Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verzoek om nadeelcompensatie door een exploitant van een veer in verband met verhoging van het waterpeil in de Maas. Strijd met de beginselen van zorgvuldigheid en deugdelijke motivering.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ROERMOND

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11 / 130

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 mei 2012 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. J. de Roos),

en

de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Heijens).

Procesverloop

Onder verweerder worden tevens diens rechtsvoorgangers verstaan.

Bij besluit van 25 januari 2010 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat de aanvraag van eiseres om nadeelcompensatie afgewezen.

Bij besluit van 29 oktober 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2011. Namens eiseres is verschenen [naam] en de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door drs. [naam].

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB) verzocht een deskundigenonderzoek in te stellen.

Op 26 januari 2012 heeft de StAB haar onderzoeksrapport uitgebracht. Partijen hebben schriftelijk op het rapport gereageerd.

Vervolgens heeft de rechtbank, nadat partijen toestemming hadden gegeven een nadere zitting achterwege te laten, op 11 mei 2012 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres exploiteert een [bedrijf] tussen Cuijk en Middelaar. Met het Tracébesluit Zandmaas/Maasroute aanvulling I van 23 mei 2006 heeft verweerder besloten het peilopzet in het stuwpand in Grave te verhogen met 30 centimeter, waardoor ook de waterstand van de Maas ter hoogte van Cuijk met 30 centimeter stijgt. Eiseres stelt als gevolg hiervan schade te lijden. Zij heeft daarom op 24 december 2008 bij verweerder een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Grondslag voor het verzoek is de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (hierna: de Regeling). Eiseres heeft de omvang van de schade begroot op € 52.500,- exclusief BTW.

2. Verweerder heeft het verzoek voorgelegd aan de Schadecommissie RWS Maaswerken (hierna: de schadecommissie) onder leiding van mr. ing [naam]. De schadecommissie heeft op 21 december 2009 een rapport uitgebracht en verweerder geadviseerd het verzoek af te wijzen. Verweerder heeft dit advies gevolgd. In bezwaar heeft verweerder, geadviseerd door de bezwaarcommissie Dienst Maaswerken, zijn besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij (kort samengevat) op het standpunt gesteld dat de kleppen van ['het bedrijf'] als gevolg van de verhoging van het waterpeil bij het aanmeren wellicht een kleine knik zullen krijgen, maar deze verandering zal volgens verweerder gering zijn. Auto’s die ['het bedrijf'] op- en afrijden worden door deze knik niet gehinderd. Bovendien is het volgens verweerder mogelijk ['het bedrijf'] dichter bij de [stoep] aan te leggen, waardoor de huidige hellingshoek (die nagenoeg nihil is) gehandhaafd kan blijven. Voorts vindt verweerder dat, indien een schadevergoeding aan eiseres zou moeten worden uitgekeerd, hierop een aftrek van 40% moet worden toegepast wegens normaal maatschappelijk risico. De Maas is een regenrivier, wat betekent dat de waterstand per definitie fluctueert. Op de rivier is geen peilbesluit van toepassing. Bovendien blijft schade als gevolg van infrastructurele aanpassingen volgens vaste rechtspraak in beginsel voor rekening van betrokkenen. Gelet op deze omstandigheden moet de schade voor 40% als een normaal maatschappelijk risico worden aangemerkt, aldus verweerder.

3. Eiseres is het met dit standpunt oneens. In de huidige situatie kan eiseres de oprijkleppen nagenoeg horizontaal op de [stoepen] leggen, waardoor auto’s eenvoudig op en af kunnen rijden. Als gevolg van de peilverhoging, zo stelt eiseres, wordt de hoek tussen de [kleppen] en de [stoepen] zodanig vergroot, dat het op- en afrijden ernstig wordt bemoeilijkt. Om te voorkomen dat auto’s beschadigd raken en minder van ['het bedrijf'] gebruik zullen maken, moeten de [stoepen] worden aangepast. Eiseres bestrijdt dat ['het bedrijf'] dichter naar de damwand zou kunnen [komen], zodat de “knik” tussen de kleppen en de [stoep] nihil blijft. Volgens eiseres is die oplossing irreëel; ['het bedrijf'] zou de [stoep] dan tot op zeer korte afstand moeten naderen, hetgeen een groot risico op schade met zich brengt. Voorts heeft de peilverhoging volgens eiseres tot gevolg dat de damwand moet worden verhoogd. Deze komt door de peilverhoging namelijk geheel onder water te liggen. Hierdoor is onderhoud aan de damwand slechts tegen aanzienlijke extra kosten mogelijk. Eiseres is van mening dat de schade die zij lijdt, buiten het normale maatschappelijke risico valt, zodat deze schade in zijn geheel moet worden vergoed.

4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiseres voor de verhoging van het peilopzet een nagenoeg ideale situatie had voor het op- en afrijden van ['het berdrijf']. Na de volledige peilverhoging, zo staat vast, zal die ideale situatie verdwijnen. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de situatie voor eiseres zodanig verandert, dat zij genoodzaakt is kostbare aanpassingen te treffen aan de [stoepen] en damwand. Verweerder heeft zich hierover in het bestreden besluit (kort samengevat) op het standpunt gesteld dat het allemaal wel meevalt en dat het feit dat een ideale situatie verdwijnt, nog niet wil zeggen dat sprake is van schade die vergoed moet worden. Hij verwijst daarbij in de besluitvorming naar het rapport van de schadeadviescommissie en naar advies van de bezwaarcommissie. Deze adviezen, zo constateert de rechtbank, geven geen duidelijk antwoord op de vraag of er schade voor eiseres ontstaat. Er wordt in de adviezen slechts gesteld dat er wel een knik zal ontstaan, maar dat er geen belemmering voor het op- en afrijden te verwachten is en dat er bovendien ruimte genoeg zal zijn om dichter bij de [stoep]/damwand te [komen], zodat ook in de nieuwe situatie nagenoeg horizontaal op en af kan worden gereden. Eiseres verwacht daarentegen ernstige problemen. Zij heeft gesteld dat een hogere waterstand een scherpere knik zal betekenen en dat tot op kortere afstand van de kade [komen] geen reëel alternatief is. Hoewel eiseres haar stellingen uitgebreid heeft gemotiveerd, heeft ook zij haar stellingen niet met stukken, berekeningen of een deskundigenrapport onderbouwt. Gelet op de standpunten van partijen over en weer heeft de rechtbank ter zitting besloten de StAB te vragen om een onderzoek in te stellen.

5. De StAB heeft, ter beantwoording van de vraag welke hellingshoek nog verantwoord zou zijn, aansluiting gezocht bij de NEN-norm 2443 die geldt voor parkeergarages. Met “verantwoord” wordt bedoeld een hellingshoek waarbij geen schade aan voertuigen zal optreden. Anders dan verweerder acht de rechtbank de vergelijking met de NEN-norm wel degelijk zinvol. Partijen twisten er immers over of de hellingshoek die als gevolg van het peilopzet gerealiseerd wordt, nog aanvaardbaar zal zijn. Dan doet zich automatisch de vraag voor hoe groot een hellingshoek in zijn algemeenheid kan zijn. Ook bij de aanleg van parkeergarages doet zich de vraag voor bij welke hellingshoek voertuigen de parkeergarage kunnen gebruiken zonder schade op te lopen. De genoemde NEN-norm geeft hiervoor duidelijke en op onderzoek gebaseerde richtlijnen. De rechtbank volgt de StAB dan ook in haar standpunt dat voor de beoordeling van de voorliggende zaak aangesloten kan worden bij NEN-norm 2443, waaruit volgt dat een helling van maximaal 14% aanvaardbaar is en dat bij een hellingshoek van 14% of meer schade aan auto’s te verwachten is.

6. Het bestaande hellingpercentage bedraagt 13,4%, zo blijkt uit het StAB-rapport. Voorts blijkt uit het rapport dat dit hellingspercentage bij een extra peilopzet van 30 centimeter zal stijgen naar 18,3%. In hetgeen verweerder in zijn reactie op het StAB rapport naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen redenen om aan deze bevindingen van de StAB te twijfelen. Dit percentage ligt aanzienlijk hoger dan de in de NEN genoemde aanvaardbare hoek van 14%, zodat de rechtbank, in navolging van de StAB, aannemelijk acht dat eiseres door het ontstaan van de grotere hellingshoek schade lijdt.

7. In het StAB-rapport wordt voorts uitgebreid ingegaan op de vraag of het voor eiseres mogelijk is dichter naar de kade te [komen] en zo opnieuw een meer horizontale situatie te bereiken. De StAB concludeert dat die mogelijkheid er niet is. Om de stijging van 30 centimeter peilopzet teniet te doen, aldus de deskundige, zou ['het berdrijf'] ruim twee meter dichterbij moeten [komen] om een aanvaardbare hellingshoek te krijgen. Die ruimte is er niet. Ook op dit onderdeel van het advies plaatst verweerder weliswaar enkele kritische kanttekeningen, maar de rechtbank ziet hierin geen grond om de bevindingen van de StAB niet te volgen.

8. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres geen schade lijdt als gevolg van het Tracébesluit Zandmaas/Maasroute aanvulling I. Het besluit is in zoverre in strijd met in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel.

9. Eiseres heeft in beroep voorts aangevoerd dat de schade die zij lijdt buiten het normaal maatschappelijk risico valt. Het subsidiaire standpunt van verweerder moet daarom volgens eiseres worden verworpen.

10. De rechtbank overweegt hierover dat in een geval als hier aan de orde, waarin om nadeelcompensatie is verzocht, alleen aanspraak bestaat op vergoeding indien de schade moet worden aangemerkt als buiten het normaal maatschappelijk risico vallende schade. Bij het normaal maatschappelijk risico gaat het onder meer om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee degenen die daardoor worden geraakt rekening moeten houden, ook al bestaat geen zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze zich zal concretiseren en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien. Hoe groot het normaal maatschappelijk risico is, moet worden bepaald met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval, waaronder de aard van het gestelde schadeveroorzakende besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 april 2011, LJN: [nummer]).

11. In dit geval betreft het schadeveroorzakende besluit als gezegd het Tracébesluit Zandmaas/Maasroute aanvulling I van 23 mei 2006. Het besluit maakt onderdeel uit van het omvangrijke Project Maaswerken. Dit project heeft (kort samengevat) tot doel, zo blijkt uit de stukken, het beschermen tegen hoogwater, natuurontwikkeling, het verbeteren van de vaarwegen en grindwinning. De rivierbodem in de Maas bij het stuwpand Grave wordt anderhalf tot drie meter afgegraven om de Maas meer ruimte te geven. Door die verdieping daalt niet alleen het water in de Maas, maar ook de grondwaterstand. Om verdroging van landbouwgrond en natuurgebieden te voorkomen, wordt de grondwaterstand, het “peilopzet”, verhoogd. Het aan de orde zijnde tracébesluit voorziet daarin; op grond van dit tracébesluit wordt in het stuwpand Grave een peilopzet van 30 centimeter gerealiseerd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met deze kunstmatige ingrepen in de waterstand, met name de omvang waarin deze zich hebben voorgedaan, in redelijkheid niet kon voorzien. De door verweerder gemaakte vergelijking met infrastructurele werken, zoals de tijdelijke afsluiting van een straat, gaat niet op. Anders dan bij bijvoorbeeld wegwerkzaamheden, waar een grote mate van maatschappelijke voorspelbaarheid in zit, gaat het hier om ingrepen van een zodanige aard en omvang, dat eiseres daarmee geen rekening behoorde houden. De rechtbank wijst in dit verband ook op de vergelijking die eiseres heeft gemaakt met een schadeverzoek van de exploitant van ['het bedrijf'] in Vierlingsbeek. Uit de stukken blijkt dat in dat geval het verzoek om nadeelcompensatie is toegewezen, waarbij geen percentage van het schadebedrag is afgetrokken wegens “normaal maatschappelijk risico”. Het aannemen van een normaal maatschappelijk risico ter grootte van 40% van de schade acht de rechtbank daarom ondeugdelijk gemotiveerd en het besluit is op dit punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid en genomen.

12. Gelet op het vorenstaande slaagt het beroep. Het besluit zal worden vernietigd. De rechtbank is van oordeel dat de gebreken in het besluit zich niet lenen voor een herstel via de bestuurlijke lus. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank komt niet toe aan een bespreking van de omvang van de schade. Partijen zullen daarover, bij een nieuw te nemen besluit door verweerder, met elkaar in overleg moeten treden, waarbij de rechtbank overigens van oordeel is dat het door eiseres becijferde schadebedrag, waar verweerder niets tegenover heeft gesteld, uitgangspunt moet zijn.

13. Verweerder zal in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.311,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor de reactie op het StAB-advies, met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.311,-;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 298,- aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen (voorzitter), en mr. P.J. Voncken en

mr. A.W.P. Letschert, leden, in aanwezigheid van mr. C.H.M. Bartholomeus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2012.

w.g. mr. C.H.M. Bartholomeus,

griffier w.g. mr. C.M. Nollen

rechter

Voor eensluidend afschrift:

de griffier,

Afschrift verzonden aan partijen op: 31 mei 2012.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature