verdachte ten tijde van de mishandeling van zijn vriendin een agressietraining volgde, wat niet heeft voorkomen dat hij opnieuw de fout inging. De rechtbank acht het dan ook van belang dat verdachte klinisch wordt behandeld. Hoewel een dergelijke behandeling zwaar zal zijn, is verdachte gemotiveerd deze behandeling te ondergaan.

Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een vrijheidsstraf moet worden opgelegd. De rechtbank zal een deel daarvan voorwaardelijk opleggen, enerzijds teneinde te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten en anderzijds om daaraan de bijzondere voorwaarden te koppelen, zoals voorgesteld in voornoemde rapportages.

Vordering van de benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich met betrekking tot feit 1 in het strafproces gevoegd

[aangever], wonende te [woonplaats].

De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 664,90 aan materiële schade en uit

€ 3.000,00 aan immateriële schade.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.664,90 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat alle materiële schade rechtstreeks verband houdt met het strafbare feit. Wat de immateriële schade betreft, wordt door de benadeelde partij een parallel getrokken met een zaak die naar het oordeel van de officier van justitie zwaarder is. Een bedrag van

€ 2.000,00 is in dit geval redelijk en billijk.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft gesteld dat de materiële schade tot een bedrag van € 58,60 kan worden toegewezen, zijnde de posten reiskosten en pijnstillers. Ten aanzien van de posten gympen, jeans en winterjas heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden nagegaan dat de benadeelde partij ook inderdaad de kledingstukken heeft gedragen waarop de overgelegde kassabonnen betrekking hebben. Ook de post ziekenhuisopname is niet voldoende onderbouwd. De benadeelde partij dient in de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze schade niet eenvoudig vast te stellen is.

Beoordeling

Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat [aangever] als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 467,25 aan materiële schade. Verdachte heeft ter zitting verklaard de posten winterjas en jeans te willen betalen. Ook de posten pijnstillers en reiskosten zijn niet door de verdediging betwist. Anders dan de raadsman heeft gesteld, acht de rechtbank de post ziekenhuis/daggeldvergoeding voldoende onderbouwd. Al deze posten zullen worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.

De rechtbank is van oordeel dat de post schoenen onvoldoende is onderbouwd. Ook de gevorderde immateriële schade is onvoldoende onderbouwd en derhalve niet vast te stellen. Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan [aangever] daarom thans in het restant van zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij dit deel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

onder parketnummer: 18/670231-10

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Groningen van 24 september 2010 ten uitvoer zal worden gelegd.

De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan twee nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 14d, 14g, 24c, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.

Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.

Verklaart het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.

Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.

Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 12 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren een of meer van de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van

een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op

de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de

medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

- de veroordeelde moet zich na het eerste contact met de reclassering in de kliniek waar hij

zich bevindt, blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

- de veroordeelde zal zich gedurende 18 maanden van de proeftijd van 3 jaren laten opnemen

in een Forensische Psychiatrische Kliniek, althans een soortgelijke intramurale instelling,

waarbij veroordeelde in die instelling zal blijven zolang de (geneesheer-) directeur van die

instelling dat nodig oordeelt en waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen

die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur

van die instelling zullen worden gegeven.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij

(feit 1) Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever], wonende te [woonplaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van

€ 467,25 (zegge: vierhonderd zevenenzestig euro en vijfentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2012.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.

Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 467,25 (zegge: vierhonderd zevenenzestig euro en vijfentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2012, ten behoeve van de benadeelde partij [aangever], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.

Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 467,25 met de wettelijke rente ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

Gelast de tenuitvoerlegging van het vonnis van de politierechter in het arrondissement Groningen d.d. 24 september 2010 onder parketnummer 18/670231-10, voor zover betreft de toen voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.

Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. G. Eelsing, voorzitter, F. de Jong en M.B. de Wit, rechters, in tegenwoordigheid van A.W. ten Have-Imminga als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 augustus 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature