Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

De voorzieningenrechter is niet bevoegd kennis te nemen van de primaire vordering tot verwijdering van een leerling van school, na daarvoor een met voldoende waarborgen omklede bestuurs­rechtelijke rechtsgang open staat.

De subsidiaire vordering die ertoe strekt dat de school er voor moet zorg dragen dat twee leerlingen op school niet meer met elkaar geconfronteerd gaan worden, welke vordering is gebaseerd op de stelling dat de school heeft in te staan voor de veiligheid en gezond­heid van de leerlingen, dat de school zich onvoldoende heeft ingespannen om die verplichting na te komen en dat de school aldus onrechtmatig handelt, wordt afgewezen omdat er gelet op de door de school verrichte inspanningen van onrechtmatig handelen door de school niet gesproken kan worden.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK GRONINGEN

Sector civielrecht

zaaknummer / rolnummer: 134441 / KG ZA 12-160

Vonnis in kort geding van 20 juli 2012

in de zaak van

[A],

wonende te [woonplaats],

eiseres,

advocaat mr. E. van Wolde te Groningen,

tegen

de stichting

STICHTING OPENBAAR ONDERWIJS GROEP GRONINGEN,

gevestigd te Groningen,

gedaagde,

advocaat mr. J.F.H. Terpstra te Groningen,

en

[B],

wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders

[C] en [D],

woonplaats kiezend te Groningen,

de zich aan de zijde van gedaagde voegende partij,

advocaat: mr. J.H. Linstra te Groningen.

Partijen zullen hierna [A], O2G2 en [B] genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding,

- de incidentele conclusie tot voeging van [B],

- de mondelinge behandeling op 29 juni 2012, waarbij mevrouw [A] bijgestaan door

mr. van Wolde, namens O2G2 mevrouw J. Hubert, locatiedirecteur op de locatie Harm Jan

Zondag Junior College te Groningen, bijgestaan door mr. Terpstra en namens [B]

mevrouw [C], vergezeld door mevrouw J. Kroezen, orthopedagoog, en

bijgestaan door mr. N. Entzinger, kantoorgenoot van mr. Linstra, zijn verschenen,

- de ter mondelinge behandeling namens [A] en O2G2 gedane mededeling dat zij geen

bezwaar maken tegen de voeging door [B] aan de zijde van O2G2,

- de daarop gevolgde en ter zitting meegedeelde beslissing van de voorzieningenrechter dat

de verzochte voeging wordt toegestaan omdat [B] daarbij voldoende belang heeft,

- de pleitnota van [A],

- de pleitnota van O2G2,

- de pleitnota van [B].

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2. De feiten

2.1. [A] is de moeder van [E] (hierna: [E]) geboren op [geboortedatum]. [E] is autistisch en heeft het syndroom van Asperger.

2.2. [E] is in september 2011 begonnen op het Harm Jan Zondag Junior College te Groningen (hierna: de Harm Jan Zondag school). De Harm Jan Zondag school valt onder en wordt in stand gehouden door de stichting O2G2.

2.3. De Harm Jan Zondag school is een havoplus school en speciaal gericht op leerlingen met beperkingen zoals [E]. De school kent kleinere klassen en de leraren zijn in staat om kinderen met be¬perkingen de nodige zorg en aandacht te bieden. Ook is de school ‘thuiswerkvrij’ en is op de school voor de leerlingen extra begeleiding door een coach aanwezig.

2.4. [B] (hierna: [B]) is geboren op [geboortedatum] en heeft eveneens het syndroom van Asperger. [B] is net als [E] in september 2011 begonnen op de Harm Jan Zondag school. Door de school zijn zij bij de aanvang van het schooljaar in klas [X], een havo/vwo klas, geplaatst.

2.5. [E] en [B] onderhouden beiden regelmatige contacten met een orthopedagoog.

2.6. Medio december 2011 hebben mentoren van de Harm Jan Zondag school gecon¬stateerd dat er tussen [E] en [B] sprake was van pesterijen over en weer. De school heeft een gesprek gehad met [B] en met hem afspraken voor de toekomst gemaakt.

2.7. Op 16 januari 2012 heeft zich in de klas van [E] en [B] tijdens de techniek¬les een incident voorgedaan, waarbij [B] een stanleymes heeft gepakt en daarmee in de richting van [E] en een andere leerling heeft gezwaaid. Door de leraar en de overige leerlingen is dit incident niet opgemerkt. Na afloop van de les heeft [E] bij de leraar melding gemaakt van het incident. De Harm Jan Zondag school heeft [B] vervolgens naar huis gestuurd en daarna heeft [B] drie weken apart van zijn klas les gekregen totdat hij geplaatst kon worden op de zogeheten Reboundvoorziening, een bovenschoolse voorziening waar leerlingen tijdelijk toegelaten worden om te werken aan bepaalde gedragsproblemen.

2.8. In de periode van 8 februari tot en met 8 mei 2012 heeft [B] bij de Rebound-voor¬ziening lessen en gedragstrainingen gevolgd. Op enig moment heeft de Reboundvoor¬ziening aan de Harm Jan Zondag school bericht dat [B] voldoende had geleerd en weer naar school terug kon keren.

2.9. Na overleg met [A] en op adviezen van de coach en de orthopedagoog van [E] en de ingeschakelde onderwijsconsulent, heeft de Harm Jan Zondag school [B] met ingang van 11 mei 2012 overgeplaatst naar klas [Z], een TL/havo klas (theoretische leergang).

2.10. Op 14 mei 2012 heeft een bespreking tussen de Harm Jan Zondag school en [A] plaatsge¬vonden, waarbij de afspraak is gemaakt om [E] en [B] door hun beide coaches te laten begeleiden van lokaal naar lokaal om zo te voorkomen dat zij elkaar op de gang tegen komen. Tevens is de voorgenomen gang van zaken van een aantal concrete dagen en uren besproken waarop meerdere klassen gezamenlijk aanwezig zijn, zoals de sportdag, de theatervoorstelling, het schoolkamp, de projectdagen en andere concrete uren (waaronder de zogenaamde steruren, waarin de klassen van [E] en [B] op hetzelfde moment in de kantine zitten). Ook heeft [B] een andere coach toegewezen gekregen, die een andere ruimte tot haar beschikking heeft dan de eerdere coach van [B] en waardoor de kans dat [E] en [B] elkaar in de verschillende coaching ruimtes tegenkomen minder groot is. Verder is afgesproken dat [B] voor de duur van twee tot vier weken tijdens de pauzes bij zijn coach, en dus niet in de kantine, zal verblijven.

2.11. Na twee weken hebben de coaches van [E] en [B] aan de Harm Jan Zondag school aange¬geven dat de afgesproken en ook uitgevoerde intensieve wijze van begeleiding ertoe leidt dat zij aan de andere leerlingen onvoldoende aandacht kunnen besteden.

2.12. Op 6 juni 2012 heeft de Harm Jan Zondag school met [A] besproken hoe de laatste weken van het schooljaar 2011/2012 ingevuld zouden worden. Daarbij is afge¬sproken dat [E] afwisselend naar de lokalen zou worden begeleid door twee vaste stagiaires en dat aan de orthopedagogen van [E] en [B] gevraagd zou worden een plan van aanpak op te stellen, dat ertoe moet leiden dat [E] en [B] elkaar weer op een normale wijze in en om de school tegen kunnen komen. Tevens is afgesproken dat de school de mogelijkheid zou onderzoeken om [E] op een andere school geplaatst te krijgen (waarbij als voorkeur de Wilgenborg is genoemd). Tot slot is door de Harm Jan Zondag school aangegeven dat de school geen andere mogelijkheden voor specifieke begeleiding van [E] heeft.

2.13. Op 16 juni 2012 heeft [A] bericht dat [E] het niet meer aan kan en dat zij [E] thuis houdt tot de behandeling van dit kort geding en afhankelijk van de uitspraak, ook daarna.

2.14. Uit navraag door de Harm Jan Zondag school bij de Wilgenborg is gebleken dat daar voor het schooljaar 2012/2013 geen (extra) plaatsen voor leerlingen beschikbaar zijn.

3. Het geschil

3.1. [A] vordert – na wijziging van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

primair

O2G2 op te dragen, binnen een dag na betekening van het vonnis, [B] de toegang tot het Harm Jan Zondag Junior College te ontzeggen, tot de datum waarop in de bodem¬procedure is beslist, een en ander op straffe van een dwangsom van € 200,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder inbegrepen, dat O2G2 daarmee in gebreke blijft,

subsidiair

O2G2 op te dragen, binnen een dag na betekening van het vonnis, schriftelijk vastge¬legde waarborgen te bieden, die door [A] als voldoende beoordeeld worden, ertoe strekkende dat [E] en [B] op het Harm Jan Zondag Junior College niet met elkaar geconfronteerd zullen worden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 200,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder inbegrepen, dat O2G2 daarmee in gebreke blijft,

primair en subsidiair

O2G2 te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder het salaris van de gemachtigde.

3.2. O2G2 en [B] hebben ieder voor zich geconcludeerd tot niet-ontvankelijk ver¬klaring van [A] in haar vorderingen, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van [A] in de kosten van deze procedure.

4. De beoordeling

Bevoegdheid burgerlijke rechter primaire vordering

4.1. O2G2 en [B] hebben allereerst aan¬gevoerd dat de primaire vordering van [A] beoordeeld en beslist dient te worden door de bestuursrechter, al dan niet in het kader van een voorlopige voorziening, en dat de burgerlijke (voorzieningen)rechter ten aanzien van de primaire vordering derhalve niet bevoegd is.

4.2. [A] heeft de stellingname van O2G2 en [B] betwist en aangevoerd dat het Inrichtingsbesluit Wet op het voorgezet onderwijs (hierna: Inrichtingsbesluit WVO) niet de mogelijkheid kent - voor een ouder als [A] - om de school te verzoeken een besluit tot verwijdering van een leerling te nemen. Overigens heeft zij, [A], de school wel gevraagd [B] van school te verwijderen, maar de school heeft daarover geen (formeel) besluit genomen.

4.3. De voorzieningenrechter is met O2G2 en [B] van oordeel dat hij niet bevoegd is kennis te nemen van de primaire vordering van [A], erop neerkomende dat [B] (definitief) wordt verwijderd van het Harm Jan Zondag Junior College. Uit de ten deze van toepassing zijnde wettelijke bepalingen en regelingen, in het bijzonder artikel 27 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en de artikelen 14 en 15 van het Inrichtingsbesluit WVO , blijkt dat de beslissing over het (definitief) verwijderen van een leerling van een (openbare) school is voorbehouden aan het bevoegd gezag, waaronder de school ressorteert, en dat belanghebbenden binnen zes weken na bekendmaking van een dergelijk besluit daartegen bezwaar kunnen maken. Een besluit tot verwijdering als hiervoor bedoeld is van publiekrechtelijke aard en aan te merken als een besluit is in de zin van art. 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb), waar¬tegen belanghebbenden bezwaar kunnen maken bij het bevoegd gezag en waartegen daarna beroep openstaat bij de bestuursrechter. Desgewenst kunnen belanghebbenden connex aan het bezwaar en/of beroep bij de bestuursrechter een voorlopige voorziening vragen als bedoeld in art. 8:81 Awb. Anders dan [A] heeft aangevoerd, is uit voormelde wettelijke bepalingen niet af te leiden dat het voor [A] niet mogelijk is om bij het bevoegd gezag een verzoek tot verwijdering van [B] in te dienen. [A] heeft die stelling ook verder niet onderbouwd.

Ten aanzien van de stelling van [A] dat zij wel bij de school heeft ver¬zocht om een besluit te nemen tot verwijdering van [B], maar dat de school tot dusver heeft geweigerd dat besluit te nemen, geldt dat [A] in die situatie de mogelijkheid heeft (of had) om via de publiekrechtelijke weg bezwaar te maken tegen het niet dan wel niet tijdig nemen van een beslissing door het bevoegd gezag, in welk kader haar dezelfde rechtsmiddelen ten dienste staan als hiervoor bedoeld. Gesteld noch gebleken is dat [A] tot op heden heeft gevolgd.

4.4. Nu er aldus voor [A] een met voldoende waarborgen omklede bestuurs¬rechtelijke rechtsgang open staat, is de burgerlijke (voorzieningen-)rechter niet bevoegd om van de primaire vordering kennis te nemen en kan [A] daarin niet ontvangen worden.

Subsidiaire vordering

4.5. [A] heeft subsidiair gevorderd O2G2 op te dragen schriftelijk vastge¬legde waarborgen te bieden, die ertoe strekken dat [E] en [B] op het Harm Jan Zondag Junior College niet met elkaar geconfronteerd zullen worden. Aan deze vordering heeft [A] ten grondslag gelegd dat de school heeft in te staan voor de veiligheid en gezond¬heid van [E], dat de school zich onvoldoende heeft ingespannen om die verplichting na te komen en dat de school aldus jegens [A] onrechtmatig handelt en [A] dus recht en spoedeisend belang heeft bij de verzochte veroordeling.

4.6. O2G2 en [B] hebben daartegenover aangevoerd dat de school wèl aan haar inspannings¬verplichting heeft voldaan, maar dat van de school niet verwacht kan en mag worden dat zij garandeert dat een van haar leerlingen een andere leerling niet kan tegen¬komen in het schoolgebouw en/of bij buitenschoolse activiteiten van de school.

4.7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat, zoals al meermalen in de rechtspraak is overwogen en door partijen ook is onderkend, aangenomen moet worden dat op een school een (ongeschreven) zorgplicht rust ten aanzien van de veiligheid en gezondheid van aan haar toevertrouwde leerlingen. Deze zorgplicht vergt een - actieve - inspanning van de school om zoveel mogelijk bedoelde veiligheid en gezondheid van haar leerlingen te waar¬borgen. Algemeen bekend is dat pestgedrag door en tussen leerlingen een onveilige situatie voor één of meerdere leerlingen tot gevolg heeft of kan hebben. Van een school mag in het kader van voormelde zorgplicht verwacht worden dat zij pestgedrag probeert te voorkomen en dat, indien dit gedrag zich (toch) voordoet, de school adequate inspanningen verricht om het pestgedrag te doen eindigen en dat de school redelijke inspanningen verricht om te bewerkstelligen dat voor de gepeste leerling(en) weer een als veilig aan te merken situatie op school ontstaat.

4.8. Uit het feit dat O2G2 enkele jaren geleden een zogeheten Pestprotocol heeft opgesteld kan afgeleid worden dat O2G2 zich in het algemeen bewust is van de hiervoor bedoelde en op haar rustende zorg- en inspanningsverplichting, terwijl uit het optreden van O2G2 in de concrete (pest)situatie van [E] en [B], naar het oordeel van de voor¬zieningenrechter, ook blijkt dat O2G2 haar zorgplicht en Pestprotocol serieus neemt en dat zij bereid en in staat is in dat kader de nodige inspanningen te verrichten en maatregelen te nemen. Zo heeft O2G2, nadat zij op de hoogte was geraakt van de pesterijen en het incident met het stanleymes, [B] van de andere leerlingen, onder wie [E], gescheiden en hem drie weken lang geïsoleerd les gegeven.

Vervolgens heeft O2G2 [B] enige tijd van school verwijderd en hem geplaatst op de Rebound voorziening om het (pest)gedrag van [B] te veranderen. Nadat de Rebound aan O2G2 had laten weten dat [B] dusdanig positieve vorderingen had gemaakt, dat hij weer kon terugkeren naar de school, heeft O2G2 na overleg met de ouders van beide jongens en op advies van de coach en orthopedagoog van [E] en het advies van de onderwijs¬consulent, ervoor gekozen [B] in een andere klas dan zijn oorspronkelijke klas (en die van [E]) te plaatsen. Met het treffen van voormelde maatregelen heeft O2G2 aange¬geven -in ieder geval naar de buitenwereld en de ouders van [B] en [E] toe- dat zij [B] als de “dader” van de pesterijen aanmerkte en dat zij [E] wilde beschermen.

[B], de ouders van [B], hebben hierin berust evenals in de ten aanzien van [B] genomen maatregelen, ofschoon zij van hun zoon een andere lezing van de feiten hadden gehoord (de pesterijen zouden over en weer hebben plaatsgevonden, het incident met het stanleymes was een grap en niet in het bijzonder tot [E] gericht) en ofschoon de nieuwe klas van [B] van een lager niveau is dan de klas waarin hij voordien (met [E]) zat.

Naast het plaatsen van [B] in een andere klas heeft O2G2 ook een aantal maatregelen genomen die moeten bewerkstelligen (en ook grotendeels hebben bewerkstelligd) dat [E] en [B] elkaar zo weinig mogelijk treffen in het schoolgebouw. Zo zijn [E] en [B] enige tijd door hun respectieve coaches van lokaal naar lokaal begeleid, welke taak naderhand door stagiaires is overgenomen, heeft [B] een andere coach gekregen in een ander deel van het gebouw en verblijft [B] tijdens pauzes op de kamer van zijn coach. Ook is er in verband met buitenschoolse activiteiten (zoals theaterbezoek) een voorziening getroffen dat de klassen van [B] en [E] zover mogelijk uit elkaar zitten, terwijl O2G2 met betrekking tot een en ander met regelmaat schriftelijk contact met [A] heeft onderhouden.

4.9. De voorzieningenrechter kan, gelet op de hiervoor beschreven handelingen en maatregelen van de zijde van O2G2, voorshands niet anders concluderen dan dat O2G2 de redelijkerwijs mogelijke en van haar te verlangen inspanningen heeft verricht om aan haar zorgplicht te voldoen. O2G2 is tamelijk snel, adequaat en doortastend opgetreden, waarbij zij (regelmatig) contact met beide ouders, de coaches, orthopedagogen en de onderwijs¬consulent heeft onderhouden en waarbij zij de belangen van zowel [E] als [B] op verantwoorde wijze in de gaten heeft gehouden, een en ander om (wederom) een zoveel mogelijke veilige situatie op de school te creëren. Dat laatste is in die zin gelukt dat zich na de terugkeer van [B] geen concrete incidenten en/of pesterijen meer hebben voorgedaan. In zoverre kan, objectief bezien, gesproken worden van een veilige situatie.

4.10. Dat [E] zich nochtans nog steeds in een stresssituatie bevindt en dat hij zich (nog) niet (weer) veilig op school voelt door de aanwezigheid c.q. terugkeer van [B], zoals [A] aangeeft, is uitermate verdrietig, maar deze omstandigheden kunnen er niet toe leiden dat van O2G2 meer of andere maatregelen kunnen worden gevraagd dan de maat¬regelen die O2G2 tot op heden heeft genomen. [A] heeft de “waarborgen” die zij van de school verlangt, ook niet kunnen concretiseren, anders dan dat deze volgens [A] zodanig dienen te zijn dat [E] en [B] elkaar in het geheel niet meer op de school (kunnen) tegenkomen. Deze “eis” van [A] gaat, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, te ver. Iedere school, ook een bijzondere school als de onderhavige, is een instelling waar leerlingen met en onder elkaar verblijven en waarbij de school(leiding) ervoor zorg draagt en heeft te dragen dat problemen tussen leerlingen zoveel mogelijk worden voorkomen en worden opgelost. Daarbij kan niet verlangd worden dat de schoolleiding bepaalde leerlingen langdurig en/of definitief compleet van elkaar gescheiden houdt alsof zij niet op dezelfde school zitten.

4.11. Het voorgaande betekent dat van onrechtmatig handelen van O2G2 niet gesproken kan worden en dat er geen grond bestaat voor toewijzing van de subsidiaire vordering van [A]. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

4.12. De kosten aan de zijde van O2G2 worden tot op heden begroot op:

- griffierecht € 575,00

- salaris advocaat 816,00

Totaal € 1.391,00

4.13. De kosten aan de zijde van [B] worden tot op heden begroot op:

- griffierecht € 267,00

- salaris advocaat 816,00

Totaal € 1.083,00

5. De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1. verklaart [A] niet-ontvankelijk in haar primaire vordering,

5.2. wijst de subsidiaire vordering van [A] af,

5.3. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van O2G2 tot op heden begroot op € 1.391,00 en aan de zijde van [B] tot op heden begroot op € 1.083,00,

5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken

op 20 juli 2012.?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature