Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Heeft werkgever werknemer in bepaalde brief toezegging gedaan voor aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen? Vraag of die toezegging uit latere stukken dan die brief kan worden afgeleid. Hof beantwoordt beide vragen ontkennend.

Uitspraak



zaaknummer 200.074.183/01

10 juli 2012

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ARREST

in de zaak van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AJAX CHUBB VAREL B.V., voorheen geheten CHUBB VAREL SECURITY B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

APPELLANTE,

advocaat: mr. A.L. Hustinx te Amsterdam,

t e g e n

[ GEÏNTIMEERDE ],

wonend te [ E ], gemeente [ B ],

GEÏNTIMEERDE,

advocaat: mr. M.A.M. Lem te Breda.

Partijen worden hierna Chubb Varel en [ Geïntimeerde ] genoemd.

1. Het verloop van het geding in hoger beroep

Chubb Varel is bij exploot van 13 september 2010 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (verder: de kantonrechter) van 16 april 2010 en 13 augustus 2010, onder rolnummer 1094835 CV EXPL 09-36609 gewezen tussen [ Geïntimeerde ] als eiser en Chubb Varel als gedaagde.

Chubb Varel heeft bij memorie drie grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [ Geïntimeerde ] alsnog zal afwijzen, met diens verwijzing in de kosten van het geding in beide instanties.

Bij memorie van antwoord heeft [ Geïntimeerde ] de grieven bestreden, bewijs aangeboden, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met verwijzing van Chubb Varel in de kosten van – naar het hof begrijpt – het hoger beroep.

Partijen hebben hun zaak ter terechtzitting van 5 april 2012 aan de hand van pleitnotities doen bepleiten, Chubb Varel door mr. B. Degelink, advocaat te Amsterdam, [ Geïntimeerde ] door zijn hiervoor genoemde advocaat. Chubb Varel heeft bij deze gelegenheid nog een productie overgelegd.

Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

2. De feiten

De kantonrechter heeft in de overwegingen 1 tot en met 8 van het bestreden vonnis van 16 april 2010 (verder ook: het tussenvonnis) een aantal feiten als tussen partijen vaststaand aangemerkt. Omdat deze feiten niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan. Het hof merkt in dit verband nog op dat Chubb Varel onder 1.3 van haar memorie weliswaar stelt dat zij zich niet kan verenigen met (onder meer) de feitenvast-stelling, voor zover die betrekking heeft op na te melden arbeidsongeschiktheidspensioen, maar niet aangeeft op welk onderdeel de feitenvaststelling dan onjuist is. Het hof gaat daarom aan die stelling voorbij.

3. De beoordeling in hoger beroep

3.1. [ Geïntimeerde ] is op 1 januari 1988 op basis van een arbeidsovereenkomst voor 40 uur per week in dienst getreden van (een rechtsvoorganger van) Chubb Varel. Op 24 oktober 2001 is hij volledig arbeidsongeschikt geworden. Nadat hij het werk een aantal keren geheel of gedeeltelijk, al dan niet op arbeids-therapeutische basis, had hervat, is [ Geïntimeerde ] sinds 1 augustus 2008 wederom volledig arbeidsongeschikt. Per 1 juli 2011 is de arbeidsovereenkomst als gevolg van opzegging door Chubb Varel geëindigd.

3.2. Bij brief van 1 juni 2005 (onderdeel van productie 3 bij de inleidende dagvaarding) heeft Chubb Varel [ Geïntimeerde ] , voor zover van belang, het volgende meegedeeld:

“Hierbij ontvang je het deelnemersbewijs van de AOP plus verzekering. Het is de bedoeling dit bewijs jaarlijks te verstrekken, zodat het jaarsalaris (...) ook nog eens door je zelf gecontroleerd kan worden.

Volledigheidshalve even een korte geheugensteun:

Deze verzekering geldt voor werknemers/sters die een bruto jaarsalaris hebben boven de maximale uitkeringsgrens van de WAO (...)

Uitgangspunt is dat bij arbeidsongeschiktheid een aanvulling is verzekerd tot maximaal 80% van het jaarsalaris. Bij de vaststelling van het verzekerde bedrag wordt rekening gehouden met de maximale uitkering van de WAO (...)

De verschuldigde premie van deze verzekering komt geheel voor rekening van de werkgever (...)”.

3.3. Op vordering van [ Geïntimeerde ] en ondanks verweer daartegen door Chubb Varel heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis van 13 augustus 2010 (verder ook: het eindvonnis) voor recht verklaard:

“dat door Chubb Varel aan [ Geïntimeerde ] in 2004/2005 een arbeids-ongeschiktheidspensioen (lees:) is toegezegd inhoudende dat [ Geïntimeerde ] bij 80-100% arbeidsongeschiktheid als aanvulling op een WAO-uitkering is verzekerd tot 80% van het laatst verdiende salaris en dat Chubb Varel aldus verplicht is om aan [ Geïntimeerde ] na eindiging van de loonbetalingsverplichting te voldoen een aanvulling op zijn WAO-uitkering behorende bij een WAO-klasse van 80-100% tot 80% van het laatstverdiende salaris”.

Hiertoe overwoog de kantonrechter (in overweging 8 van dat vonnis), voor zover van belang:

“Gelijk in het tussenvonnis (overweging 15; hof) al is overwogen dient de brief van Chubb Varel van 1 juni 2005 redelijkerwijs te worden opgevat als dat Chubb Varel toezegt voor [ Geïntimeerde ] een zodanige voorziening te treffen, dat [ Geïntimeerde ] in geval van volledige arbeids-ongeschiktheid een aanvulling op zijn uitkering zal ontvangen tot maximaal 80% van het laatstgenoten salaris”.

Chubb Varel, tegen wie tevens een in hoger beroep niet meer aan de orde zijnde loonvordering werd toegewezen, werd in de proceskosten verwezen.

3.4. Tegen de zojuist weergegeven beslissingen - en tegen de in de bestreden vonnissen aangegeven gronden waarop deze berusten – zijn de grieven van Chubb Varel gericht. Zij kunnen gezamenlijk worden besproken. Uit de beoordeling daarvan zal blijken dat het hof de stellingen van Chubb Varel - anders dan [ Geïntimeerde ] betoogt - niet innerlijk tegenstrijdig acht, nog daargelaten dat innerlijke tegenstrijdigheid van stellingen niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep en evenmin zonder meer tot verwerping daarvan. Het hof zal dus inhoudelijk op de zaak ingaan.

3.5.1. Alvorens de grieven te behandelen, zal het hof de achtergrond van de onderhavige vordering schetsen.

3.5.2. Per 1 januari 2004 heeft Chubb Varel een collectieve arbeidsongeschiktheidspensioenverzekering afgesloten bij Nati-onale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: Nationale Nederlanden), verder de AOP-verzekering, waaraan haar werknemers vrijwillig konden deelnemen. Chubb Varel heeft haar werknemers, onder wie [ Geïntimeerde ] , een aanvraagformulier voor deelname aan de AOP-verzekering toegezonden. Partijen strijden erover of [ Geïntimeerde ] daarbij de op deze verzekering toepasselijke verzekeringsvoorwaarden heeft ontvangen; volgens Chubb Varel is dat het geval, volgens [ Geïntimeerde ] niet. [ Geïntimeerde ] heeft het formulier ingevuld, gedagtekend op 27 januari 2004, ondertekend en ingediend.

3.5.3. Op genoemd formulier heeft [ Geïntimeerde ] onder meer de met “nee” of “ja” te beantwoorden vraag of hij thans volledig arbeidsgeschikt is met “ja” beantwoord, een vraagteken geplaatst bij de eveneens met “nee” of “ja” te beantwoorden vraag “Ingedeeld in een AO-klasse krachtens de WAO” en achter “Percentage arbeidsongeschiktheid” ingevuld “<15%”.

3.5.4. Bij brief van 16 oktober 2002 heeft het UWV [ Geïntimeerde ] laten weten dat diens arbeidsongeschiktheid vanaf 23 oktober 2002 (op die datum was [ Geïntimeerde ] één jaar arbeidsongeschikt) minder dan 15 procent zou bedragen en dat hem daarom geen WAO-uitkering werd toegekend. Bij beslissing van 3 december 2003 heeft het UWV het door [ Geïntimeerde ] gemaakte bezwaar tegen de in de brief van 16 oktober 2002 vervatte beslissing gegrond verklaard, die beslissing ingetrokken en aangekondigd na beoordeling zo spoedig mogelijk een nieuwe beslissing te zullen geven. Bij beslissing van 18 maart 2005 heeft het UWV vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid van [ Geïntimeerde ] (kennelijk) met terugwerkende kracht per 23 oktober 2002 vastgesteld op 80-100 procent zonder hem een uitkering uit te betalen, dit omdat hij inkomsten uit arbeid genoot ter hoogte van 100 procent van het “maatman inkomen”.

3.5.5. In een brief van 20 februari 2006 schrijft Nationale Nederlanden aan [ Geïntimeerde ] dat er conform artikel 5 van de (verzekerings)voorwaarden geen recht op uitkering (onder de verzekering) bestaat, omdat het arbeidsongeschiktheidspercen-tage van [ Geïntimeerde ] door de beslissing van het UWV van 18 maart 2005 per 23 oktober 2002 is vastgesteld op 80 tot 100. Genoemd artikel 5 bepaalt onder a, voor zover hier van belang, dat de verzekering ingaat op de datum waarop de kandidaat verzekerde toetreedt tot de kring van verzekerden en “volledig arbeids-geschikt” is. [ Geïntimeerde ] betwist overigens deze brief (destijds) te hebben ontvangen.

3.5.6. [ Geïntimeerde ] stelt zich op het standpunt dat Chubb Varel hem in haar onder 3.2 geciteerde brief een (pensioen)toezegging heeft gedaan en hem op grond daarvan de desbetreffende aanvulling op zijn WAO-uitkering zal hebben te betalen. Chubb Varel meent dat zij in die brief slechts heeft bevestigd dat zij ten behoeve van [ Geïntimeerde ] een AOP-verzekering heeft gesloten. Dit verschil in visie is van belang, nu Nationale Nederlanden uitkering aan [ Geïntimeerde ] onder de polis heeft geweigerd op de grond dat hij bij de aanvang van de verzekering arbeidsongeschikt was.

3.5.7. Tot goed begrip merkt het hof hier reeds op dat in het kader van de onderhavige vordering niet van belang is of Chubb Varel kan worden verweten dat Nationale Nederlanden in de tweede helft van 2006 – naar aanleiding van een beslissing van het UWV van 28 november 2005 – [ Geïntimeerde ] niet alsnog als verzekerde heeft geaccepteerd. De onderhavige vordering strekt immers (slechts) tot een verklaring voor recht met betrekking tot de door [ Geïntimeerde ] gestelde toezegging van Chubb Varel in 2004/2005.

3.6.1. In dit geding is, gezien de overwegingen 3.3 en 3.4, aan de orde of Chubb Varel in haar onder 3.2 geciteerde brief van 1 juni 2005 [ Geïntimeerde ] heeft toegezegd een zodanige voorziening te treffen, dat [ Geïntimeerde ] in geval van volledige arbeidsongeschiktheid een aanvulling op zijn uitkering zou ontvangen tot maximaal 80 procent van het laatstgenoten salaris ook – om het in de bewoordingen van het dictum van het eindvonnis te zeggen – na het einde van de loonbetalingsverplichting. Het hof zal genoemde brief dus hebben uit te leggen. Daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze brief mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dat verband kan betekenis worden gehecht aan andere uitlatingen die partijen tegenover elkaar hebben gedaan, zowel voor als na die brief, alsmede aan hoe partijen zich feitelijk hebben gedragen.

3.6.2. Anders dan de kantonrechter is het hof allereerst van oordeel dat de door [ Geïntimeerde ] gestelde toezegging in de brief van 1 juni 2005 niet valt te lezen. De brief houdt immers niet meer in dan een mededeling dat [ Geïntimeerde ] deelnemer is geworden aan een door Chubb Varel bij Nationale Nederlanden collectief gesloten AOP-verzekering, alsmede een korte uiteenzetting van wat die verzekering inhoudt. Mede in aanmerking genomen dat [ Geïntimeerde ] het aanmeldingsformulier voor de AOP-verzekering zelf heeft ingevuld en ingediend, kon hij in deze brief, die als een vervolg daarop kan worden beschouwd, redelijkerwijs geen door Chubb Varel gedane (pensioen)toezegging lezen. Denkbaar is dat Chubb Varel bij of in het kader van de aanbieding van het aanvraagformulier van de AOP-verzekering [ Geïntimeerde ] (wel) een (pensioen)toezegging heeft gedaan, maar dat heeft [ Geïntimeerde ] , op wiens weg dat zou hebben gelegen, onvoldoende concreet gesteld en is evenmin gebleken. In dit verband wordt nog opgemerkt dat er, zoals Chubb Varel terecht heeft aangevoerd, geen wettelijk recht op een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen bestaat.

3.6.3. Ter adstructie van zijn stelling dat partijen feitelijk aan de brief van 1 juni 2005 uitvoering hebben gegeven in de door hem voorgestane zin (en de brief daarom niettegenstaande het voorgaande ook dienovereenkomstig moet worden begrepen) wijst [ Geïntimeerde ] (in hoger beroep) op de volgende uitlatingen van Chubb Varel:

- een e-mail van 13 november 2006 aan [ Geïntimeerde ] die, voor zover van belang, als volgt luidt:

“AOP-verzekering

Van HR en Salarisadministratie is bevestigd dat je per 1-1-2006 de AOP verzekering (Nationale Nederlanden) mis loopt. Op dit moment bestaat je salaris (...) elke maand uit de WAO + WAO gat uitkering. Dit is ongeveer 72% van je laatstverdiende brutoloon (...). De AOP verzekering zou zorg dragen voor aanvulling tot 80% van je laatst verdiende salaris. Met je is afgesproken dat Initial Varel (Chubb Varel; hof) vanaf 1-1-2006 de 8% die je bent misgelopen wordt gecorrigeerd in de salarisuitbetaling van november of december 2006. Na deze uitbetaling zullen we overgaan naar maandelijkse correctie van de 8% aanvulling”,

- een brief van 15 januari 2008 aan [ Geïntimeerde ] met onder meer de volgende inhoud:

“AOP

[ H ] heeft in het verleden al acties ondernomen met betrekking tot de AOP. Zij heeft destijds een regeling opgesteld dat wij het salaris aanvullen tot en met 80%. Deze regeling wordt al meegenomen met het salaris.”,

- een brief van 16 juni 2009 van de advocaat van Chubb Varel, voor zover hier van belang luidende:

“Toezegging arbeidsongeschiktheidspensioen

(...)

Hoewel ik begrijp dat uw cliënt slechts een directe relatie heeft met mijn cliënte en feitelijk niets te maken heeft met de verhouding tussen cliënte en de verzekeraar, hoop ik toch dat uw cliënt enig begrip kan opbrengen voor de situatie van cliënte in de hoop dat op korte termijn een passende oplossing voor de toekomstige verplichtingen gevonden kan worden.

(...)

Voor wat betreft de verplichtingen tot aan 1 oktober 2009 (zie hieronder, voorgestelde datum dienstverband) is cliënte – zoals eerder aangegeven – bereid uw cliënte een aanvulling van zijn WAO-uitkering te betalen tot 80% van zijn laatstverdiende salaris (...)”.

3.6.4. Chubb Varel betwist dat deze uitlatingen de daaraan door [ Geïntimeerde ] toegedachte strekking hebben en wijst ter staving daarvan op haar (bij pleidooi overgelegde) brief aan [ Geïntimeerde ] van 21 december 2006, waar deze luidt:

“Ter compensatie voor de AOP Verzekering welke door Nationale Nederlanden niet wordt uitgekeerd heeft ondergetekende besloten je hierin tegemoet te komen.

Je had via de AOP Verzekering recht op een aanvulling van 8% van je laatstverdiende salaris.

Dit komt neer op € 301,52 bruto per maand.

Voor 2006 had je recht op: (...) € 3.618,24 bruto. Dit bedrag is onlangs aan je overgemaakt.

In afwachting op de uitslag van je herkeuring en in welke vorm wij met elkaar verder gaan zullen wij de AOP aan blijven vullen. Dit betekent een toeslag van € 301,52 bruto per maand. Zodra één en ander duidelijk is zal deze toeslag komen te vervallen”.

3.6.5. Naar het oordeel van het hof kan in de e-mail van 13 november 2006 niet worden gelezen dat Chubb Varel [ Geïntimeerde ] daarin zonder nadere clausulering toezegt zijn WAO-uitkering te zullen aanvullen tot 80 procent van zijn laatstgenoten salaris, ook na het eindigen van de loonbetalingsverplichting en de arbeidsovereenkomst althans – en daar gaat het om – kan uit die e-mail niet worden afgeleid dat Chubb Varel [ Geïntimeerde ] in de brief van 1 juni 2005 de door hem gestelde pensioentoezegging heeft gedaan. Immers, omdat in de e-mail van 13 november 2006 niet wordt verwezen naar een reeds ingevolge de brief van 1 juni 2005 op Chubb Varel rustende verplichting, kan de in deze e-mail gedane toezegging, die [ Geïntimeerde ] niet zelfstandig aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd, onverplicht zijn gedaan. Daar komt bij dat uit de onder 3.6.4 geciteerde brief van 21 december 2006 blijkt dat Chubb Varel (in ieder geval toen) beoogde deze aanvulling slechts tijdelijk te betalen. Hieraan doet niet af dat partijen “eind 2006”, zoals [ Geïntimeerde ] bij gelegenheid van de pleidooien op zichzelf onweersproken heeft gesteld, al voorzagen dat [ Geïntimeerde ] per 1 maart 2007 op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden zou gaan verrichten en alsdan op grond van de toepasselijke CAO in aanmerking zou komen voor een aanvulling op zijn WAO-uitkering tot 100 procent, zodat de onderhavige aanvulling niet meer nodig was. In dit verband klemt het dat [ Geïntimeerde ] niet heeft gesteld dat die arbeidstherapeutische werkzaamheden ten tijde van de e-mail van 13 november 2006, dus slechts ruim een maand eerder, door partijen nog niet werden voorzien.

3.6.6. In de brief van 15 december 2008 wordt weliswaar verwezen naar “een regeling (...) dat wij het salaris aanvullen tot en met 80%”, maar in het licht van de brief van 21 december 2006 en het kennelijke ontbreken van brieven uit de tussenliggende periode kan daaruit niet zonder meer worden afgeleid dat hier gedoeld wordt op een regeling die voortvloeit uit een in de brief van 1 juni 2005 gedane pensioentoezegging, zoals door [ Geïntimeerde ] gesteld.

3.6.7. De brief van 16 juni 2009, die klaarblijkelijk is bedoeld als een schikkingsvoorstel, kan [ Geïntimeerde ] evenmin baten. Hoewel de woorden “toekomstige verplichtingen” wijzen in de richting van het standpunt van [ Geïntimeerde ] , staat daar tegenover dat Chubb Varel in die brief aangeeft bereid te zijn over de periode van 1 augustus 2008 tot 1 oktober 2009 de WAO-uitkering van [ Geïntimeerde ] aan te vullen tot 80 procent van diens laatstverdiende salaris, waarmee zich niet verdraagt dat Chubb Varel op grond van de brief van 1 juni 2005 tot die aanvulling zou zijn gehouden.

3.6.8. Ten slotte kan de juistheid van de uitleg van [ Geïntimeerde ] van de brief van 1 juni 2005 zonder nadere toelichting, die ontbreekt, evenmin volgen uit het als productie 10 bij memorie van antwoord overgelegde overzicht.

3.6.9. Al met al is het hof van oordeel dat de nadere stukken waarop [ Geïntimeerde ] zich in appel beroept noch afzonderlijk noch in onderling verband beschouwd aanleiding geven de brief van 1 juni 2005 in weerwil van het onder 3.6.2 overwogene aldus te lezen dat Chubb Varel daarin de door [ Geïntimeerde ] in dit geding gestelde (pensioen)toezegging doet.

3.6.10. Nu Chubb Varel in de brief van 1 juni 2005 de gestelde toezegging niet heeft gedaan, behoeft niet ter worden ingegaan op de stelling van [ Geïntimeerde ] dat die toezegging er een was in de zin van de destijds geldende Pensioen- en Spaarfondsenwet.

3.6.11. [ Geïntimeerde ] heeft, voorts, gesteld dat de in artikel 5 onder a van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden van Nationale Nederlanden opgenomen voorwaarde dat de verzekerde “volledig arbeidsgeschikt” is, in strijd is met artikel 4 lid 4 van de Wet op de medische keuringen en daarom nietig althans vernietigbaar op grond van artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek . Deze stelling is – wat daarvan verder zij - niet relevant. Uit het eventuele gelijk van [ Geïntimeerde ] op dit punt volgt immers niet dat de brief van 1 juni 2005 redelijkerwijs moet worden begrepen in de door [ Geïntimeerde ] bepleite zin.

3.7. Uit al het voorgaande dient de conclusie te worden getrokken dat de grieven gegrond zijn en dat de kantonrechter de door [ Geïntimeerde ] gevraagde verklaring voor recht ten onrechte heeft gegeven. Dit wordt niet anders vanwege de omstandigheid dat Chubb Varel geen grief heeft gericht tegen overweging 9 van het eindvonnis, zoals [ Geïntimeerde ] nog heeft aangevoerd. Ten eerste heeft deze overweging betrekking op de in hoger beroep niet meer aan de orde zijnde loonvordering van [ Geïntimeerde ] , ten tweede blijkt uit de grieven en stellingen van Chubb Varel dat zij het niet eens is met deze (op de desbetreffende eerdere overwegingen voortbouwende) overweging, voor zover deze betrekking heeft op de door [ Geïntimeerde ] gestelde en door de kantonrechter aangenomen (pensioen)toezegging.

3.8. Bij deze stand van zaken dienen de bestreden vonnissen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te worden vernietigd en dient de onderhavige vordering van [ Geïntimeerde ] alsnog te worden afgewezen. Diens bewijsaanbod wordt als te algemeen en te vaag van de hand gewezen. Vanwege de in hoger beroep niet meer spelende toegewezen loonvordering van [ Geïntimeerde ] zal het hof de proceskosten van de eerste instantie tussen partijen geheel compenseren omdat zij in die instantie (vanwege de toewijzing van een deel van de vorderingen van [ Geïntimeerde ] ) over en weer ten dele in het ongelijk zijn gesteld. [ Geïntimeerde ] zal, als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het appel worden verwezen.

4. De beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden vonnissen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en, in zoverre opnieuw recht doende:

wijst de vordering, zoals onder II van het dictum van het bestreden eindvonnis toegewezen, alsnog af;

compenseert de proceskosten van het geding in eerste aanleg aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen;

verwijst [ Geïntimeerde ] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Chubb Varel gevallen en tot op heden begroot op € 339,74 wegens verschotten en € 2.682,= wegens salaris van de advocaat.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, R.J.M. Smit en C. Uriot, en is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2012 door de rolraadsheer.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature