Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Niet langer is in geschil dat appellant niet in aanmerking komt voor een Wet WIA-uitkering omdat hij bij aanvang van de verzekering reeds volledig arbeidsongeschikt was. Het Uwv is terecht en op goede gronden overgegaan tot de terugvordering van de aan appellant betaalde voorschotten. Geen dringende redenen.

Uitspraak



11/30 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 november 2010, 09/2542 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (Uwv)

Datum uitspraak 6 juli 2012.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P. Oosting, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Desgevraagd heeft het Uwv een nadere toelichting gegeven, welke is neergelegd in het rapport van arbeidsdeskundige B. Gulmans van 11 januari 2012.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2012. Namens appellant is mr. Oosting verschenen. Het Uwv heeft zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Rebel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als dozenvouwer, heeft met een op 13 november 2008 gedagtekend formulier bij het Uwv een uitkering aangevraagd ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), nadat hij op 19 februari 2007 wegens hartklachten en psychische klachten was uitgevallen voor zijn werkzaamheden. Hangende het onderzoek naar zijn arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv bij besluit van 6 maart 2009 aan appellant vanaf 16 februari 2009 een voorschot toegekend. Na medisch en arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat appellant reeds bij aanvang van de verzekering volledig arbeidsongeschikt was. Bij besluiten van 7 april 2009 is aan appellant bericht dat hij daarom vanaf 16 februari 2009 geen Wet WIA-uitkering kan krijgen, dat de verstrekking van voorschotten per 1 mei 2009 wordt beëindigd en dat hij een bruto bedrag van € 2.183,90 dient terug te betalen.

1.2. Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 april 2009, voor zover dit betrekking heeft op de weigering hem een Wet WIA-uitkering toe te kennen, ongegrond verklaard. Bij besluit van eveneens 11 augustus 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 april 2009, voor zover dit betrekking heeft op de terugvordering van de ten onrechte aan hem betaalde voorschotten ten bedrage van € 2.183,90, ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft het beroep tegen voornoemde besluiten van 11 augustus 2009 ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe - kort samengevat - geoordeeld dat er, gelet op de medische informatie van de (bezwaar)verzekeringsarts, voldoende en ondubbelzinnige indicaties aanwezig zijn voor het bestaan van een reële en volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering ingevolge de Wet WIA. Met betrekking tot de terugvordering van het voorschot op de Wet WIA-uitkering heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv gelet op de wettelijke verplichting daartoe, terecht is overgegaan tot terugvordering van de verstrekte voorschotten. Van strijd met de rechtszekerheid welke terugvordering in de weg staat is haar niet gebleken. Evenmin is haar gebleken van gewekte verwachtingen omtrent het verkrijgen van een Wet WIA-uitkering.

3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting stelt de Raad allereerst vast dat niet langer in geschil is dat appellant niet in aanmerking komt voor een Wet WIA-uitkering omdat hij bij aanvang van de verzekering reeds volledig arbeidsongeschikt was. In geschil is, gelet ook op dat verhandelde, alleen de vraag of het Uwv terecht en op goede gronden is overgegaan tot de terugvordering van de aan appellant betaalde voorschotten, welke terugvordering naar het oordeel van de Raad door de rechtbank terecht mede begrepen is geacht in het beroep.

4.2. Vaststaat dat appellant, nu zijn aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet WIA was afgewezen, geen recht had op voorschotten ingevolge die wet. Ingevolge artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA was het Uwv verplicht hetgeen op grond van die wet ten onrechte is betaald van de betrokkene terug te vorderen. Ook een uitkering die op grond van artikel 67, tweede lid, van de Wet WIA als voorschot onverschuldigd betaalbaar is gesteld, moet door het Uwv worden teruggevorderd. Tussen partijen is niet in geschil dat de omvang van hetgeen is teruggevorderd juist is vastgesteld.

4.3. Evenals de rechtbank verwerpt de Raad appellants grief dat terugvordering in strijd is met de rechtszekerheid omdat bij hem door de lange duur van besluitvorming door het Uwv verwachtingen zijn gewekt, in die zin dat hij er op mocht vertrouwen dat hij vanaf 16 februari 2009 een uitkering ingevolge de Wet WIA zou gaan ontvangen en er geen sprake zou zijn van terugvordering van de betaalde voorschotten. De Raad stelt vast dat in het besluit van 6 maart 2009 tot toekenning van voorschotten uitdrukkelijk is medegedeeld dat het om een voorschot ging tot het moment dat bekend was of appellant een Wet WIA-uitkering kon krijgen. Anders dan appellant stelt, is hij er ook uitdrukkelijk op gewezen dat indien hij geen recht had op een Wet WIA-uitkering, hij het tot dan toe door hem ontvangen bedrag aan het Uwv terug moet betalen. Appellant was daardoor op de hoogte van het karakter van de betalingen en van de mogelijkheid dat hij deze op enig moment zou moeten terugbetalen. Reeds hierom kan zijn stelling dat terugvordering in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel niet slagen.

4.4. Ingevolge artikel 77, vierde lid, van de Wet WIA kan het Uwv indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Uit de ontstaansgeschiedenis van deze bepaling, die inhoudelijk overeenkomt met artikel 57, vierde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , blijkt dat de wetgever, wil er sprake zijn van dringende redenen als hier bedoeld, van oordeel is dat het moet gaan om incidentele gevallen waarin sprake is van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor de betrokkene. Het moet derhalve gaan om een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden dient te worden gemaakt.

4.5. Appellant heeft niet met gespecificeerde en concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat in zijn geval de financiële en sociale gevolgen van de terugvordering onaanvaardbaar zijn. De Raad wijst appellant er op dat hij met het Uwv een betalingsregeling kan treffen, waarbij rekening wordt gehouden met zijn draagkracht en de voor hem geldende beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering .

5. Hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.

6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht .

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2012.

(getekend) J.W. Schuttel

(getekend) G.J. van Gendt

NW


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature