Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Besluit waarbij in totaal 7 lasten onder dwangsom zijn opgelegd vanwege diverse overtredingen van de Whc. Eiseressen betogen onder meer dat verweerder gezien de substantiële omvang van de lasten onder dwangsom en het ingrijpende karakter daarvan niet mocht afzien van het opmaken van een rapport in de zin van art. 5:48 Awb. De Rb. overweegt dat op grond van art. 2.10, lid 1 Whc op het opleggen van deze lasten onder dwangsom art. 5:48 Awb van overeenkomstige toepassing is. Dit geldt niet voor art. 5:53 Awb. De Rb. onderschrijft het betoog van verweerder dat art. 5:48, lid 1 Awb verweerder de bevoegdheid - en derhalve niet de verplichting - geeft een rapport op te maken. De Rb. is van oordeel dat verweerder in dit geval in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen rapport op te maken. Gelet op art. 5:48, lid 2 Awb is de functie van het rapport - kort gezegd - dat de overtreder weet tegen welke beschuldiging hij zich moet verweren. In dit geval wisten eiseressen ook zonder een rapport welke overtredingen zij naar het oordeel van verweerder zouden hebben begaan en om welke overtreden voorschriften het ging. Tussen eiseressen en verweerder is hierover ook al voor het primaire besluit veelvuldig contact geweest. De hoogte van de dwangsom en het door eiseressen gestelde ingrijpende karakter daarvan is geen reden om anders te oordelen. Het beroep van eiseressen slaagt op dit punt niet.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/2338

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 28 juni 2012 in de zaak tussen

[eiseres 1] B.V. en [eiseres 2]shop B.V, gevestigd te Groningen, eiseressen,

gemachtigde: mr. C.I.M. Molenaar,

en

de Consumentenautoriteit, verweerder,

gemachtigden: mr. I.S. Post en mr. S. Scheerhout.

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [eiseres1] B.V. ([eiseres1]) vier lasten onder dwangsom en aan [eiseres 2] B.V. ([eiseres 2]) drie lasten onder dwangsom opgelegd.

Bij besluiten van 14 december 2010 heeft verweerder van [eiseres1] en [eiseres 2] dwangsommen ingevorderd.

Bij besluit van 18 april 2011 heeft verweerder van [eiseres1] een dwangsom ingevorderd.

Bij besluit van 26 april 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen deels gegrond verklaard, het primaire besluit in zoverre herroepen en bepaald dat twee lasten ten aanzien van [eiseres1] en één last ten aanzien van [eiseres 2] komen te vervallen.

Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 9 november 2011 heeft verweerder van [eiseres1] dwangsommen ingevorderd.

Eiseressen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2012. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, bijgestaan door [naam], [functie]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1 Op 14 februari 2011 heeft de Adviescommissie bezwaarschriften Consumentenautoriteit (BAC) advies uitgebracht aan verweerder naar aanleiding van het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit advies ten dele overgenomen.

1.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van eiseressen gehandhaafd dat sprake is van overtreding van:

- artikel 8.2 van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) in samenhang met artikel 3:15d, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) (prijsaanduiding in een dienst van de informatiemaatschappij) en artikel 8.8 van de Whc in samenhang met artikel 6:193 d en 6:193e, aanhef en onder c, van het BW (prijs in uitnodiging tot aankoop) door bij de prijzen niet te vermelden dat daar nog BTW en verzendkosten bijkomen.

- artikel 8.8 van de Whc in samenhang met artikel 6:193d van het BW en 6:193e, aanhef en onder a, van het BW (voornaamste kenmerken van het product) door in de uitnodiging tot aankoop:

* niet te vermelden dat het aanbod een doorverkocht ticket betreft;

* in sommige gevallen een globale plaatsaanduiding te geven, maar een exacte omschrijving van de plaats weg te laten en voorts niet te vermelden dat het rij- en stoelnummer niet van te voren is aan te geven en niet aan te geven dat bij het bestellen van meer tickets tegelijk het risico bestaat dat deze tickets niet voor aangrenzende plaatsen gelden;

* voor tickets die oorspronkelijk zijn verkocht onder toepassing van de standaard voorwaarden van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) en (ten aanzien van alleen [eiseres 2]) de algemene verkoopvoorwaarden van het Belgische [service] niets te vermelden over het feit dat deze tickets ongeldig zijn en dat het risico bestaat dat daarmee de toegang tot het evenement wordt geweigerd.

1.3 Ten aanzien van deze overtredingen heeft verweerder eiseressen de lasten opgelegd om op de website www.[eiseres 2]shop.nl, respectievelijk de websites www.[eiseres1].nl en www.onlineticketshop.nl, alsmede alle anderstalige versies van deze websites, dan wel op enige andere website waarop zij nu of in de toekomst tickets doorverkopen met inachtneming van genoemde artikelen, op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze:

- bij prijsaanduidingen te vermelden of leveringskosten en BTW inbegrepen zijn (last 2 [eiseres 2] en [eiseres1]);

- in de uitnodigingen tot aankoop informatie te verstrekken over de volgende voornaamste kenmerken van het product:

* het feit dat het om een doorverkocht ticket gaat;

* de rang- en plaatsbepaling van het ticket;

* indien van toepassing: het feit dat het ticket ongeldig is en het daaraan verbonden risico dat daarmee de toegang tot het evenement wordt geweigerd (last 3 [eiseres 2], last 4 [eiseres1]),

dan wel de website(s) off line te stellen en off line te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per overtreding per week tot een maximum van € 100.000.

Overtredingen

2. De rechtbank stelt vast dat eiseressen niet betwisten dat zij de overtredingen inzake de prijs (vermelding inclusief BTW en verzendkosten), alsmede de overtredingen ten aanzien van het niet vermelden dat het om een doorverkocht ticket gaat en het niet juist vermelden van de rang- en plaatsbepaling hebben begaan, zodat deze overtredingen vaststaan.

3.1 Eiseressen betwisten wel de overtreding inzake het niet vermelden van de ongeldigheid van het ticket en het risico op weigering van de toegang, omdat volgens hen de doorverkochte tickets niet ongeldig zijn. Volgens eiseressen staat niet vast dat de algemene verkoopvoorwaarden van het Belgische [service] en de KNVB standaardvoorwaarden kunnen worden opgelegd aan de koper van het ticket via hun websites. Zij stellen dat de KNVB geen contractuele relatie heeft met een consument, omdat de verkoop van kaarten aan consumenten gaat via primaire ticketverkopers. Verder stellen zij dat de algemene voorwaarden van de KNVB alleen gelding hebben tussen de KNVB enerzijds en de primaire ticketverkopers anderzijds. Ook [service] heeft geen contractuele relatie met de koper van het ticket via de websites van eiseressen. Eiseressen zijn dan ook van mening dat van hen niet verlangd kan worden op de websites te vermelden dat het ticket ongeldig is en dat er een risico is dat daarmee de toegang tot het evenement wordt geweigerd. Voorts gaat verweerder er volgens eiseressen aan voorbij dat bij weigering van de toegang de koopprijs plus een bepaalde opslag door eiseressen aan de koper wordt betaald.

3.2 Verweerder heeft in het primaire besluit gesteld dat in geval van wederverkoop van tickets, waarbij uit de algemene voorwaarden die de oorspronkelijke verkoper op die tickets van toepassing heeft verklaard volgt dat het ticket bij doorverkoop ongeldig wordt, tot de voornaamste kenmerken van het product als bedoeld in artikel 6:193e, aanhef en onder a, van het BW behoort: het feit dat het ticket formeel niet geldig is en het risico bestaat dat de consument met het ticket niet tot het evenement wordt toegelaten. Volgens verweerder geldt dit - zoals ter zitting is verduidelijkt - voor tickets waarop bij de oorspronkelijke verkoop de algemene verkoopvoorwaarden van het Belgische [service] van toepassing zijn verklaard en voor tickets voor voetbalwedstrijden waarop bij de oorspronkelijke verkoop de KNVB standaardvoorwaarden van toepassing zijn verklaard. Verweerder verwijst in dit verband naar het vonnis van 27 maart 2009 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (LJN: BH9992), waarin is bepaald dat de KNVB gerechtigd was doorverkochte tickets te blokkeren.

3.3 Volgens artikel 5 van de standaardvoorwaarden van de KNVB is het verboden toegangsbewijzen aan te bieden, (door) te verkopen of af te geven tenzij sprake is van een individuele transactie in de privésfeer en dit de veiligheid niet in gevaar brengt. Handelen in strijd met de bepalingen leidt tot verval van de geldigheid van het toegangsbewijs, zonder recht op restitutie van de aankoopprijs.

De algemene verkoopvoorwaarden van [service] bepalen dat tickets die zonder toestemming worden doorverkocht geen recht op toegang geven. De organisator en/of de officiële ticketverdeler behoudt (-en) zich tevens het recht voor om tickets te annuleren zodra wordt vastgesteld dat ondanks dit verbod tickets te koop worden aangeboden.

3.4 In het door verweerder aangehaalde vonnis van 27 maart 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht overwogen dat volgens artikel 6:146, eerste lid, van het BW een verweermiddel, zoals de beperking van de overdraagbaarheid, aan de verkrijger en diens rechtsopvolgers kan worden tegengeworpen, wanneer die beperking voor hem bij de overdracht “uit het papier” kenbaar is. Nu uitdrukkelijk op de achterzijde van de toegangskaarten is vermeld dat overdracht van een toegangskaart verboden is, tenzij dat in de privésfeer gebeurt, kan de KNVB deze beperking van de overdraagbaarheid - aldus de voorzieningenrechter - dan ook jegens (in die zaak) [eiseres1] en [eiseres 2]shop inroepen.

3.5 Algemene voorwaarden zijn van toepassing op een overeenkomst indien deze in een contractuele relatie van toepassing zijn verklaard en de gelding ervan door de wederpartij is aanvaard. Het antwoord op de vraag of de toepasselijkheid van algemene voorwaarden is overeengekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de bepalingen over aanbod en aanvaarding (Gerechtshof ‘s - Gravenhage 9 augustus 2006, LJN: AY6000, zie ook Hoge Raad 2 december 2011, LJN: BT6684). De Rechtbank Maastricht heeft in haar uitspraak van 12 augustus 2009, LJN: BJ5298, overwogen dat van de KNVB redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat zij bij ieder kaartje van tevoren haar standaardvoorwaarden overhandigt. In de betreffende zaak stond de toepasselijkheid van de KNVB standaardvoorwaarden op het ticket vermeld, alsmede dat de voorwaarden op verzoek konden worden toegezonden (conform artikel 6:234 van het BW). Het standpunt dat de standaardvoorwaarden niet van toepassing zijn, omdat de betrokkene van wie het ticket is gekocht deze niet van toepassing heeft verklaard, ging in deze zaak niet op, omdat betrokkene de kaartjes heeft doorverkocht onder toepassing van de standaardvoorwaarden van de KNVB.

3.6 De rechtbank is - gelet op genoemde jurisprudentie - van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het tot de voornaamste kenmerken van het product behoort dat de door eiseressen doorverkochte tickets, waarop bij oorspronkelijke verkoop de KNVB standaardvoorwaarden dan wel de algemene verkoopvoorwaarden van [service] van toepassing waren, ongeldig zijn en dat daaraan het risico is verbonden dat daarmee de toegang tot het evenement wordt geweigerd. In het bijzonder heeft verweerder onvoldoende uiteengezet waarom de genoemde algemene voorwaarden kunnen worden tegengeworpen aan de koper van de tickets op de websites van eiseressen. De enkele verwijzing naar het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht kan in dit verband niet volstaan. Hierbij wijst de rechtbank erop dat ter zitting door eiseressen toegangskaarten voor voetbalwedstrijden zijn getoond die - anders dan in de zaak van het vonnis van de voorzieningenrechter - niet een beperking van de overdraagbaarheid vermelden, eiseressen betwisten dat er sprake is van een contractuele relatie waarin de genoemde algemene voorwaarden kunnen worden tegengeworpen aan de koper en evenmin duidelijk is dat eiseressen de tickets hebben doorverkocht onder toepassing van de genoemde algemene voorwaarden. Bovendien bepalen de algemene verkoopvoorwaarden van [service] dat een doorverkocht ticket geen recht op toegang geeft, maar niet dat het ticket ongeldig wordt. Dit betekent dat de last in dat opzicht ook niet juist is geformuleerd.

3.7 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met het motiveringsbeginsel voor vernietiging in aanmerking komt.

Rapport

4.1 Eiseressen betogen dat verweerder gezien de substantiële omvang van de lasten onder dwangsom en het ingrijpende karakter daarvan niet mocht afzien van het opmaken van een rapport in de zin van artikel 5:48 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Steun hiervoor vinden eiseressen in artikel 5:53 van de Awb. Op grond van dit artikel wordt een rapport (of proces-verbaal) verplicht gesteld indien voor een overtreding een bestuurlijke boete van meer dan € 340 kan worden opgelegd.

4.2 Verweerder stelt dat in artikel 5:48, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de voor de overtreding bevoegde toezichthouder van de overtreding een rapport kán opmaken. Verweerder is van mening dat dit betekent dat zij de mogelijkheid heeft om bij een besluit een last onder dwangsom op te leggen zonder dat van de geconstateerde overtreding eerst rapport wordt opgemaakt. In dit geval is van die wettelijke mogelijkheid gebruik gemaakt en is geen rapport opgemaakt.

4.3 Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Whc is op het opleggen van de ze lasten onder dwangsom artikel 5:48 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit geldt niet voor artikel 5:53 van de Awb . De rechtbank onderschrijft het betoog van verweerder dat artikel 5:48, eerste lid, van de Awb verweerder de bevoegdheid - en derhalve niet de verplichting - geeft een rapport op te maken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen rapport op te maken. Gelet op artikel 5:48, tweede lid, van de Awb is de functie van het rapport - kort gezegd - dat de overtreder weet tegen welke beschuldiging hij zich moet verweren. In dit geval wisten eiseressen ook zonder een rapport welke overtredingen zij naar het oordeel van verweerder zouden hebben begaan en om welke overtreden voorschriften het ging. Tussen eiseressen en verweerder is hierover ook al voor het primaire besluit veelvuldig contact geweest. De hoogte van de dwangsom en het door eiseressen gestelde ingrijpende karakter daarvan is geen reden om anders te oordelen. Het beroep van eiseressen slaagt op dit punt niet.

Bevoegdheid

5.1 Eiseressen stellen voorts dat verweerder ten onrechte - in afwijking van het advies van de BAC - haar bevoegdheid tot het opleggen van de lasten onder dwangsom baseert op artikel 5:2 van de Awb. Eiseressen zijn van mening dat die bevoegdheid gebaseerd dient te worden op artikel 5:7 van de Awb . Zij zien zich hierin gesteund door de BAC, die - voor zover thans nog in geding - verweerder heeft geadviseerd om ten aanzien van last 2, opgelegd aan [eiseres1], nader te motiveren dat sprake is van een klaarblijkelijk gevaar voor overtreding.

5.2 Volgens verweerder zijn de lasten opgelegd teneinde de overtredingen te beëindigen dan wel - voor zover zij reeds zijn beëindigd - herhaling ervan te voorkomen.

5.3 Op grond van artikel 5:2, eerste lid, van de Awb , wordt in deze wet verstaan onder:

a. bestuurlijke sanctie: een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak;

b. herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;

c. bestraffende sanctie: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.

Op grond van het tweede lid is de enkele last tot het verrichten van bepaalde handelingen geen bestuurlijke sanctie.

Op grond van artikel 5:7 van de Awb kan een herstelsanctie worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.

5.4 In zijn uitspraak van 27 oktober 2009 (LJN: BK1424) heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) geoordeeld dat indien een last onder dwangsom er toe strekt een overtreding te voorkomen, wil er een bevoegdheid zijn om de last op te leggen, sprake dient te zijn van klaarblijkelijk gevaar dat de in de last omschreven overtreding zal plaatsvinden. Deze voorwaarde moet worden gesteld in het belang van de rechtszekerheid en als waarborg tegen het lichtvaardig opleggen van een last tot handhaving. Dit is anders indien de last strekt ter voorkoming van een overtreding die - in de zin van artikel 5:2, eerste lid, Awb - is aan te merken als een herhaling van een eerdere overtreding en waarbij gevaar voor herhaling voor de hand ligt. In dat geval is voor het aannemen van de bevoegdheid om de last op te leggen niet vereist dat klaarblijkelijk gevaar voor overtreding bestaat, maar volstaat - voor het aannemen van die bevoegdheid - dat de eerdere overtreding heeft plaatsgevonden. Bij de beantwoording van de vraag of een last strekt ter voorkoming van herhaling - in de hiervóór bedoelde, beperkte zin - van een eerdere overtreding, spelen verschillende omstandigheden op zichzelf of in onderlinge samenhang bezien een rol. Het gaat hier om omstandigheden die een beeld geven van de mate van continuïteit in de aan de orde zijnde overtredingen, zoals de aard van de overtreding, de mate van overeenkomst - bijvoorbeeld wat betreft de plaats ervan - met de eerder geconstateerde overtreding en het tijdsverloop sinds die overtreding. Voor de aard van de overtreding is onder meer van belang dat het gaat om overtredingen van hetzelfde voorschrift met dezelfde strekking, wil gesproken kunnen worden van een herhaling. Om tot de conclusie te komen dat de last strekt ter voorkoming van een herhaling, is vereist dat de omstandigheden ten tijde van het opleggen van de last op één lijn gesteld kunnen worden met de omstandigheden ten tijde van de eerdere overtreding, aldus het CBb.

5.5 Gelet op dit beoordelingskader overweegt de rechtbank dat in dit geval de lasten - voor zover die zien op overtredingen die zijn beëindigd - strekken ter voorkoming van overtredingen die zijn aan te merken als een herhaling van eerdere overtredingen en waarbij gevaar voor herhaling voor de hand ligt. Het gaat hier om overtredingen van hetzelfde voorschrift met dezelfde strekking, de overtredingen zien op onderdelen van dezelfde websites die regelmatig aangepast moeten worden (namelijk bij alle nieuwe aanbiedingen van tickets), er is sprake van een gering tijdsverloop tussen de overtredingen en de ondernemingen kunnen een financieel belang hebben om informatie voor de consumenten niet, niet volledig of onvoldoende duidelijk te vermelden. Immers daardoor kan het zijn dat een consument dan mogelijk eerder tot aankoop zal overgaan dan wanneer hij volledig zou zijn geïnformeerd. Gelet hierop was verweerder, voor zover de overtredingen zijn komen vast te staan, bevoegd de last onder dwangsom op te leggen. Ook voor zover zij zien op nog niet beëindigde overtredingen was verweerder bevoegd om de lasten onder dwangsom op te leggen.

Proportionaliteit lasten en dwangsom

6. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid had moeten afzien van zijn bevoegdheid tot het opleggen van de lasten onder dwangsom. Anders dan eiseressen stellen, brengt het gegeven dat het bijhouden van een groot aantal webpagina’s zorgvuldigheid en accuratesse vergt, en dat opzet en/of roekeloosheid bij eiseressen ontbreekt, niet mee dat het opleggen van de lasten onder dwangsom, dan wel de hoogte van de dwangsom, buitenproportioneel is. Het is de eigen keuze van eiseressen om hun producten en diensten op deze wijze via internet aan te bieden.

Ook acht de rechtbank de hoogte van de dwangsom niet onredelijk. De zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging vormen primair de basis voor de hoogte van de dwangsom. Mede gelet op het grote belang van de naleving van de voorschriften is (voor het voorkomen van herhaling) het toepassen van een dergelijke financiële prikkel niet onredelijk.

Invorderingsbesluiten

7.1 Op grond van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.

Op grond van het tweede lid geeft het bestuursorgaan voorts een beschikking omtrent de invordering van de dwangsom, indien een belanghebbende daarom verzoekt.

Op grond van het derde lid beslist het bestuursorgaan binnen vier weken op het verzoek.

Op grond van artikel 5:39 van de Awb heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.

7.2 Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37 van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, p. 115) zal het bestuursorgaan ter motivering van een daarop gebaseerde invorderingsbeslissing allereerst moeten aangeven op welke gronden het van oordeel is dat de dwangsommen zijn verbeurd (dus: dat de last is overtreden), alsmede tot welk bedrag deze zijn verbeurd. Benadrukt zij dat de invorderingsbeschikking in zoverre een declaratoir karakter heeft. De dwangsommen worden van rechtswege verbeurd door de overtreding van de last. De vaststelling bij beschikking dat en tot welk bedrag dit is geschied, is nodig om de geldschuld te kunnen invorderen, maar doet haar niet ontstaan. Naast dit oordeel over de verbeurte dient het bestuursorgaan de beslissing om tot invordering over te gaan, te motiveren. Doorgaans zal daartoe echter kunnen worden volstaan met de overweging dat er geen redenen zijn om van invordering af te zien. Een adequate handhaving vergt immers, dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen ook worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien; het ligt op de weg van de overtreder om dergelijke omstandigheden onder de aandacht van het bestuursorgaan te brengen, aldus de wetsgeschiedenis.

In een beroep tegen een invorderingsbesluit dient de rechtbank derhalve te beoordelen of de last is overtreden en zo ja in hoeverre en tot welke verbeuring van dwangsommen dat heeft geleid.

7.3 Eiseressen hebben bij brief van 21 januari 2010 bezwaar gemaakt tegen de invorderingsbesluiten van 14 december 2010. Hangende het bezwaar tegen het primaire besluit is dan ook op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Awb van rechtswege tevens bezwaar ontstaan tegen deze invorderingsbesluiten. Verweerder heeft dit niet onderkend en heeft ten onrechte nagelaten bij het bestreden besluit te beslissen op de bewaren tegen de invorderingsbesluiten van 14 december 2010. Het bestreden besluit is dan ook in zoverre genomen in strijd met de wettelijke bepaling en dient (ook) op dit punt te worden vernietigd.

Invorderingsbesluit van 14 december 2010 [eiseres 2]

8.1 In dit besluit, waarbij verweerder van [eiseres 2] een dwangsom invordert van totaal € 5.000, stelt verweerder dat in de week van 3 december 2010 informatie over de rang- en plaatsbepaling van het ticket, de informatie dat het om een doorverkocht ticket gaat en informatie over het feit dat het ticket ongeldig is en het daaraan verbonden risico dat daarmee de toegang tot het evenement wordt geweigerd, niet op duidelijke en begrijpelijke wijze in de uitnodigingen tot aankoop op de website www. [eiseres 2]shop.nl werd verstrekt. Het voorgaande heeft volgens verweerder tot gevolg dat [eiseres 2] van rechtswege in ieder geval in een week een dwangsom heeft verbeurd van € 5.000.

8.2 [eiseres 2] betwist dat zij de in het besluit van 14 december 2010 gestelde overtredingen van de last zou hebben gepleegd nu haar onderneming vanaf 1 augustus 2010 ingrijpend is gewijzigd. Vanaf die datum bemiddelt zij nog slechts bij de aan- en verkoop van toegangskaarten voor evenementen en opereert dus als een zogenoemde marktplaats. Zij is geen partij bij de via haar marktplaats tot stand gekomen overeenkomsten, zodat verweerder naar haar mening bij besluit van 14 december 2010 ten onrechte is overgegaan tot invordering van dwangsommen. De wijziging in haar onderneming heeft zij bij brief en fax van 14 oktober 2010 aan verweerder gemeld.

8.3 Verweerder is van mening dat [eiseres 2] handelt voor de verkoper van het ticket en daarmee (nog steeds) handelaar is in de zin van de Wet oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3A, artikelen 6:193a - 6:193j, van het BW), zodat de wijziging in de onderneming geen gevolgen heeft voor het invorderingsbesluit.

8.4 Op grond van artikel 6:193d, eerste lid, van het BW is een handelspraktijk bovendien misleidend indien er sprake is van een misleidende omissie.

Onder handelspraktijk dient volgens artikel 6:193a, eerste lid, aanhef en onder d, van het BW te worden verstaan iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een handelaar, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan consumenten. Op grond van artikel 6:193a, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW is een handelaar een natuurlijk persoon of rechtspersoon die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf of degene die ten behoeve van hem handelt.

8.5 De rechtbank stelt vast dat [eiseres 2] digitale ruimte, de website, beschikbaar stelt waarop anders dan incidenteel of kortdurend transacties kunnen plaatsvinden. Op de website wordt het aanbod tot verkoop van (een) ticket(s) gedaan. [eiseres 2] verwerkt de bestellingen, brengt een verkoopcommissie in rekening, zij regelt het betalingsverkeer, de verkoopprijs wordt aan haar voldaan, zij keert het bedrag minus de commissie, die zij ontvangt van de koper, uit aan de verkoper en draagt zorg voor toezending van het kaartje aan de koper. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eiseres 2] vanaf 1 augustus 2010 nog immer als handelaar een handelspraktijk uitvoert als bedoeld in artikel 6:193a, eerste lid, aanhef en onder d, van het BW .

8.6 Ten aanzien van de verbeurte van de last met betrekking tot het vermelden van ongeldigheid van het ticket en het risico op weigering van toegang, verwijst de rechtbank naar hetgeen onder 3.6 is overwogen. [eiseres 2] ontkent echter niet dat de overtredingen hebben plaatsgevonden inzake de rang- en plaatsbepaling van het ticket en het verstrekken van de informatie dat het om een doorverkocht ticket gaat. De rechtbank stelt vast dat, gelet op de inhoud van de last, het van rechtswege verbeuren van een dwangsom al ontstaat indien overtreding van één van de drie onderdelen van de last plaatsvindt. De dwangsom is derhalve van rechtswege verbeurd wegens overtreding van de last op de onderdelen vermelding rang- en plaatsbepaling en doorverkocht ticket.

8.7 [eiseres 2] voert aan dat verweerder van invordering had moeten afzien op grond van de bijzondere omstandigheden dat op het moment van de invorderingsbeslissing het bezwaar tegen het bestreden besluit nog niet was afgerond en dat haar website vele pagina’s telt die in verband met wisselende omstandigheden regelmatig dienen te worden aangepast. Het aanpassen is mensenwerk en daarbij worden foutjes gemaakt. [eiseres 2] is van goede wil en de oprechte intentie is aanwezig om aan elke wettelijke plicht te voldoen. Opzet en/of roekeloosheid ontbreken. [eiseres 2] vindt het onbegrijpelijk dat verweerder niet eerst heeft gewaarschuwd dat zij kennelijk iets over het hoofd heeft gezien. Het is voor [eiseres 2] buitengewoon moeilijk ervoor te zorgen dat al die pagina’s vlekkeloos corresponderen met de gedetailleerde voorschriften van consumentenkoop.

8.8 De rechtbank ziet hierin geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot invordering van de verbeurde dwangsom. Het aanhangig zijn van bezwaar (of beroep) schorst de invordering niet. Het is voorts de eigen keuze van [eiseres 2] om haar producten en diensten via internet aan te bieden. Dat het bijhouden van een groot aantal webpagina’s zorgvuldigheid en accuratesse vergt, en dat opzet en roekeloosheid ontbreekt, brengt niet mee dat verweerder bij een door hem geconstateerde overtreding van de last eerst dient te waarschuwen alvorens tot invordering kan worden overgegaan. Een aan het invorderingsbesluit voorafgaande waarschuwing verdraagt zich ook niet met het wettelijk systeem dat uitgaat van de verbeurte van de dwangsom van rechtswege in het geval een last niet wordt nageleefd. Het is het sanctiebesluit met de last onder dwangsom en de daaraan gekoppelde begunstigingstermijn dat de functie heeft van een laatste waarschuwing.

8.9 De rechtbank ziet dan ook aanleiding ter zake van het invorderingsbesluit van

14 december 2010 gericht aan [eiseres 2] zelf in de zaak te voorzien. Het bezwaar tegen dit invorderingsbesluit dient ongegrond te worden verklaard.

Invorderingsbesluit van 14 december 2010 [eiseres1]

9.1 In dit besluit, waarbij verweerder van [eiseres1] een dwangsom invordert van

€ 5.000, stelt verweerder dat bij controle op naleving van de last op 3 december 2010 is gebleken dat in de uitnodigingen tot aankoop voor [service] tickets (bijvoorbeeld voor het concert van Skunk Anansie op 23 februari 2011 in de Lotto Arena te Antwerpen en voor Night of the Proms op 18 en 19 november 2011 in Ahoy te Rotterdam) niet wordt vermeld dat deze tickets ongeldig zijn en dat het risico bestaat dat daarmee geen toegang tot het evenement wordt verkregen. Geconcludeerd wordt dat in ieder geval in de week van

3 december 2010 in uitnodigingen tot aankoop van ongeldige tickets op de websites www.onlineticketshop.nl en www.[eiseres1].nl informatie over het feit dat het ticket ongeldig is en het daaraan verbonden risico dat daarmee toegang tot het evenement wordt geweigerd, niet werd verstrekt. [eiseres1] heeft volgens verweerder van rechtswege in ieder geval in een week een dwangsom verbeurd van € 5.000.

9.2 De rechtbank overweegt dat dit invorderingsbesluit ziet op overtreding die door [eiseres1] zou zijn begaan door - kort gezegd - de ongeldigheid en het risico van weigering van toegang tot het evenement niet te vermelden. Gelet op hetgeen onder 3.6 is overwogen, kan de rechtbank bij deze tussenuitspraak nog niet oordelen over de juistheid van dit invorderingsbesluit.

Overige invorderingsbesluiten [eiseres1]

10. [eiseres1] heeft de aan haar gerichte invorderingsbesluiten van 18 april 2011 en

9 november 2011 bij brieven van 24 mei 2011 respectievelijk 21 december 2011 betwist, zodat op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Awb van rechtswege beroep is ontstaan tegen deze twee invorderingsbesluiten. De rechtbank zal deze invorderingsbesluiten dan ook betrekken in haar beoordeling van het beroep.

Invorderingsbesluit 18 april 2011

11.1 In dit besluit, waarbij verweerder van [eiseres1] een dwangsom invordert van totaal € 10.000, stelt verweerder dat bij controle op naleving van de last op 11 maart 2011 en 11 april 2011 is gebleken dat in de uitnodigingen tot aankoop voor tickets voor in ieder geval de KNVB Bekerfinale op 8 mei 2011 niet wordt vermeld dat deze tickets ongeldig zijn en dat het risico bestaat dat daarmee geen toegang tot het evenement wordt verkregen. Geconcludeerd wordt dat in ieder geval in de week van 11 maart 2011 en in de week van

11 april 2011 in uitnodigingen tot aankoop van ongeldige tickets op de websites www.onlineticketshop.nl en www.[eiseres1].nl informatie over het feit dat het ticket ongeldig is en het daaraan verbonden risico dat daarmee toegang tot het evenement wordt geweigerd, niet werd verstrekt. [eiseres1] heeft volgens verweerder van rechtswege in ieder geval in twee weken een dwangsom verbeurd van € 5.000 per week.

11.2 Ten aanzien van dit invorderingbesluit overweegt de rechtbank dat dit besluit ziet op een overtreding die door [eiseres1] zou zijn begaan door - kort gezegd - de ongeldigheid en het risico van weigering van toegang tot het evenement niet te vermelden. Gelet op hetgeen onder 3.6 is overwogen, kan de rechtbank bij deze tussenuitspraak nog niet oordelen over de juistheid van dit invorderingsbesluit.

Invorderingsbesluit 9 november 2011

12.1 In dit besluit, waarbij verweerder van [eiseres1] een dwangsom invordert van totaal € 15.000, stelt verweerder dat bij controle op naleving van de last op 24 oktober 2011, 31 oktober 2011 en 7 november 2011 is gebleken dat in de uitnodigingen tot aankoop voor tickets voor Europa League wedstrijden en Champions League wedstrijden die in Nederland plaatsvinden (bijvoorbeeld de wedstrijden FC Twente - Fulham op 1 december 2011 te Enschede en Ajax- Real Madrid op 7 december 2011 te Amsterdam) niet wordt vermeld dat deze tickets ongeldig zijn en dat het risico bestaat dat daarmee geen toegang tot het evenement wordt verkregen. Geconcludeerd wordt dat in ieder geval in de week van

24 oktober 2011, in de week van 31 oktober 2011 en in de week van 7 november 2011 in de uitnodigingen tot aankoop van ongeldige tickets op de websites www.onlineticketshop.nl en www.[eiseres1].nl informatie over het feit dat het ticket ongeldig is en het daaraan verbonden risico dat daarmee toegang tot het evenement wordt geweigerd, niet werd verstrekt. [eiseres1] heeft van rechtswege in ieder geval in drie weken een dwangsom verbeurd van € 5.000 per week.

12.2 [eiseres1] stelt dat zij niet hoeft te vermelden dat tickets voor de Europa League - en/of Champions League wedstrijden ongeldig zouden zijn en het daaraan verbonden risico van weigering van toegang, omdat de KNVB standaardvoorwaarden niet van toepassing zijn op (de doorverkoop van) deze tickets. Die wedstrijden worden immers niet door de KNVB of Ajax georganiseerd. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 1 onder f van de KNVB standaardvoorwaarden deze voorwaarden ook van toepassing zijn bij Europa- en Champions League wedstrijden. Eiseres heeft dit betwist en gesteld dat de UEFA niet accepteert dat de standaardvoorwaard-en van de KNVB van toepassing zijn.

12.3 De rechtbank stelt vast dat uit het invorderingsbesluit blijkt dat verweerder aan de vastgestelde overtreding ten grondslag heeft gelegd dat op de tickets voor de bedoelde wedstrijden de KNVB standaardvoorwaarden van toepassing zijn. Gelet op de betwisting hiervan door eiseres, is de rechtbank van oordeel dat er in dit opzicht sprake is van een gebrek in de motivering van dit invorderingsbesluit. De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen.

Conclusie

13.1 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek en wegens strijd met artikel 5:39, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Het bezwaar van [eiseres 2] tegen het invorderingsbesluit van 14 december 2010 dient ongegrond te worden verklaard. Over de juistheid van het invorderingsbesluit van

14 december 2010 van [eiseres1] en haar bezwaar tegen het invorderingsbesluit van

18 april 2011, kan de rechtbank bij deze tussenuitspraak nog niet oordelen. Het invorderingsbesluit van 9 november 2011 komt voor vernietiging in aanmerking wegens een motiveringsgebrek.

13.2 De rechtbank stelt verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid om het motiveringsgebrek dat kleeft aan het bestreden besluit en aan het invorderingsbesluit van 9 november 2011 te herstellen in die zin dat verweerder zijn standpunt dat de standaardvoorwaarden van de KNVB en de algemene verkoopvoorwaarden van [service] kunnen worden ingeroepen tegen de koper van het ticket via de websites van eiseressen, nader motiveert met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde en daarbij - indien nog aan de orde - tevens ingaat op de stelling van eiseressen dat de KNVB standaardvoorwaarden niet van toepassing zijn op Europa League- en/of Champions League wedstrijden.

13.3 De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het gebrek kan worden hersteld op vier weken, te rekenen vanaf de dag van verzending van deze tussenuitspraak.

13.4 Indien verweerder geen gebruik maakt van de mogelijkheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, dient zij dit zo snel mogelijk aan de rechtbank mede te delen.

13.5 Op grond van het bepaalde in artikel 8:51b, derde lid, van de Awb stelt de rechtbank eiseressen in de gelegenheid om binnen een termijn van vier weken nadat verweerder het gebrek heeft hersteld, schriftelijk haar zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren te brengen.

13.6 De rechtbank zal bij de einduitspraak op het beroep een beslissing geven over de vergoeding van de gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank,

stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen, het gebrek in het bestreden besluit en het invorderingsbesluit van 9 november 2011 te herstellen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Gijzen, voorzitter, en mr. M. Schoneveld en prof . mr. J.G.J. Rinkes, leden, in aanwezigheid van mr. M. Traousis - van Wingaarden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2012.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature