Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

veroordeling ondanks vordering O.M. tot vrijspraak wegens heling

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/600947-10 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 mei 2012

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [1970] te [geboorteplaats]

wonende te [woonplaats], [adres]

raadsman mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.

1. Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2. De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

1.

zich in de periode van 13 september 2010 tot en met 22 september 2010 te Utrecht samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de heling van een grote hoeveelheid kleding van het merk [bedrijf 1];

2.

zich in de periode van 15 september 2010 tot en met 22 september 2010 te Utrecht samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de heling van diverse onderdelen van een bromfiets/scooter (merk Gilera), waaronder een motorblok;

3. primair

Op 20 september 2010 te Utrecht een aanhangwagen (merk [naam]), toebehorende aan [aangever 1] heeft gestolen;

Subsidiair is de heling van deze aanhangwagen tenlastegelegd in de periode 20 september 2010 tot en met 22 september 2010;

4 primair:

Op 21 september 2010 te Utrecht een aanhangwagen (grijs metallic met grijs afdekzeil) toebehorende aan [aangever 2] heeft gestolen;

Subsidiair is de heling van deze aanhangwagen tenlastegelegd in de periode van 21 tot en met 22 september 2010;

5 primair:

In de periode van 23 juli 2010 tot en met 2 augustus 2010 te Nieuwegein een aanhangwagen (merk Stema) toebehorende aan [aangever 3], heeft gestolen;

Subsidiair is de heling van deze aanhangwagen tenlastgelegd in de periode van 23 juli 2010 tot en met 22 september 2010.

3. De voorvragen

De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.

4. De beoordeling van het bewijs

4.1. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen.

Met betrekking tot de onder 3 subsidiair, 4 subsidiair en 5 subsidiair tenlastegelegde heeft de officier van justitie op het volgende gewezen. De betreffende aanhangwagens zijn weliswaar schuin voor de woning van verdachte aangetroffen en door de aangevers herkend als hun eigendom, echter ter zitting is niet duidelijk geworden dat verdachte met zijn verklaring dat twee van de drie aanhangwagens van hem waren daadwerkelijk heeft gedoeld op de aanhangwagens die door de politie bij zijn woning zijn aangetroffen. Vanwege deze onduidelijkheid is de officier van justitie van mening dat deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.

Gelet op het vorenstaande dient verdachte van alle tenlastegelegde feiten te worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.

4.2. Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van enig tenlastegelegd feit.

De verdediging wijst op jurisprudentie omtrent heling waaruit blijkt dat het voor een verdachte duidelijk moet zijn welk misdrijf aan de heling ten grondslag ligt.

Ten aanzien van feit 1 ontbreekt bij verdachte de wetenschap van de aanwezigheid van de kleding in zijn garage. Hij lag in zijn woning te slapen en had daartoe medicatie ingenomen. De garage staat los van zijn woning, wordt gebruikt door diverse bewoners van het kamp waarin de woning van verdachte zich bevindt en niet duidelijk is geworden wanneer en door wie de betreffende kleding in zijn garage is gelegd. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van dit feit, aldus de verdediging.

Dit geldt ook voor het onder 2 tenlastegelegde feit. Verdachte had geen wetenschap van de aanwezigheid van het betreffende motorblok in zijn garage en weet ook niet wanneer dit in zijn garage is geplaatst.

Met betrekking tot de onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft de verdediging aangevoerd dat gelet op hetgeen zijdens verdachte ter zitting naar voren is gebracht de onduidelijkheid omtrent de aanhangwagens alleen maar is toegenomen. De enige schakel tussen verdachte en deze aanhangwagens is de plaats van de woning van verdachte en het feit dat de aanhangwagens vlakbij de woning zijn aangetroffen. Echter, deze stonden gestald op een openbare parkeerruimte. Bovendien is door de politie geen situatieschets gemaakt en is niet vermeld wat de afstanden waren tussen de woning van verdachte en de locatie waar de aanhangwagens zijn aangetroffen.

De sticker met opschrift “[naam]” staat op een andere aanhangwagen dan de aanhanger die verdachte heeft bedoeld. Ook heeft verdachte verklaard dat er in één van zijn aanhangwagens een steekwagen lag. Daarover wordt verder niet gesproken in het dossier. Er blijft te veel onduidelijk.De verdediging is van mening dat verdachte van alle tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken.

4.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de feiten 3 primair, 4 primair, 4 subsidiair, 5 primair en 5 subsidiair onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is en zal verdachte van die feiten vrijspreken.

Met betrekking tot de onder 3 primair, 4 primair en 5 primair tenlastegelegde aanhangwagens heeft de rechtbank overwogen dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van die aanhangwagens. Dit betekent dat verdachte voor deze feiten zal worden vrijgesproken.

Ten aanzien van de 3, 4 en 5 subsidiair tenlastegelegde helingen heeft verdachte bij de politie verklaard dat twee van de drie inbeslaggenomen aanhangwagens zijn eigendom zijn . Daarbij heeft verdachte onder meer een beschrijving gegeven van een aanhangwagen met een oprijplaat voor een motorfiets, welke aanhangwagen was voorzien van het opschrift “[naam]”. Deze aanhangwagen was van een Duits merk. Hij heeft deze aanhangwagen al lange tijd geleden via Marktplaats hebben aangeschaft. Ter zitting heeft hij het tijdstip waarop deze aanhangwagen door hem is aangeschaft nader geconcretiseerd in die zin dat hij heeft verklaard dat hij deze al voor zijn vorige detentie heeft aangeschaft.

De aangever [aangever 1] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn aanhangwagen, merk [naam], op 20 september 2010. Deze aanhangwagen was voorzien van registratienummer XLJ0A02010651422 . De politie heeft bij de aanhouding van verdachte op 22 september 2010 drie aanhangers in beslag genomen. Eén van deze aanhangwagens betrof een aanhangwagen met enkele as met hetzelfde chassisnummer als door aangever [aangever 1] opgegeven. Ook had deze aanhanger een gele sticker met opschrift “[naam] aanhangwagens BV, [naam] ”

De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat deze aanhangwagen en de door de aangever genoemde aanhangwagen een en dezelfde aanhangwagen betreft. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de desbetreffende aanhangwagen voorhanden heeft gehad.

De verklaring van verdachte dat hij deze al geruime tijd geleden via Marktplaats heeft gekocht acht de rechtbank kennelijk leugenachtig, nu uit de aangifte blijkt dat deze aanhangwagen pas op 20 september 2010, twee dagen voor de inbeslagname onder verdachte, is gestolen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet hebben geweten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Met betrekking tot de andere twee inbeslaggenomen aanhangwagens is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat verdachte deze onder zich had, zodat verdachte van de heling van de onder 4 subsidiair en 5 subsidiair tenlastegelegde heling van die aanhangwagens zal worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.

Op 22 september 2010 is de politie naar het woonwagenkamp aan de [adres] te Utrecht gegaan teneinde [verdachte] buiten heterdaad aan te houden.

Op genoemde datum rond 06.05 uur stonden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voor de betreffende woonwagen, Zij zagen in een schuur/garage naast de woning licht branden. De schuur was middels een rolluik gedeeltelijk afgesloten. Door kiertjes in het rolluik keken verbalisanten in de schuur en zagen in de schuur een berg kleding liggen. Op die berg kleding stonden twee personen die kleding omhoog hielden om deze te bekijken.

Toen verbalisanten riepen dat zij van de politie waren en dat het rolluik omhoog moest, schrokken deze beide personen opzichtig. Toen het rolluik werd geopend zagen de verbalisanten kleding op de grond vallen. Aan die kleding zat een label bevestigd met daarop het merk [bedrijf 1]. De schuur stond vol met losse kleding en dozen. Ook in die dozen zat kleding welke was voorzien van het label [bedrijf 1].

De personen in de schuur zijn vervolgens aangehouden. Dit bleken de zoon van verdachte. [medeverdachte 1] en diens vriendin [medeverdachte 2] te zijn.

Op 27 september 2010 heeft [aangever 4] namens de benadeelde [bedrijf 1] aangifte gedaan van diefstal van een grote hoeveelheid kleding van het merk [bedrijf 1]. Hij was door de politie benaderd in verband met de in de garage/schuur van verdachte aangetroffen partij kleding. [aangever 4] heeft de partij kleding bekeken en herkende deze kleding als afkomstig van de eigen retail van [bedrijf 1] Hij herkende de kleding aan de prijskaartjes die aan de kleding zaten. Ook herkende hij kleding die als samples worden gebruikt aan de bepaalde kaartjes die aan de kleding zaten.

De kleding bleek weggenomen te zijn uit een opslagruimte te Mijdrecht. In de periode 13 tot en met 18 september 2010 is er voor het laatst iemand van [bedrijf 1] in deze opslagruimte geweest en in die periode was nog geen kleding weggenomen. Op 24 september 2010 bleek aangever [aangever 4] dat een grote hoeveelheid kleding was weggenomen. De waarde van de weggenomen kleding is geschat op 550.000,00 euro.

De rechtbank is van oordeel dat aan de vereisten voor een bewezenverklaring is voldaan.

Daartoe overweegt de rechtbank dat de kleding is aangetroffen in de schuur/garage van verdachte. De rechtbank houdt verdachte als eigenaar verantwoordelijk voor de in zijn schuur/garage aanwezige goederen. Dat verdachte niet op de hoogte was van hetgeen zich in zijn schuur bevond, acht de rechtbank niet aannemelijk. Gelet op de hoeveelheid kleding en de aanwezigheid van de prijskaartjes acht de rechtbank minimaal voorwaardelijk opzet bij verdachte ten aanzien van de criminele herkomst van de kleding bewezen. Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan opzetheling en heeft dit feit naar het oordeel van de rechtbank gepleegd tezamen en in vereniging met de medeverdachten, zijn zoon [medeverdachte 1] en diens vriendin [medeverdachte 2]. Deze zijn immers aangetroffen in de schuur van verdachte boven op de berg gestolen kleding. De verklaringen die genoemde medeverdachten hierover hebben afgelegd, acht de rechtbank niet aannemelijk. De verklaring [medeverdachte 2] dat zij geen kleding heeft gezien in de schuur/garage acht de rechtbank niet aannemelijk, nu zij door de verbalisanten is gezien op de berg kleding terwijl zij kleding optilde teneinde deze te kunnen bekijken.

Ook de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij de gestolen kleding nog maar net had ontdekt en dat hij zijn moeder opdracht had gegeven om de politie te bellen over de aanwezigheid van de kleding acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, nu uit navraag bij de alarmcentrale is gebleken dat een dergelijk telefoongesprek niet heeft plaatsgevonden.

Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen van opzetheling van de van misdrijf afkomstige kleding wettig en overtuigend is bewezen.

Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit overweegt de rechtbank als volgt:

Op 22 september zijn bij het vervoeren van de onder feit 1 bedoelde kleding vanuit de schuur van verdachte diverse onderdelen van een scooter aangetroffen. Dit betreffen een motorblok en beplating van een scooter. Het motorblok was voorzien van het nummer C362M538Z.

Op 30 september 2010 is nader onderzoek gedaan naar de herkomst van het motorblok met nummer 362M*5382. Uit informatie van de importeur van [bedrijf 2] bleek dat dit motorblok was gemonteerd onder een frame met nummer ZAPC3620000005342. Bij dit framenummer is een kenteken afgegeven met nummer D737RJ. Onderzoek van dit kenteken leerde dat dit nummer gesignaleerd stond sinds 18 september 2009. Het betrof een bromfiets van het merk Gilera, type C 36, kleur geel.

Op 18 september 2010 is aangifte gedaan van diefstal een bromfiets, merk Gilera, type C36, kleur geel.grijs, chassisnummer ZAPC3620000005342 en kenteken D-373-RJ. De bromfiets was gestolen tussen 15 september 2010 en 18 september 2010 uit de fietsenstalling van de Hogeschool Utrecht te Utrecht.

Ook ten aanzien van feit 2 is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de vereisten voor een bewezenverklaring.

Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de onderdelen, waaronder het motorblok, zijn aangetroffen in de schuur/garage van verdachte, onder een stapel kleding, waarvan de rechtbank bewezen heeft verklaard dat deze van misdrijf afkomstig was. Op basis van de hierboven genoemde stukken concludeert de rechtbank dat de bromfietsonderdelen van misdrijf afkomstig zijn.

Ook met betrekking tot deze bromfietsonderdelen houdt de rechtbank verdachte als eigenaar verantwoordelijk voor de in zijn schuur/garage aanwezige goederen,.Dat verdachte niet op de hoogte was van hetgeen zich in zijn schuur bevond, acht de rechtbank niet aannemelijk.

Gelet op de wijze waarop de bromfietsonderdelen zijn aangetroffen, namelijk onder een stapel gestolen kleding, acht de rechtbank schuldheling van deze bromfietsonderdelen, waaronder een motorblok wettig en overtuigend bewezen.

4.4. De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.

Op 22 september 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen een grote hoeveelheid kleding van het merk [bedrijf 1] (waaronder kledingstukken uit de sample collectie) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van die kleding wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;

2.

Op 22 september 2010 te Utrecht, diverse onderdelen van een scooter (merk Gilera), waaronder een motorblok met nummer 362M*5382 voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van de onderdelen van die scooter redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

3 subsidiair:

Op 22 september 2010 te Utrecht een aanhangwagen, merk [naam], voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die aanhangwagen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5. De strafbaarheid

5.1. De strafbaarheid van de feiten

Strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.

Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:

Medeplegen van opzetheling

Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:

schuldheling

Ten aanzien van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde:

opzetheling

5.2. De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6. De strafoplegging

6.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte van alle tenlastegelegde feiten vrij te spreken.

6.2. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en terzake geen nadere verdediging gevoerd.

6.3. Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een grote hoeveelheid merkkleding met een geschatte waarde van 550.000,00 euro, schuldheling van scooteronderdelen en opzetheling van een aanhangwagen.

Door het bezit van goederen die van misdrijf afkomstig waren, heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een crimineel circuit, waarin het voor de stelers van die goederen lucratief blijft dergelijke misdrijven te plegen. Immers zorgt verdachte er mede voor dat de daders van dergelijke misdrijven een afzetgebied hebben voor de door hen gestolen waren.

Verdachte brengt met de heling van de merkkleding economische schade toe aan de detailhandel, omdat deze hun legale waren in mindere mate aan de man kunnen brengen.

De heling van de aanhangwagen en van de scooteronderdelen brengt financiële schade en ongemak met zich voor de eigenaren ervan.

De rechtbank houdt verdachte hiervoor verantwoordelijk.

De rechtbank heeft gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 20 maart 2012 waaruit blijkt dat verdachte sinds 1986 meerdere malen is veroordeeld ter zake van onder meer vermogens- en geweldsdelicten, laatstelijk door het Gerechtshof Arnhem op 19 maart 2009 ter zake van poging doodslag en een poging inbraak in vereniging gepleegd tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar alsmede 18 maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.

Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, tot een bewezenverklaring komt van drie tenlastegelegde feiten, zal zij verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur. De rechtbank heeft daarbij met name gelet op het strafblad van verdachte.

7. De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

8. De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van de onder 3 primair, 4 primair, 4 subsidiair, 5 primair en 5 subsidiair tenlastegelegde feiten;

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

Feit 1: Medeplegen van opzetheling

Feit 2: schuldheling

Feit 3 subsidiair: opzetheling

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van DRIE (3) MAANDEN;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. P.L.C.M. Ficq en I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 mei 2012.

Mr. M.A.A.T. Engbers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature