Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Overeenkomst van aanneming van werk. Schuldeisersverzuim door verhindering oplevering (6:58 en 6:61 BW). Ontbinding (6:265 en 7:756 BW).

Uitspraak



zaaknummer 200.092.549/01

17 juli 2012

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ARREST

in de zaak van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[ ] PRAKTIJK B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

APPELLANTE,

advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

t e g e n

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[ ] BINNENBOUW B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

GEÏNTIMEERDE,

advocaat: mr. P.F. Keuchenius te Alkmaar.

De partijen worden hierna [ Appellant ] en [ Geïntimeerde ] genoemd.

1. Het geding in hoger beroep

1.1 Bij dagvaarding van 1 augustus 2011 is [ Appellant ] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2011, in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer 471628/HA ZA 10-3184 gewezen tussen haar en [ X ] en [ Y ] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en [ Geïntimeerde ] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.2 Bij memorie van grieven heeft [ Appellant ] zeven grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en heeft zij producties in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, de vorderingen in conventie van [ Geïntimeerde ] alsnog zal afwijzen en de vorderingen in reconventie van [ Appellant ], met inachtneming van de wijziging van eis zoals hierna vermeld, zal toewijzen, met veroordeling van [ Geïntimeerde ] in de kosten van het geding in beide instanties, alsmede in de nakosten. [ Appellant ] heeft haar eis in reconventie in hoger beroep gewijzigd, aldus dat zij vordert dat het hof:

primair:

i. voor recht zal verklaren dat [ Appellant ] de aannemings-overeenkomst met [ Geïntimeerde ] op terechte gronden heeft ontbonden;

ii. [ Geïntimeerde ] zal veroordelen tot betaling aan [ Appellant ] van

€ 10.297,94 (te weten de eerste twee termijnen van de aannemingssom die [ Appellant ] vóór het vonnis al aan [ Geïntimeerde ] heeft betaald) uit hoofde van de op [ Geïntimeerde ] rustende ongedaanmakingsverplichting en € 1.778,90 (€ 1.481,48 en € 297,50) aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 10 september 2010 (datum buitengerechtelijke ontbinding zijdens [ Appellant ]);

iii. [ Geïntimeerde ] zal veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 10.529,91, dat [ Appellant ] ter voldoening van dat vonnis van 4 mei 2011 aan [ Geïntimeerde ] heeft voldaan, inclusief de wettelijke handelsrente met ingang van de dag van voldoening;

subsidiair:

i. de aannemingsovereenkomst tussen [ Geïntimeerde ] en [ Appellant ] voor het deel waarmee [ Geïntimeerde ] in gebreke is gebleven en de daarmee overeenstemmende betalingsverplichting van [ Appellant ] zal ontbinden;

ii. [ Geïntimeerde ] zal veroordelen tot betaling aan [ Appellant ] van een bedrag nader op te maken bij staat uit hoofde van de op [ Geïntimeerde ] rustende ongedaanmakingsverplichting en € 1.778,90

(€ 1.481,48 en € 297,50) aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van het te wijzen arrest;

iii. [ Geïntimeerde ] zal veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 10.529,91, dat [ Appellant ] ter voldoening van dat vonnis van 4 mei 2011 aan [ Geïntimeerde ] heeft voldaan, inclusief de wettelijke handelsrente met ingang van de dag van voldoening;

meer subsidiair:

[ Geïntimeerde ] zal veroordelen tot afgifte aan [ Appellant ] van de reeds geproduceerde kastdelen die [ Geïntimeerde ] nog onder zich heeft.

1.3 Bij memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel heeft [ Geïntimeerde ] de grieven van [ Appellant ] bestreden, alsook bij incidenteel appel één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Zij heeft bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht. In het principaal appel heeft zij geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis zal bekrachtigen met uitzondering van rechtsoverweging 4.6 tot afwijzing van de buitengerechtelijke kosten, waartegen zij incidenteel appel heeft ingesteld, en [ Appellant ] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep. In het incidenteel appel heeft [ Geïntimeerde ] gevorderd dat het hof [ Appellant ] zal veroordelen tot betaling van (een gedeelte van) de buitengerechtelijke kosten ad

€ 768,- te vermeerderen met de wettelijke rente.

1.4 Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [ Appellant ] verweer gevoerd en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, naar het hof verstaat, dat het hof de incidentele grief van [ Geïntimeerde ] ongegrond zal verklaren en het bestreden vonnis in zoverre zal bekrachtigen, met veroordelen van [ Geïntimeerde ] in de kosten van het incidenteel appel.

1.5 Ter zitting van 22 mei 2012 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [ Appellant ] door mr. F.J. Pijls, advocaat te Amsterdam en [ Geïntimeerde ] door Keuchenius voornoemd. Mr. Pijls heeft daarbij een pleitnotitie in het geding gebracht. [ Appellant ] heeft voorafgaand aan de zitting aan [ Geïntimeerde ] en het hof ten behoeve van de leesbaarheid kleurenkopieën van enkele eerder in het geding gebrachte producties gezonden. Het hof heeft akte verleend van het in het geding brengen van die producties.

1.6 Ten slotte is arrest gevraagd.

2. Feiten

in het principaal en incidenteel appel

De rechtbank heeft in het vonnis van 4 mei 2011 in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.21 een aantal feiten als vaststaand vermeld. Die feiten zijn niet in geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

3. Beoordeling

in het principaal appel

3.1 Bij memorie van grieven heeft [ Appellant ] haar eis gewijzigd, zoals onder 1.2 vermeld. [ Geïntimeerde ] heeft zich niet verzet tegen deze wijziging van eis. Het hof zal de vorderingen van [ Appellant ] met inachtneming van de wijziging behandelen.

3.2 In dit geschil staat de vraag centraal of [ Geïntimeerde ] recht heeft op betaling door [ Appellant ] van het laatste nog openstaande gedeelte van de aanneemsom ter zake van de oplevering van de door [ Appellant ] bestelde kasten, dan wel of [ Appellant ] de tussen partijen gesloten overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en jegens [ Geïntimeerde ] aanspraak kan maken op terugbetaling van het reeds door haar voldane gedeelte van de aanneemsom, alsook op betaling van een schadevergoeding.

3.3 De rechtbank heeft de vorderingen in conventie van [ Geïntimeerde ] goeddeels toegewezen en heeft [ Appellant ] veroordeeld om aan [ Geïntimeerde ] te betalen een bedrag van € 8.553,22 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, alsook een bedrag van

€ 1.539,89 ter zake van proceskosten in conventie en reconventie. De vorderingen in reconventie van [ Appellant ] heeft de rechtbank afgewezen. Tegen deze beslissingen komt [ Appellant ] in hoger beroep. Met haar grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, beoogt [ Appellant ] het tussen haar en [ Geïntimeerde ] gerezen geschil integraal aan het hof voor te leggen.

3.4 Tussen partijen is het bestaan van de tussen hen gesloten overeenkomst van aanneming van werk niet in geschil. Het is de beoordeling van de kwaliteit van de bouw en oplevering van de kasten die partijen verdeeld houdt, alsook de vraag of [ Appellant ] het recht toekwam de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Een schuldeiser is in beginsel bevoegd een overeenkomst te ontbinden, indien – voor zover de nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is – de schuldenaar tekortschiet en in verzuim is.

3.5 Naar het oordeel van het hof is [ Geïntimeerde ], anders dan [ Appellant ] stelt, niet in verzuim geraakt. Daartoe overweegt het hof als volgt. In april 2010 is tussen partijen overeengekomen dat de kasten op een later tijdstip zouden worden afgebouwd en opgeleverd. In juni, augustus en september 2010 heeft [ Geïntimeerde ] aangedrongen op de afbouw en oplevering, maar dit werd door [ Appellant ] uitgesteld en vervolgens afgehouden. Zoals de rechtbank in het bestreden vonnis terecht heeft overwogen, is het tot aan het moment van oplevering aan de opdrachtnemer om naar eigen inzicht en vakmanschap, binnen de tussen partijen gemaakte afspraken, de opdracht te volbrengen en daarmee aan de overeenkomst te voldoen. Van verzuim van de schuldenaar kan dan behoudens uitzonderingen – die zich zoals hieronder wordt overwogen in casu niet voordoen – nog geen sprake zijn. Nu [ Appellant ] de nakoming van de verbintenis door [ Geïntimeerde ] in september 2010 heeft verhinderd, is [ Appellant ] krachtens artikel 6:58 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in schuldeisersverzuim geraakt en kan [ Geïntimeerde ] in deze periode niet in verzuim zijn geraakt.

3.6 Voor zover [ Appellant ] het door haar gepretendeerde buitengerechtelijke ontbindingsrecht baseert op artikel 7:756 BW faalt haar beroep. Dat artikel maakt een ontbinding door de rechter op vordering van de opdrachtgever mogelijk , indien het reeds vóór de vastgestelde tijd van oplevering waarschijnlijk wordt dat het werk niet op tijd of niet behoorlijk zal worden opgeleverd, maar geeft uitdrukkelijk geen grond voor een buitengerechtelijke ontbinding. Voor zover de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring van [ Appellant ] door haar wordt gebaseerd op de artikelen 6:80 en /of 6:83 jo. 6:265 BW, is die grondslag ondeugdelijk, omdat niet is gebleken dat [ Appellant ] uit de verklaringen of gedragingen van [ Geïntimeerde ] mocht afleiden dat zij in de nakoming van haar verplichtingen zou tekortschieten. [ Geïntimeerde ] heeft integendeel bij herhaling aangedrongen op afbouw en oplevering van de kasten en heeft daarbij uitdrukkelijk aangegeven met de op- en aanmerkingen van [ Appellant ] rekening te zullen houden. Het enkele feit dat [ Geïntimeerde ] niet voorafgaande aan de volledige afbouw en oplevering van de kasten inhoudelijk heeft gereageerd op de klachten van [ Appellant ] ter zake van door haar gestelde gebreken aan het werk voor zover reeds uitgevoerd, maar heeft aangegeven dat pas te willen doen nadat zij de situatie in ogenschouw zou hebben genomen en haar de mogelijkheid tot het afmaken van het werk zou zijn geboden, behelst op zichzelf nog geen tekortkoming in de nakoming van haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. Een dergelijke informatieverstrekking vormde op zich geen onderdeel van de overeenkomst, terwijl een andere grond voor een dergelijke informatieverplichting gesteld noch gebleken is. Evenmin vormde dat enkele feit redelijkerwijs voldoende aanleiding om te kunnen concluderen dat [ Geïntimeerde ] bij de verdere werkzaamheden zou tekortschieten en uiteindelijk geen deugdelijke kasten zou opleveren.

3.7 Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat [ Appellant ] de overeenkomst niet rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden, maar [ Geïntimeerde ] in de gelegenheid had moeten stellen om de kasten af te bouwen en op te leveren. Nu [ Appellant ] [ Geïntimeerde ] niet heeft toegelaten tot afronding van het werk en heeft meegedeeld daartoe niet bereid te zijn, is reeds voor de oplevering vast komen te staan dat [ Appellant ] niet aan haar verplichtingen als opdrachtgever zou voldoen en heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof met recht de overeenkomst op verzoek van [ Geïntimeerde ] gedeeltelijk ontbonden voor zover deze nog niet is nagekomen, met toepassing van artikel 7:756 lid 2 BW . Daarbij komt dat [ Appellant ], zoals hiervoor is overwogen, door de nakoming zijdens [ Geïntimeerde ] te verhinderen in schuldeisersverzuim is geraakt en [ Geïntimeerde ] ook op deze grond door de rechter van de haar resterende verbintenissen kan worden bevrijd. Bovendien staat reeds met de beoordeling dat de ontbindingsverklaring niet gerechtvaardigd was, in beginsel vast dat de ontbindingsverklaring heeft geleid tot verzuim van de partij die deze verklaring aflegde (HR 8 juli 2011, LJN BQ1684, RvdW 2011/905, r.o. 3.3.2).

3.8 Het voorgaande brengt mee dat [ Geïntimeerde ] aanspraak kan maken op vergoeding van het positief contractsbelang, dat wil zeggen dat [ Geïntimeerde ] recht heeft op betaling van de volledige aanneemsom. De schade die het gevolg is van het niet verder uitvoeren van de overeenkomst, daaronder begrepen het positief contractsbelang, moet worden vergoed door [ Appellant ], nu haar verzuim heeft geleid tot het niet verder uitvoeren van de overeenkomst. Aan de vordering van [ Geïntimeerde ] tot vergoeding van het positief contractsbelang kan [ Appellant ] niet tegenwerpen dat de overeenkomst niet (volledig) was of is ontbonden (HR 8 juli 2011, LJN BQ1684, RvdW 2011/905, r.o. 3.4).

3.9 De slotsom is dat de grieven van [ Appellant ] geen doel treffen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Nu [ Geïntimeerde ] en haar raadsman ook ter zitting hebben verklaard bij bevrijding over en weer van de verbintenissen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst geen bezwaar te hebben tegen afgifte van de reeds geproduceerde kastdelen die [ Geïntimeerde ] nog onder zich heeft, zal enkel hierom de meer subsidiaire vordering van [ Appellant ] daartoe worden toegewezen.

3.10 [ Appellant ] wordt in het principaal appel in overwegende mate in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten daarvan.

in het incidenteel appel

3.11 De grief van [ Geïntimeerde ] in het incidenteel appel faalt. Buitengerechtelijke werkzaamheden (die de gestelde kosten meebrachten) moeten om in aanmerking te komen voor vergoeding meer omvatten dan de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.) bedoelde kosten reeds een vergoeding plegen in te sluiten, waaronder ook de kosten ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak (artikel 241 Rv . ). Uit hetgeen [ Geïntimeerde ] dienaangaande naar voren brengt kan, mede in het licht van hetgeen [ Appellant ] ter verweer hiertegen aanvoert, niet voldoende worden vastgesteld dat [ Geïntimeerde ] dergelijke kosten heeft gemaakt. [ Geïntimeerde ] zal in de kosten van het incidenteel appel worden veroordeeld. Het hof zal daarbij de kosten van het pleidooi alleen meerekenen in het principaal appel.

4. Beslissing

Het hof:

in het principaal appel

bekrachtigt het bestreden vonnis van 4 mei 2011;

veroordeelt [ Geïntimeerde ] tot afgifte aan [ Appellant ] van de reeds geproduceerde kastdelen die [ Geïntimeerde ] nog onder zich heeft;

veroordeelt [ Appellant ] in de kosten van het principaal appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [ Geïntimeerde ] gevallen, op € 649,00 aan verschotten en € 1.896,00 aan salaris van de advocaat;

wijst af het meer of anders gevorderde;

in het incidenteel appel

verwerpt het incidenteel appel;

veroordeelt [ Appellant ] in de kosten van het incidenteel appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [ Geïntimeerde ] gevallen, op nihil aan verschotten en € 316,00 aan salaris van de advocaat.

Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin,

A.L.M. Keirse en R.J.Q. Klomp en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 17 juli 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature