Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Leges.

Ambtenaar mist bevoegdheid tweede aanslag op te leggen.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

Nummer: 11/00328

uitspraakdatum: 22 mei 2012

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 16 maart 2011, nummer 09/10 LEGGW,

in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Epe (hierna: de Ambtenaar).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 17 april 2008 een aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 89. Met dagtekening 6 september 2008 is aan belanghebbende een tweede aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 1.516.

1.2 Belanghebbende heeft tegen de tweede aanslag bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft dat bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 16 maart 2011 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Ambtenaar.

1.7 De Ambtenaar heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.9 Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft het Hof besloten om deze zaak te heropenen (artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht), omdat het onderzoek naar het oordeel van het Hof niet volledig is geweest. In verband daarmee heeft het Hof de Ambtenaar verzocht nadere schriftelijke inlichtingen te verstrekken. De Ambtenaar heeft deze inlichtingen bij brief van 12 januari 2012 verstrekt en belanghebbende heeft daarop bij brief van 6 februari 2012 gereageerd. Partijen hebben het Hof vervolgens toestemming verleend om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen in deze zaak.

2. De vaststaande feiten

2.1 De bestreden legesheffing is gebaseerd op de Verordening op de heffing en invordering van leges (hierna: de Verordening), vastgesteld door de raad van de gemeente Epe op 1 november 2007.

2.2 Ingevolge artikel 2 van de Verordening, getiteld: ‘belastbaar feit’, worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en in de daarbij behorende tarieventabel (hierna: de Tarieventabel). In artikel 5, lid 1, is bepaald dat de leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij de Verordening behorende tarieventabel.

2.3 Hoofdstuk 5 van de Tarieventabel, getiteld: ‘Bouwgerelateerde leges’, luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

‘5.1 Algemeen

De bouwgerelateerde leges betreffen leges die de gemeente kan heffen voor aanvragen in het kader van:

a. de Woningwet

b. de Wet op de Ruimtelijke Ordening

c. de gemeentelijke bouwverordening

d. de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening

(…)

5.2 Bouwvergunningen

Op grond van onderdeel 5.2 worden leges geheven, die samenhangen met het in behandeling nemen van aanvragen tot beoordeling van een:

- lichte bouwvergunning;

- reguliere bouwvergunning;

- bouwvergunning eerste fase;

- bouwvergunning tweede fase;

- wijziging bouwvergunning eerste fase.

Wanneer de gemeente deze aanvragen in behandeling neemt, toetst zij onder meer op criteria die geformuleerd staan in het bestemmingsplan, de Bouwverordening en het Bouwbesluit. Ook zijn bij deze leges standaard de kosten inbegrepen die samenhangen met een reguliere toets aan welstandscriteria.

(…)

5.2.5 Aanvraag reguliere bouwvergunning

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning, indien de bouwkosten:

5.2.5.1 € 5.000,- of minder bedragen 4% van die bouwkosten met een minimum van € 89

(…)

5.3.1. Algemeen

Wanneer de gemeente bij de behandeling van de aanvraag bouwvergunning een extra toets moet uitvoeren voordat een besluit over het verlenen van de vergunning kan worden genomen, worden de leges genoemd in onderdeel 5.2 verhoogd, dan wel worden apart hogere leges geheven.

Het gaat om de volgende toetsingen:

- (…)

- aanvraag vrijstelling geldende bestemmingsplan artikel 19, eerste of tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (zie onderdeel 5.3.7)

- (…)

(…)

5.3.7 Vrijstelling geldende bestemmingsplan artikel 19, eerste of tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening

Het van toepassing zijnde tarief op grond van onderdeel 5.2 wordt, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning moet worden verleend met toepassing van artikel 19, eerste of tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ,

verhoogd met € 1.516

(…)’

2.4 Belanghebbende heeft op 5 februari 2008 bij de gemeente Epe een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor de aanleg van een paardenbak. In de aanvraag is onder meer vermeld dat een reguliere bouwvergunning wordt aangevraagd en dat de aanneemsom € 1.500 bedraagt.

2.5 Aan belanghebbende is met dagtekening 17 april 2008 een aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 89 (hierna: de eerste aanslag). Op het aanslagbiljet is als omschrijving vermeld:

‘reguliere bouwvergunning Tongerenseweg 168

het geheel oprichten van een paardenbak’

2.6 Omdat het bouwplan in strijd was met het vigerende bestemmingsplan, kon de bouwvergunning niet worden verleend zonder een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, lid 2, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).

2.7 De bouwvergunning is bij besluit van 1 september 2008 verleend na verlening van een vrijstelling op de voet van artikel 19, lid 2, van de WRO . De bouwvergunning is op 3 september 2008 aan belanghebbende verzonden. Met dagtekening 6 september 2008 is aan belanghebbende de in geschil zijnde aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 1.516 (hierna: de tweede aanslag). Op dat aanslagbiljet is als omschrijving vermeld:

‘Leges vrijstelling ex art. 19.2 WRO’

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de Ambtenaar bevoegd was de tweede aanslag op te leggen en, zo ja, of die aanslag terecht is opgelegd.

3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de onderwerpelijke aanslag.

3.5 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 De eerste aanslag is gebaseerd op onderdeel 5.2.5 van de Tarieventabel, de tweede op onderdeel 5.3.7 juncto onderdeel 5.3.1 en onderdeel 5.2 daarvan. Naar het oordeel van het Hof zijn door middel van beide aanslagen leges geheven voor één door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte dienst, te weten het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning. Voor dat belastbare feit kan, behoudens de zich hier niet voordoende mogelijkheid van navordering (zie hierna in 4.5), slechts eenmaal een aanslag worden opgelegd. De tweede aanslag is derhalve ten onrechte opgelegd (vgl. Hoge Raad 17 december 1980, nr. 20.184, BNB 1981/24).

4.2 Het Hof acht voor dit oordeel redengevend dat in onderdeel 5.3.7 van de Tarieventabel is bepaald dat, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning moet worden verleend met toepassing van artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO, het op grond van onderdeel 5.2 geldende tarief wordt verhoogd met € 1.516, terwijl in het genoemde onderdeel 5.2 uitsluitend de tarieven van de leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning worden genoemd.

4.3 Aan dit oordeel doet niet af dat in artikel 46, derde lid, tweede volzin van de Woningwet (tekst van 1 april 2007 tot en met 30 juni 2008) is bepaald dat een aanvraag om een bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikel 15, 17 of 19 van de WRO , geacht wordt mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden. Ingevolge de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel is het verzoek om zodanige vrijstelling immers niet als zelfstandig belastbaar feit aangemerkt, doch wordt het beschouwd als een extra toets die de gemeente moet uitvoeren bij de behandeling van de aanvraag voor de bouwvergunning (vgl. 5.3.1 van de Tarieventabel).

4.4 De Ambtenaar heeft niet gesteld dat de onderwerpelijke tweede aanslag moet worden geconverteerd in een navorderingsaanslag. Indien de door hem ingenomen stellingen wel als zodanig moeten worden beschouwd, heeft het volgende te gelden.

4.5 Artikel 16, lid 1, eerste volzin, van de AWR behelst de hoofdregel dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. De tweede volzin van dit artikellid bevat een uitzondering op die hoofdregel en bepaalt dat een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering kan opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende te kwader trouw was. Ter zitting heeft de Ambtenaar gesteld dat op grond van het beleid om meteen leges te ‘cashen’, na de afstempeling van de vergunningaanvraag direct een bedrag van € 89 aan leges in rekening is gebracht. Op dat moment was in zijn ogen nog niet bekend dat er nog een vrijstellingprocedure zou volgen. In deze stelling ligt besloten dat de Ambtenaar bij het opleggen van de eerste aanslag ervan uitging dat hij alsnog een tweede aanslag kon opleggen, indien later zou blijken dat de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vrijstellingsprocedure moet worden doorlopen. Zoals hiervoor overwogen, is de Ambtenaar daarbij echter uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Een onjuist inzicht in het recht ten tijde van het opleggen van de eerste aanslag brengt, bij afwezigheid van kwade trouw aan de zijde van belanghebbende, met zich dat voldaan is aan de tweede volzin van het eerste lid van artikel 16 van de AWR (vergelijk Hoge Raad 8 augustus 2003, nr. 37.570, LJN AI0921, BNB 2003/345), zodat de door de Ambtenaar (eventueel) beoogde conversie wegens het ontbreken van een nieuw feit niet mogelijk is.

4.6 De tweede aanslag dient te worden vernietigd.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5. Kosten

In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht .

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar,

– vernietigt de onderwerpelijke (tweede) aanslag,

– gelast dat de gemeente Epe aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 39 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 112 in verband met het hoger beroep bij het Hof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M.J. Peters, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 22 mei 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature