Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 17 februari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Meppel-Oosterboer" vastgesteld.

Uitspraak



201104313/1/R4.

Datum uitspraak: 18 juli 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Meppel,

en

de raad van de gemeente Meppel,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Meppel-Oosterboer" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 9 april 2012 heeft [appellant] het beroep nader gespecificeerd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2012 waar de raad, vertegenwoordigd door F. Smit en M. van der Galiën, beiden werkzaam bij de gemeente Meppel, is verschenen. [appellant] is met kennisgeving niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in een actualisatie van het planologische regime voor de wijk Oosterboer in Meppel en is overwegend consoliderend van aard.

2.2. [appellant] voert aan dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze ingevolge artikel 3.6, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) tegen de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid naar voren te brengen, nu daarover ten onrechte geen nadere stukken ter inzage zijn gelegd. In de procedure tot vaststelling van het wijzigingsplan, waarnaar de raad verwijst, kan volgens hem niet meer aan de orde komen of de wijziging in overeenstemming met het plan is.

2.2.1. Artikel 3.6, vierde lid, van de Wro is niet van toepassing omdat deze bepaling ziet op de procedure die moet worden gevolgd bij de toepassing van de bevoegdheid om nadere eisen te stellen ten aanzien van onderwerpen of onderdelen van een bestemmingsplan. Daarvan is in dit geval geen sprake.

Voorts heeft [appellant] niet nader toegelicht welke nadere stukken naar zijn mening ten onrechte niet ter inzage zijn gelegd. De raad heeft naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] in de Nota zienswijzen een nadere onderbouwing gegeven voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid voor het perceel Kralooweg 1 en, anders dan [appellant] stelt, kan in een eventuele procedure naar aanleiding van een vast te stellen wijzigingsplan worden beoordeeld of een dergelijk plan in strijd is met het voorliggende bestemmingsplan.

2.3. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de regeling in het plan voor bijgebouwen voor het ten noorden van zijn perceel [locatie] gelegen perceel Kralooweg 1. Hij betoogt dat voor de verdubbeling van het gedeelte van dit perceel voor het plaatsen van bijgebouwen in de vastgestelde versie van de plantoelichting een motivering ontbreekt.

2.3.1. Ter zitting is vast komen te staan dat de plantoelichting waarin volgens [appellant] op pagina 52 een passage over het gebied voor bijgebouwen ontbreekt, de ontwerpversie van de plantoelichting betreft en dat in de vastgestelde versie van de plantoelichting de voornoemde passage wel is opgenomen. Nog daargelaten dat de plantoelichting als zodanig geen juridisch bindend onderdeel is van het bestemmingsplan, mist het betoog van [appellant] derhalve feitelijke grondslag.

2.4. [appellant] betoogt verder dat het gedeelte van het perceel waarop bijgebouwen mogen worden gerealiseerd te groot is en dat het plan ten onrechte het realiseren van bijgebouwen ten oosten van het hoofdgebouw mogelijk maakt. Hij voert aan dat hij hierdoor in zijn vrije uitzicht wordt beperkt. Daarnaast stelt [appellant] dat het plan in strijd is met de in 2004 vastgestelde visie van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot het perceel Kralooweg 1, waarin is vermeld dat vanaf het hoofdgebouw een open zijde moet blijven in de richting van de ten oosten daarvan gelegen weg De Citroenvlinder.

2.4.1. De raad stelt dat het gebied waarbinnen bijgebouwen zijn toegestaan op het perceel Kralooweg 1 enigszins is verruimd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan om, gelet op de omvang van het perceel, ruimte te kunnen bieden aan het oprichten van bijgebouwen. De raad heeft onweersproken gesteld dat de vergroting van het bijgebouwengebied een derde bedraagt van de omvang hiervan in het vorige bestemmingsplan. Daarentegen is aan de voor- en zijkant van het perceel een tuinbestemming toegekend terwijl in het vorige bestemmingsplan op het hele perceel een woonbestemming rustte. Een dergelijke uitbreiding van het bijgebouwengebied is volgens de raad, gelet op de ligging in de wijk, passend binnen het stedelijk gebied.

De stedenbouwkundige visie uit 2004 voor dit perceel is niet bij het vaststellen van het plan als uitgangspunt genomen, omdat op basis hiervan niet tot een wenselijke herontwikkeling van de locatie kon worden gekomen, aldus de raad.

2.4.2. Aan een gedeelte van het perceel Kralooweg 1 is de bestemming "Wonen" toegekend.

Ingevolge artikel 13, lid 13.2.1, van de planregels, voor zover thans van belang, mogen op de als "Wonen" bestemde gronden woonhuizen en bijgebouwen worden gebouwd.

Ingevolge artikel 13, lid 13.2.3, voor zover thans van belang, geldt voor het bouwen van bijgebouwen dat de afstand van een bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet minder dan drie meter mag bedragen, de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per bouwperceel, gemeten buiten het bouwvlak, niet meer dan 70 m2 mag bedragen, met dien verstande dat op ten hoogste 50% van het bouwperceel buiten het bouwvlak mag worden gebouwd, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dit meer is, en dat de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw niet meer dan vijf meter mag bedragen.

Voor het overige is aan de gronden aan de Kralooweg 1 de bestemming "Tuin" toegekend. Op grond van het plan zijn op de gronden ter plaatse van deze bestemming geen bijgebouwen toegestaan.

2.4.3. De raad heeft de stedenbouwkundige visie uit 2004 niet aan het plan ten grondslag gelegd, omdat - zoals de raad ter zitting heeft toegelicht - deze visie uitgaat van bebouwing tot op de oostelijke perceelsgrens. De raad acht dit vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid niet wenselijk. De Afdeling komt dit standpunt niet onredelijk voor.

2.4.4. Vast staat dat het perceel Kralooweg 1 in vergelijking met de omliggende percelen van een relatief ruime omvang is. Het plan biedt de mogelijkheid om op dit perceel naast en achter de woning bijgebouwen op te richten op een gebied met een omvang van ongeveer 1600 m². Ter zitting is komen vast te staan dat de bestemming "Wonen" en derhalve de gronden waarop bijgebouwen mogen worden opgericht, ten opzichte van het vorige plan 10 tot 15 meter in oostelijke richting is verschoven. Hierop mag niet meer dan 70 m² aan bijgebouwen met een maximale bouwhoogte van vijf meter worden gerealiseerd en deze bijgebouwen mogen slechts op een afstand van minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden opgericht. Aan de overige gronden ten zuiden en ten oosten van het perceel is een tuinbestemming toegekend waarop bijgebouwen niet zijn toegestaan.

Dat de regeling in het plan voor bijgebouwen voor het perceel een zekere verruiming inhoudt ten opzichte van hetgeen onder het voorgaande plan was toegestaan, maakt niet dat de raad het plan, gelet op de relatief ruime omvang van het perceel en mede gelet op de normering daarvan in de regeling voor het perceel voor het overige in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

2.4.5. De afstand tussen de voorgevel van de woning van [appellant] en het gedeelte van het perceel Kralooweg 1, waarop bijgebouwen mogen worden gerealiseerd, bedraagt ongeveer 49 meter.

Het plan zal voor [appellant] een verandering van uitzicht kunnen meebrengen. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een ernstige aantasting van het uitzicht uit de woning van [appellant] geen sprake is. Daarbij heeft de raad gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat en dat het hier een stedelijke omgeving betreft.

2.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Drouen

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012

375-685.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature