Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.109.098
(zaaknummer rechtbank: 08/246R)
arrest van de eerste civiele kamer van 26 juli 2012
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.H.J. Joosten.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van 13 augustus 2008 heeft de rechtbank Zutphen ten aanzien van appellante (hierna te noemen: [appellante]) de toepassing van de wettelijke schuldsanerings-regeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. M.J. van Lee en tot bewindvoerder A.M.H. Stooker, per 1 december 2010 opgevolgd door J.A.H. Hoogveld.
1.2 Bij vonnis van 6 juli 2011 heeft de rechtbank Zutphen, overwegende dat [appellante] tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling een nieuwe schuld heeft laten ontstaan aan de gemeente Montferland (hierna te noemen: de gemeente) uit hoofde van een terugvorde-ringsbesluit (fraude), tegen welk besluit hoger beroep is ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna te noemen: de CRvB), de duur van de toepassing van de regeling ten aanzien van [appellante] verlengd met zes maanden, of zoveel korter als op het hoger beroep met betrekking tot het terugvorderingsbesluit is beslist.
1.3 Bij vonnis van 15 december 2011 heeft de rechtbank Zutphen de schuldsanerings-regeling van [appellante] beëindigd, bepaald dat de uit die regeling voortvloeiende op [appellante] rustende verplichtingen, waaronder de verplichting tot afdracht aan de boedel van inkomsten die uitgaan boven het vastgestelde vrij te laten bedrag, met ingang van 13 februari 2012 zullen komen te vervallen, en de beslissing ten aanzien van het verlenen van de schone lei aan [appellante] aangehouden totdat de uitspraak van de CRvB inzake het terugvorderings-besluit van de gemeente (waaruit een nieuwe schuld aan de gemeente is voortgevloeid van
€ 13.036,16) onherroepelijk is.
1.4 Bij vonnis van 25 juni 2012 heeft de rechtbank Zutphen aan [appellante] de schone lei onthouden.
1.5 Het hof verwijst naar voornoemde vonnissen van 15 december 2011 en 25 juni 2012, die in fotokopie aan dit arrest zijn gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 29 juni 2012 ingekomen verzoekschrift heeft [appellante] het hof verzocht om voornoemde vonnissen van 15 december 2011 en 25 juni 2012 te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat de schuldsaneringsregeling met ingang van 13 februari 2012 wordt beëindigd, met verlening van een schone lei aan haar.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de brieven met bijlagen van 6 juli 2012 en 9 juli 2012 van mr. Joosten en de brief met bijlagen van 13 juli 2012 van de bewindvoerder.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juli 2012, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Joosten. Voorts is verschenen de bewindvoerder.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Allereerst overweegt het hof dat nu [appellante] geen bezwaren heeft aangevoerd tegen het hiervoor onder 1.3 genoemde vonnis van de rechtbank van 15 december 2011, het daartegen ingestelde hoger beroep moet worden verworpen.
3.2 In de in hoger beroep overgelegde uitspraak van de CRvB van 8 mei 2012 zijn de volgende feiten vastgesteld.
[appellante] heeft vanaf 1 januari 2006 bijstand ontvangen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande, in aanvulling op haar inkomsten uit parttime werk.
Tijdens een onderzoek op 16 juli 2009 bleek uit Suwinet dat [appellante] vanaf 1 januari 2006 uitkeringen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Toeslagenwet (TW) ontving. Vervolgens heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland (hierna te noemen: het college) aan het UWV en aan [appellante] om nadere informatie verzocht. Op basis van de verkregen informatie heeft het college bij besluit van 23 november 2009 de bijstand van [appellante] over de periode van
1 januari 2006 tot en met 28 februari 2007 en van 1 juli 2008 tot en met 30 november 2008 herzien en de over deze periode ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van in totaal € 8.009,32 van [appellante] teruggevorderd wegens schending van de inlichtingenverplichting, waardoor tot een te hoog bedrag bijstand is verstrekt en is de bijstand over de periode van 1 maart 2007 tot en met 30 juni 2008 ten bedrage van
€ 5.026,84 bruto wegens naderhand verkregen middelen met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB van [appellante] teruggevorderd. Bij beslissing op bezwaar van 15 juni 2010 heeft het college het besluit van 23 november 2009 gehandhaafd.
Wegens het niet melden van de WAO-uitkering en de uitkering op grond van de TW over de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 november 2008 heeft het college bij besluit van
7 juli 2010 op de bijstand van [appellante] met ingang van 1 augustus 2010 een verlaging toegepast van 100% gedurende één maand. Bij beslissing op bezwaar van 6 december 2010 heeft het college die maatregel gehandhaafd.
3.3 Bij uitspraak van 2 februari 2011 heeft de rechtbank Zutphen het beroep van [appellante] tegen het besluit van het college van 15 juni 2010 gegrond verklaard, het besluit van 15 juni 2010 vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar gericht tegen het besluit van 23 november 2009 ongegrond is verklaard, dat bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Bij uitspraak van 13 juli 2011 heeft de rechtbank Zutphen het beroep van [appellante] tegen het besluit van 6 december 2010 ongegrond verklaard.
[appellante] heeft tegen de voornoemde uitspraken van de rechtbank Zutphen van 2 februari 2011 en 13 juli 2011 hoger beroep ingesteld bij de CRvB.
Bij uitspraak van 8 mei 2012 heeft de CRvB de aangevallen uitspraken bevestigd.
3.4 De rechtbank heeft in haar vonnis van 25 juni 2012 de schone lei aan [appellante] onthouden. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
De CRvB heeft blijkens de uitspraak van 8 mei 2012 de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 2 februari 2011 en 13 juli 2011 bevestigd. Nu de terugvordering van de gemeente onherroepelijk is geworden, speelt de vraag welk deel als nieuwe schuld dient te worden aangemerkt geen rol meer. Indien de vordering bij toelating bekend zou zijn geweest, zou [appellante] immers op grond van artikel 350 lid 3 onder f van de Faillissementswet (hierna: Fw) niet zijn toegelaten, aldus de rechtbank.
3.5 Het hof overweegt als volgt. Gezien het feit dat de uitspraak van de CRvB van 8 mei
2012 formele rechtskracht heeft gekregen, dient het hof uit te gaan van de juistheid van die uitspraak en de in die uitspraak als vaststaand aangenomen feiten.
Als uitgangspunt heeft derhalve te gelden dat [appellante] in de periode van 1 januari 2006 tot en met 28 februari 2007 en van 1 juli 2008 tot en met 30 november 2008 (toen zij al was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling) haar inlichtingenplicht voortvloeiende uit de WWB heeft geschonden door haar WAO- en TW-inkomsten te verzwijgen. Hieruit is tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling een nieuwe (gelet op haar geringe inkomsten: bovenmatige) schuld ad € 13.036,16 ontstaan. Dit betreft een verwijtbare (fraude)schuld. Aldus is [appellante], naar het oordeel van het hof, toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting om geen nieuwe (bovenmatige) schulden te laten ontstaan. Gezien de ontstaansgeschiedenis van deze schuld ziet het hof geen aanleiding deze schuld (vanwege haar bijzondere aard of geringe betekenis) buiten beschouwing te laten. Dat het handelen (verzwijgen) dat ten grondslag heeft gelegen aan de schuld grotendeels heeft plaatsgevonden voordat [appellante] was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, doet aan het voorgaande niet af. [appellante] wist, althans had moeten weten, dat de gemeente tot terugvordering van aan haar teveel verleende bijstand zou kunnen overgaan. Door een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in te dienen voordat zij daaromtrent zekerheid had, heeft zij het risico genomen tijdens de schuldsaneringsregeling met een nieuwe schuld te worden geconfronteerd.
3.6 Het hoger beroep faalt derhalve. Het vonnis van de rechtbank van 25 juni 2012 zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 15 december 2011;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zutphen van 25 juni 2012.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, Ch.E. Bethlem en A.S. Gratama, en is op 26 juli 2012 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.