Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bezoek- en contactverbod.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht, voorzieningenrechter

zaaknummer / rolnummer: 514163 / KG ZA 12-440 MvW/SvE

Vonnis in kort geding van 10 mei 2012

in de zaak van

[eiser],

in zijn hoedanigheid van mentor over de heer [A],

wonende te [woonplaats],

eiser bij dagvaarding van 18 april 2012,

advocaat mr. M. Dickhoff te Diemen,

tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

gedaagde,

in persoon verschenen.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1. De procedure

Ter terechtzitting van 1 mei 2012 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld met zijn brief van 24 april 2012 tevens een eis in reconventie in te dienen is dit niet mogelijk , nu [gedaagde] in persoon is verschenen en een eis in reconventie alleen door een advocaat kan worden ingediend. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. [eiser] heeft daarnaast een pleitnota in het geding gebracht. Ter terechtzitting waren, voor zover van belang, aanwezig [eiser] met mr. F.J. Majoor en [gedaagde]. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. De voorzieningenrechter heeft na beraad met en met instemming van partijen op 4 mei 2012, bijgestaan door de griffier, een bezoek gebracht aan de heer [A].

2. De feiten

2.1. Bij beschikking van deze rechtbank van 5 november 2009 heeft de kantonrechter [eiser] benoemd tot mentor over de heer [A] (hierna: [A]), geboren op [1922]. [A] is tevens onder bewind gesteld. Bij beschikking van deze rechtbank van 27 september 2010 is het verzoek tot ontslag van [A] uit de inrichting waar hij toen verbleef, als bedoeld in artikel 49 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) afgewezen.

2.2. [A] woont sinds maart 2011 in het verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] aan de [adres] te [plaats].

2.3. Bij brief, gedateerd 11 oktober 2011, heeft [eiser] [gedaagde] de toegang tot het appartement van [A] ontzegd. De kantonrechter, mr. T.M.A. van Löben Sels, heeft de brief van 11 oktober 2011 voor gezien getekend.

In de begeleidende brief aan de sector kanton van deze rechtbank heeft [eiser], voor zover van belang, het volgende vermeld:

“(…) Dhr. [A] is bekend met de ziekte van Alzheimer en de ziekte vordert gestaag. Door zijn beperkte geheugenfunctie weet hij niet altijd meer een onderscheid te maken tussen wat wel of niet goed voor hem is. Hier word hij erg zenuwachtig van, hij herkend de mensen ook niet echt meer als wel of niet betrouwbaar. Mw. [B] zag dat heel duidelijk bij hem toen hij na een bezoek aan haar vroeg of diegene nu wel of niet goed is. (…) Dhr.[gedaagde] weigert absoluut te erkennen wat er met meneer aan de hand is en in voorgaande bezoeken en telefoongesprekken had hij het steeds weer over terug naar huis gaan en de schande van het opgesloten zijn, praatte zeer negatief over verschillende mensen, dat ze op zijn geld uit waren etc. Etc. Dhr. [A] werd hier erg nerveus van, op een gegeven moment zodanig dat het personeel de grootste moeite had om hem rustig te laten worden. Laatste was voor mij aanleiding om dhr. [gedaagde] niet meer toe te laten tot dhr.[A], zijn bezoeken werken alleen maar negatief uit en dhr.[A] is te kwetsbaar om zich te verweren. (…)”

2.4. Bij brief van 23 december 2011 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] het volgende meegedeeld:

“(…) Cliënt heeft na overleg met de kantonrechter u per email van 18 oktober j.l. bericht dat uw bezoek aan de heer [A] ongewenst is. Desondanks hebt u nadien de heer [A] nog een aantal keren bezocht. Nu u geen gehoor geeft aan de mededeling van cliënt, bericht ik u dat ik in kort geding jegens u zal vorderen dat het u verboden wordt contact met de heer [A] te zoeken (…), tenzij u mij per omgaande laat weten dat u zult afzien van elk contact met de heer [A] (…)”

[gedaagde] heeft niet afgezien van contact met [A].

2.5. Bij brief van 27 januari 2012 heeft de Officier van Justitie, R.A. Kloos, [gedaagde] onder meer meegedeeld dat hij naar aanleiding van verschillende door [gedaagde] gedane aangiftes tegen onder andere [eiser] niet zal overgaan tot enige strafvervolging. De Officier van Justitie ziet in de aangifte van [gedaagde] en bijbehorende stukken geen aanwijzingen dat er strafbare feiten zouden zijn begaan door [eiser]. [gedaagde] is hiertegen een zogenoemde 12 Sv-procedure gestart.

2.6. Bij ongedateerde brief heeft [C] (de verzorgster van [A]; hierna: [C]) [eiser], voor zover van belang, het volgende meegedeeld:

“Even een verslagje van ll, maandag 26 maart 2012. Na aankomst om ong. 12 uur werd door [D] van de receptie gemeld dat er bezoek was bij [A][[A], vzr.]. Politie (buurtregisseur [F]) [gedaagde] en vrouw, wat mij verbaasde want ik dacht dat er een verbod gold. In de kamer trof ik deze mensen aan (…) Heftig gesprek over jou en “je praktijken” (…) Mijn indruk is steeds weer dat [A]zich door alles en iedereen laat manipuleren maar zelf ook manipuleert. Met de lunch was [A]onrustig en in de war van alles “er zijn zoveel mensen die van alles zeggen”“wie moet ik nu nog geloven”. Hij weet zich er steeds geen raad mee en zegt op alles en iedereen maar ja en amen en laat eigenlijk alles gebeuren! (…)”

2.7. Bij brief van 26 april 2012 heeft [C], voor zover van belang, het volgende geschreven:

“(…) Sinds een half jaar begeleid ik de heer [A] (…) De voorgeschiedenis is een turbulente, gezien de gezondheids toestand van de heer [A], hij is op leeftijd, vergeetachtig en onrustig, is het zaak dat een rustige leefomgeving van groot belang is voor zijn gemoedsrust en gezondheid. Deze vindt hij in [verzorgingstehuis] (…) Naar mijn inzicht en wat ik zo in het afgelopen half jaar heb meegemaakt is het duidelijk dat meneer [A] er niet bij gebaat is om te pas en te onpas bezoek te krijgen van mensen, wellicht goed bedoeld, die met hem het verleden oprakelen en erover beginnen dat hij zit opgesloten in [verzorgingstehuis] etcetera. (…) Zoals ik eerder heb geschreven, de heer [A] wil rust, voor hem is al dit “gedoe” verstorend, hij wordt er angstig en onrustig van (…) Intimiderende taferelen zoals beschreven in mijn verslag van 26 maart zijn dan ook funest. (…)”

2.8. Bij brief van 1 mei 2012 heeft [G] (hierna: [G]), locatiemanager van [verzorgingstehuis], onder meer het volgende meegedeeld:

“(…) Dhr [[A], vrz.] is mentaal en fysiek erg kwetsbaar. Ondanks dat lijkt dhr het steeds beter naar zijn zin te hebben in [verzorgingstehuis]. De komst van [C], persoonlijk begeleidster, heeft hier zeker ook aan bijgedragen. Als zorg merken wij dat dhr [A] last heeft van de ingewikkelde juridische en sociale situatie rondom hem. Hij stelt regelmatig repeterende vragen over onder andere zijn huis aan de [adres], de taken en bevoegdheden van zijn mentor, maar vooral over de verschillende groepen om hem heen en wat hun bedoelingen zijn. Binnen [verzorgingstehuis] krijgen wij vrijwel dagelijks te maken met vervelende spanninggevende uitingen van diverse ‘betrokkenen’ rondom dhr. Met name de bemoeienis van dhr. [gedaagde] is bijzonder vervelend en komt zeker niet ten goede aan dhr. Het eindeloze moddergooien door middel van emails, het inschakelen van de politie tegen de uitspraak van de rechter in en het binnentreden van het huis terwijl hier afspraken over zijn gemaakt dat dit niet meer zou gebeuren worden door mij als zeer vervelend en ook bedreigend ervaren. (…) Voor dhr [A] zou naar mijn inschatting een rustige situatie zonder opruiende mensen om hem heen de meest ideale situatie zijn. Ook al pretendeert iedereen het beste met hem voor te hebben, ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat hier andere belangen spelen die weinig van doen hebben met het welzijn van dhr [A]. (…) Het feit dat hij iedere keer weer betrokken wordt bij de verschillende complotten maakt hem verdrietig en onrustig. Het zou fijn zijn als hier een einde aan zou kunnen komen. (…)”

3. Het geschil

3.1. [eiser] vordert – samengevat – [gedaagde] te bevelen [A] niet te bezoeken en geen contact met hem te hebben, telefonisch of op andere wijze, alsmede het sturen van e-mails of andere geschriften aan [eiser] en aan de betrokkenen rondom de verzorging van [A] te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom en met machtiging van [eiser] om zo nodig de sterke arm in te schakelen bij de naleving hiervan, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.

3.2. [eiser] heeft aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [eiser] is op 5 november 2009 door de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam benoemd tot mentor over [A]. [A] lijdt aan cognitieve stoornissen die passen bij een progressief dementiesyndroom. Een aantal personen, waaronder met name [gedaagde], is het niet eens met de bewindvoering en het mentoraat en trachten tijdens bezoeken aan [A] hem te bewegen zich hieraan te onttrekken en zelfstandig te gaan wonen. [A] wordt aangesproken op zijn lange termijn geheugen, maar begrijpt dan niet dat hetgeen hem wordt voorgespiegeld niet uitvoerbaar is, gezien zijn slechte korte termijngeheugen. De observatie is dat [A] zeer onrustig wordt van die bezoeken. [eiser] heeft daarom, na overleg met de kantonrechter, [gedaagde] een bezoekverbod opgelegd. [gedaagde] houdt zich echter niet aan het bezoekverbod. [gedaagde] blijft [eiser] en de omgeving van [A] bestoken met e-mails en blijft contact zoeken met [A] en veroorzaakt hiermee onrust bij [A] en zijn omgeving. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij het gevorderde bezoek- en contactverbod teneinde ernstig nadeel voor [A] te voorkomen.

3.3. [gedaagde] betwist het spoedeisend belang bij de vordering en voert – kort samengevat – het volgende verweer. [eiser] handelt niet in het belang van [A] en voert zijn taak als mentor van [A] niet goed uit. [eiser] stelt ten onrechte dat [A] aan dementie lijdt. [eiser] probeert [A] te isoleren van de buitenwereld door middel van het opleggen van bezoekverboden aan vrijwel alle vrienden van [A], dit teneinde de diefstal van onder meer een groot geldbedrag door de voorganger van [eiser] te verbergen. [A] raakt hierdoor volledig vereenzaamd. [gedaagde] heeft een al bijna veertig jaar durende vriendschappelijke relatie met [A] en hij bezorgt hem geen overlast. [gedaagde] vertrouwt de intenties van [C] geenszins en weerspreekt de inhoud van haar brieven. [gedaagde] beschouwt haar als een verlengstuk van [eiser].

4. De beoordeling

4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

4.2. De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat [eiser] een voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, nu [gedaagde] geen gevolg heeft gegeven aan het door [eiser] aan hem opgelegde verbod om [A] te bezoeken.

4.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat voldoende aannemelijk is dat [A] niet in staat is zelf zijn belangen te behartigen. Niet in geschil is dat hij niet meer in staat is om zichzelf te verzorgen. Op grond van de processtukken, waaronder het verslag van de psychiater [H] van 30 oktober 2009 en het bezoek dat de voorzieningenrechter aan [A] heeft gebracht, is verder voldoende aannemelijk dat [A] aan dementie lijdt. Tijdens het bezoek stelde [A] repeterende vragen en herhaalde hij zichzelf vaak. Hij vertelde verder dat hij erg te spreken is over de verzorging in [verzorgingstehuis], maar dat hij het liefst terug naar zijn eigen huis wil. Hij sprak positief over zijn vrienden en relaties, ook over [C]. Ook vertelde hij dat hij geen zorgen heeft.

De kantonrechter heeft dan ook terecht een mentor benoemd. De vraag of de mentor, [eiser], zijn taak naar behoren verricht is in deze procedure op zichzelf niet aan de orde, maar vooralsnog is niet gebleken dat daarvan geen sprake zou zijn. De voorzieningenrechter sluit zich op dit punt aan bij de inhoud van de brief van de Officier van Justitie van 27 januari 2012. Ter beoordeling ligt de vraag voor of er voldoende aanleiding bestaat om [gedaagde] een bezoek- en contactverbod op te leggen.

4.4. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe als volgt, waarbij zij er vanuit gaat dat [gedaagde] als vriend van [A] goede bedoelingen met hem heeft. [gedaagde] heeft zich meerdere keren, ook in het bijzijn van [A], onnodig grievend uitgelaten over [eiser], waardoor hij [eiser] belemmert in zijn taak als mentor van [A]. Zoals de Officier van Justitie in zijn brief van 27 januari 2012 reeds heeft geschreven zijn er, anders dan [gedaagde] stelt, geen aanwijzingen dat er strafbare feiten zouden zijn begaan door (onder meer) [eiser] noch dat andere malversaties aan de orde zouden zijn. Zolang [gedaagde] de rol van [eiser] als mentor van [A] niet accepteert en hier met [A] over blijft praten wordt contact tussen [gedaagde] en [A] niet in het belang van [A] geacht. Voldoende aannemelijk is dat [A] door deze gesprekken onrustig en onzeker wordt en hij zijn omgeving gaat wantrouwen. Hiertoe wordt verwezen naar de brief van [G] van 1 mei 2012. Aan [A] wordt van harte gegund dat zijn vrienden hem kunnen bezoeken, maar dan behoren deze vrienden zich te realiseren dat [A] een zieke, oude man is die niet belast moet worden met de strijd die [gedaagde] tegen [eiser] voert. Het belang van [A] is ermee gediend dat zijn bezoek zich neutraal opstelt ten opzichte van de verzorgers, de mentor, de bewindvoerder en de vrienden van [A]. Het bezoek moet zich ook neutraal opstellen indien [A] zich negatief over [eiser] uitlaat, zolang [eiser] zijn mentor is. Het heeft geen zin dat het bezoek zijn of haar mening met [A] deelt, gelet op diens geestestoestand, het voedt alleen maar de onrust. Gebleken is dat [gedaagde] dit niet inziet, hoezeer hij ook het belang van [A] voor ogen stelt te hebben. Wat opvalt is dat [gedaagde] met grote woorden veel kritiek uit, maar nalaat een reëel, concreet alternatief te noemen voor een betere behuizing en verzorging van [A], waarbij het overigens hoe dan ook de vraag is of een verhuizing voor [A] op zijn leeftijd in zijn belang zou zijn. De door [gedaagde] overgelegde verklaringen van onder meer vrienden van [A] maken het voorgaande niet anders. De voorzieningenrechter zal het gevraagde bezoek- en contactverbod dan ook toewijzen. De voorzieningenrechter zal tevens de vordering [gedaagde] te verbieden e-mails en andere geschriften te sturen aan [eiser] en de betrokkenen rondom de verzorging van [A] toewijzen, aangezien aannemelijk is dat de handelswijze van [gedaagde] bijzonder hinderlijk voor hen is.

Gelet op de eisen van proportionaliteit worden de verboden opgelegd voor de duur van zes maanden. De gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt als na te melden.

4.5. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:

- dagvaarding € 97,64

- griffierecht 267,00

- salaris advocaat 816,00

Totaal € 1.180,64

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. verbiedt [gedaagde] gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis de heer [A] te bezoeken en/of contact met hem te hebben, telefonisch of op andere wijze,

5.2. verbiedt [gedaagde] gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis e-mails of andere geschriften te sturen aan [eiser] en aan de betrokkenen rondom de verzorging van [A],

5.3. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere keer dat hij de in 5.1 en 5.2 uitgesproken verboden overtreedt en machtigt [eiser] om de verboden zo nodig en waar mogelijk te doen naleven met behulp van de sterke arm van justitie en politie,

5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden begroot op € 1.180,64,

5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. S. van Excel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2012.?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature