Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Deze rechterlijke uitspraak is tegenwoordig bekend onder ECLI:NL:GHARN:2012:BW8448 , LJN BW8448

Inhoudsindicatie:

Loonbelasting.

Bijtelling autokostenforfait voor journalist is terecht.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummers 11/00734 en 11/00735

uitspraakdatum: 5 juni 2012

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 22 september 2011, nummers AWB 11/1133 en AWB 11/1134, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd voor de tijdvakken 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht. Voor het tijdvak 2008 is bij beschikking een boete opgelegd van 50 percent van de verschuldigde belasting, ofwel € 1.884. Voor het tijdvak 2009 is bij beschikking een boete opgelegd van 50 percent van de verschuldigde belasting over de maanden tot en met juli 2009. Die boete bedraagt € 1.092.

1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen, de heffingsrente en de boeten. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.

1.3. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor zover deze zijn gericht tegen de boetebeschikkingen, in zoverre de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de boeten verminderd tot 25 percent van de nageheven belasting, ofwel tot respectievelijk € 942 en € 546, en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het door belanghebbende betaalde griffierecht.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 14 maart 2012 heeft belanghebbende op het verweerschrift van de Inspecteur gereageerd.

1.5. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2012 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen A, bijgestaan door B. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende was in de onderhavige tijdvakken als journalist in loondienst werkzaam. Zijn werkgever heeft hem voor het verrichten van arbeid een personenauto ter beschikking gesteld met een cataloguswaarde van € 28.987.

2.2. De Inspecteur heeft aan belanghebbende op basis van artikel 13bis, twaalfde lid, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) een ‘Verklaring geen privégebruik’ afgegeven. Op grond daarvan heeft de werkgever van belanghebbende de inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen achterwege gelaten over het voordeel dat verband houdt met de ter beschikking gestelde auto.

2.3. Op verzoek van de Inspecteur heeft belanghebbende aan de Inspecteur een rittenregistratie over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 augustus 2009 doen toekomen. De Inspecteur heeft belanghebbende gewezen op een aantal daarin voorkomende onvolkomenheden. Naar aanleiding daarvan heeft belanghebbende een nieuwe registratie overgelegd. Niet alle onvolkomenheden zijn daarin verbeterd of verklaard. Zo zijn daarin vaste afstanden verwerkt voor bepaalde ritten, zijn vice versa afstanden gebruikt voor een aantal ritten, is de auto gesignaleerd op plaatsen die niet zijn gelegen op de door belanghebbende aangegeven route, wijkt de herziene rittenstaat in een aantal gevallen onverklaard af van de eerste rittenregistratie en zijn aanvankelijk niet aansluitende kilometerstanden aansluitend gemaakt zonder daarvoor een verklaring te geven.

2.4. Bij brief van 4 mei 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende onder meer geschreven voornemens te zijn een naheffingsaanslag op te leggen. Voorts staat in die brief:

“Naast de hierboven aangekondigde naheffingsaanslag zal ik een boetebeschikking vaststellen op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen . Ik leg een boete op omdat tot op heden niet is gebleken dat de bijtelling achterwege kan blijven. Er is daardoor te weinig loonheffing ingehouden. Ik ga voor de hoogte van de boete uit van de categorie (voorwaardelijke) opzet. De boete bedraagt daarmee 50% van het bedrag van de naheffing. De door mij gebruikte term “(voorwaardelijke) opzet” is de term die gebruikt wordt in wetteksten. Vertaald komt dit er op neer dat u door het niet c.q. slordig bijhouden van een rittenregistratie het risico heeft genomen dat er te weinig belasting is geheven. (…) Ik ben uitgegaan van het niet c.q. slordig bijhouden van een rittenregistratie, waardoor er te weinig belasting is geheven. De wettelijke term hiervoor is (voorwaardelijk) opzet met een boetepercentage van 50%. (…) In alle gevallen is duidelijk aangegeven aan welke eisen een rittenregistratie moet voldoen om als overtuigend bewijs te kunnen dienen. Door niet aan die vereisten te voldoen hebt u willens en wetens de niet te verwaarlozen kans aanvaard dat u c.q. uw werkgever ten onrechte bijtelling bij het loon vanwege privégebruik van een ter beschikking gestelde auto achterwege zou laten, en daarmee dat u c.q. uw werkgever te weinig loonheffing zou betalen. Het is derhalve aan uw (voorwaardelijke) opzet te wijten dat te weinig loonheffing is betaald.”

2.5. Bij brief van 12 augustus 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende onder meer geschreven:

“Naast de hierboven aangekondigde naheffingsaanslag ben ik van plan een boetebeschikking vast te stellen op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen . De boete bedraagt 50 % van het bedrag van de naheffing, op grond van paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, omdat sprake is van (voorwaardelijke) opzet als bedoeld in lid 3 van die paragraaf.”

2.6. Naar aanleiding van de genoemde brief van 12 augustus 2010 heeft een mondeling onderhoud plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur. In verband daarmee heeft de Inspecteur bij brief van 15 september 2010 onder meer aan belanghebbende geschreven:

“In dat onderhoud hebt U de oorzaken van het slordig c,q. onvolledig bijhouden van uw rittenadministratie en het crashen van uw laptop uiteen gezet en ter ondersteuning van uw uiteen zetting een brief van het Ggnet overhandigd.

In het onderhoud is door C meegedeeld dat de naheffing, op grond van de opgesomde feiten in mijn brief 12-08-2010 in stand zal blijven en dat, rekening houdende met uw omstandigheden, zal worden gekeken naar de boete.

Gezien uw uitleg van de omstandigheden, heb ik besloten vanaf het moment dat de omstandigheden zich hebben voorgedaan, de geboorte van uw tweeling in de maand augustus 2009, geen boete op te leggen. (…)”

2.7. Belanghebbende heeft een verklaring overgelegd van een GZ-psycholoog van GGNet te Q waarin - onder meer - het volgende is opgenomen:

“Op verzoek van [Hof: belanghebbende], schrijf ik u onderstaande verklaring, aangaande het niet kunnen overleggen van zijn dienstritten aan de belastingdienst.

De heer geeft aan dat, door toedoen van zijn vrouw, de betreffende map/papieren waarin hij de dienstritten bijhield zijn verscheurt. Ook de bijgehouden ritten-administratie in zijn laptop zal naar zijn zeggen niet meer ophaalbaar zijn, aangezien zijn vrouw de laptop zou hebben kapotgegooid.

Zijn verhaal is voor mij goed voor te stellen, aangezien aanmeldreden bij GGNet destijds juist de woedebuien van zijn vrouw waren, waarmee hij nog altijd van tijd tot tijd mee geconfronteerd wordt. Dit is bovendien reden om bij dergelijke situaties van huis weg te vluchten (met de auto), teneinde zijn eigen veiligheid te waarborgen. Dit zou de extra gereden kilometers verklaren.”

2.8. De echtgenote van belanghebbende leed, na de geboorte van hun eerste kind, sinds februari 2008 aan een postnatale depressie. Nadien is vastgesteld dat zij leed aan een borderline persoonlijkheidsstoornis.

2.9. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Oordelend dat in dit geval sprake is van laakbare onzorgvuldigheid van belanghebbende heeft de Rechtbank in het onderhavige geval een boete van 25 percent van de nageheven belasting passend en geboden geacht.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslagen, de heffingsrente en de boeten, na vermindering door de Rechtbank, terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen, heffingsrentebeschikkingen en boetebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 13bis van de Wet LB zoals dit artikel luidt voor de onderhavige tijdvakken wordt, indien de inhoudingsplichtige aan zijn werknemer ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking heeft gesteld, het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 25 percent van de waarde van de auto. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.

4.2. Belanghebbende stelt dat hij geen voordeel heeft gehad van de auto van de zaak en dat hij nooit meer dan 500 km in één jaar met de auto heeft gereden voor privédoeleinden. Hij erkent dat de door hem overgelegde kilometeradministratie achteraf is gereconstrueerd aan de hand van gegevens waarover hij nog kon beschikken en dat die administratie inderdaad onvolkomenheden bevat. Dat laatste vindt echter een verklaring in de door hem aangevoerde privéomstandigheden. Als de thuissituatie normaal zou zijn geweest dan was de rittenregistratie keurig netjes bijgehouden, aldus belanghebbende. Het is nimmer zijn opzet geweest de gegevens te manipuleren. Naar zijn mening heeft de Rechtbank te zeer geoordeeld vanuit het perspectief van de wettelijke regels.

4.3. Belanghebbende heeft erkend dat de door hem overgelegde rittenadministratie is gereconstrueerd en is gebaseerd op gegevens die bij hem nog aanwezig waren en op zijn herinneringen. Belanghebbende heeft die gegevens niet overgelegd; onduidelijk is gebleven over welke gegevens, digitaal of anderszins, belanghebbende nog kon beschikken. Belanghebbende heeft verklaard dat het zeer wel mogelijk is dat hij, door zijn thuissituatie, privéritten heeft gemaakt die niet zijn vermeld. De Inspecteur heeft op overtuigende wijze aangegeven welke hiaten zich in de rittenadministratie nog voordoen. Van een sluitende rittenregistratie is dan geen sprake. Met de door hem overgelegde rittenregistratie heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet overtuigend aangetoond - dat wil zeggen dat elke redelijke twijfel is uitgesloten - de auto minder dan 500 km per kalenderjaar voor privédoeleinden te hebben gebruikt. Ook anderszins heeft belanghebbende geen bewijs bijgebracht dat hij de ter beschikking gestelde auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden heeft gebruikt.

4.4. Aan het vorenstaande oordeel kunnen de door belanghebbende geschetste privéomstandigheden niet afdoen. Het Hof acht niet aannemelijk dat die omstandigheden zich bij voortduring gedurende de gehele tijdvakken hebben voorgedaan. Maar ook als dat wel het geval was geweest is het de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende, ook onder de door hem geschetste omstandigheden, ervoor te zorgen dat hij beschikt over gegevens waarmee hij het van hem verlangde bewijs kan leveren. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende ervan op de hoogte was, gelet op de hem verstrekte en overigens algemeen kenbare informatie, welk bewijs van hem verlangd kon worden en wat hem te doen stond - het tijdig doen intrekken van de afgegeven verklaring - indien hij niet aan de bewijslast kon voldoen. Belanghebbende heeft ook niet voor gedeelten van de tijdvakken waarover is nageheven oorspronkelijke en vertrouwenwekkende kilometerregistraties over kunnen leggen.

4.5. Belanghebbende heeft in zijn reactie op het verweerschrift nog opgemerkt: “Mocht u een toelichting willen over de situatie thuis, dan kan ik mijn begeleider van GGnet vragen om een verklaring c.q. toelichting over het samenwonen met een partner met persoonlijkheidsstoornissen.” De door belanghebbende geschetste situatie en de gevolgen daarvan worden door de Inspecteur niet bestreden, zodat deze geen bewijs behoeven. Een nadere toelichting acht het Hof dan ook niet noodzakelijk. Zoals reeds geoordeeld doen de geschetste privéomstandigheden echter aan ’s Hofs oordeel niet af.

4.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat de in geding zijnde naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.

4.7. Belanghebbende heeft gesteld dat een totale kwijtschelding van de boete op zijn plaats is omdat van opzet geen sprake was.

4.8. De Rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op de gebreken in de rittenadministratie en de privéomstandigheden van belanghebbende sprake is van grove schuld. Het Hof onderschrijft dit oordeel. Belanghebbende heeft zelf gesteld deskundige te zijn op het onderhavige gebied en regelmatig, als journalist, daarover gepubliceerd te hebben. Uit de verstrekte en overigens beschikbare informatie moet belanghebbende ook hebben geweten wat de gevolgen zouden zijn indien hij niet aan de bewijslast zou kunnen voldoen. Onder die omstandigheden is het naar het oordeel van het Hof ten minste aan grove schuld van belanghebbende te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven.

4.9. Niettemin is het Hof van oordeel dat de boete belanghebbende, gelet op de persoonlijke omstandigheden waarin hij destijds verkeerde en waarin hij ook thans nog verkeert, zwaarder treft dan gelet op die omstandigheden naar het oordeel van het Hof passend en geboden is. Op die grond zal het Hof de boeten verminderen tot 20 percent van de aanvankelijk door de Inspecteur opgelegde boeten (10 percent van de nageheven belasting waarop door de Inspecteur de opgelegde boete is gebaseerd), derhalve tot respectievelijk € 376 en € 218.

4.10. Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.

5. Kosten

Belanghebbende heeft het Hof niet verzocht om in aanmerking te komen voor een kostenvergoeding. Voor een toekenning van een zodanige vergoeding acht het Hof ook ambtshalve geen gronden aanwezig.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de boete;

- verklaart het beroep bij de Rechtbank met betrekking tot die boete gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot die boete;

- vermindert die boete tot € 376 voor het tijdvak 2008 en tot € 218 voor het tijdvak 2009;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige; en

- gelast de Inspecteur het griffierecht van € 112 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, mr. C.M. Ettema en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 5 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 juni 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature