Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Deze rechterlijke uitspraak is tegenwoordig bekend onder ECLI:NL:RBSGR:2012:BW7229 , LJN BW7229

Inhoudsindicatie:

Teruggeleiding Gelet op het voorgaande kan niet worden uitgesloten dat het onderzoek door de Tanzaniaanse autoriteiten betrekking had op de nationaliteit van verzoeker, waardoor de acceptatie door de Tanzaniaanse autoriteiten in het ongewisse blijft. Nu op het moment dat de escortmedewerkers uit Kilimanjaro vertrokken niet buiten twijfel was dat verzoeker als Tanzaniaan was geaccepteerd door de Tanzaniaanse autoriteiten, is daarmee het risico niet uitgesloten dat verzoeker door de Tanzaniaanse autoriteiten naar Somalië wordt verwijderd. Daarmee is de uitzetting onrechtmatig geworden. Nu verweerder geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd, bijvoorbeeld door aan te tonen dat alsnog bij de Tanzaniaanse autoriteiten is geverifieerd dat verzoeker als Tanzaniaan is geaccepteerd bij de overdracht op 17 augustus 2011, is verweerder gehouden om de situatie voor verzoeker te herstellen alsof er geen verwijdering heeft plaatsgevonden. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker inmiddels over documenten beschikt die aansluiten bij de conclusie van de taalanalyse van 2 oktober 2009, waaruit volgt dat verzoeker ‘definitely’ is te herleiden tot Zuid-Somalië. Om uit te sluiten dat er onomkeerbare gevolgen ontstaan en de Tanzaniaanse autoriteiten verzoeker naar Somalië zouden verwijderen, waar hij mogelijk een risico zou lopen op een behandeling in strijd met art. 3 EVRM, dient de belangenafweging in het voordeel van verzoeker uit te vallen. Het verzoek zal worden toegewezen. Verzoeker zal na aankomst in Nederland door verweerder in de gelegenheid moeten worden gesteld een nieuwe asielaanvraag in te dienen.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Nevenzittingsplaats Haarlem

zaaknummer: AWB 12/10250

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 mei 2012

in de zaak van:

[naam verzoeker],

geboren op [geboortedatum], van Somalische nationaliteit,

verzoeker,

gemachtigde: mr. J.J. Wedemeijer, advocaat te Alkmaar,

tegen:

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

verweerder,

gemachtigde: mr. J.M. Sidler, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te

’s-Gravenhage.

1. Procesverloop

1.1 Verzoeker heeft op 27 februari 2012 een verzoek ingediend om hem terug te geleiden van Tanzania naar Nederland. Verweerder heeft bij besluit van 20 maart 2012 dit verzoek afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 26 maart 2012 bezwaar gemaakt.

1.2 Verzoeker heeft op 26 maart 2012 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te gebieden verzoeker terug te geleiden en hem bij aankomst in Nederland met nieuwe documenten een (herhaalde) asielaanvraag te laten doen, met veroordeling van veweerder in de kosten van deze procedure.

1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 12 april 2012. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

1.4 Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, heeft de voorzieningenrechter het onderzoek bij brief van 24 april 2012 heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om de administratieve vastlegging van de feitelijke overdracht van verzoeker aan Tanzania op 17 augustus 2011, over te leggen. Verweerder heeft bij schrijven van 4 mei 2012 gereageerd. De gemachtigde van verzoeker heeft bij schrijven van 10 mei 2012 gereageerd. Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoeker op 16 mei 2012 toestemming gegeven om het onderzoek zonder nadere zitting te sluiten. Verweerder heeft voormelde toestemming bij schrijven van 4 mei 2012 gegeven. De rechtbank heeft vervolgens op 16 mei 2012 het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.2 Ingevolge artikel 63, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw ) kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en die niet binnen de bij deze wet gestelde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten, worden uitgezet.

Ingevolge het tweede lid is verweerder bevoegd tot uitzetting.

2.3 In artikel 72, derde lid, Vw wordt voor toepassing van het voor reguliere vreemdelingenzaken geldende procesrecht, een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig gelijkgesteld met een beschikking.

2.4 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.

Op 26 september 2008 heeft verzoeker een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 20 november 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 3 juni 2011 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch (AWB 09/47317) het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker op 6 juli 2011 hoger beroep ingesteld waarop de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nog geen uitspraak heeft gedaan.

Op 17 augustus 2011 heeft verweerder verzoeker uitgezet naar Tanzania. Verzoeker heeft op 10 oktober 2011 een klacht ingediend bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Op 18 november 2011 heeft DT&V op de klacht gereageerd. De Kmar heeft bij brief van 19 december 2011 op de klacht gereageerd.

2.5 Verweerder heeft zich in het besluit van 20 februari 2012 op het standpunt gesteld dat de uitzetting rechtmatig is, onder verwijzing naar het Verdrag van Chicago. Verzoeker is op 25 september 2008 zijn reis vanuit Tanzania begonnen met een technisch gezien goed bevonden Tanzaniaans paspoort met daarin een vals/vervalst Schengenvisum. Hiermee is de identiteit en nationaliteit van verzoeker vastgesteld. Aangezien verzoeker niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor binnenkomst, heeft de Koninklijke Marechaussee (Kmar) verzoeker de toegang tot Nederland geweigerd en heeft zij de aanvoerende luchtvaartmaatschappij aansprakelijk gesteld, middels een removal order, zoals gesteld in het Verdrag van Chicago, annex 9. Op grond van deze removal order is de aangevoerde luchtvaartmaatschappij verantwoordelijk voor de teruggeleiding van verzoeker naar daar waar hij zijn reis is begonnen. Deze verantwoordelijkheid eindigt indien betrokkene rechtmatig verblijf krijgt in Nederland of indien betrokkene Nederland heeft verlaten. Aangezien in het geval van verzoeker hiervan geen sprake is, is de luchtvaartmaatschappij verzocht om aan haar vervoersverplichting te voldoen. Uit de brief van de Kmar van 19 december 2011 blijkt dat de ambtenaren van de Kmar van de Tanzaniaanse autoriteiten te horen hebben gekregen dat verzoeker officieel is geaccepteerd en in Kilimanjaro zou verblijven. Verzoeker wist dat hij met een Tanzaniaans paspoort dat hij op valse voorwendselen heeft gekregen, heeft gereisd en de consequenties daarvan komen voor rekening en risico van verzoeker. Ten aanzien van de door verzoeker overgelegde stukken stelt verweerder zich op het standpunt dat, nog daargelaten of deze zijn afgegeven door de daartoe bevoegde instanties, deze niet kunnen afdoen aan de verwijdering van verzoeker naar Tanzania. Als de Tanzaniaanse autoriteiten hem hebben aangezegd het land te verlaten, is dat geen reden voor Nederland hem terug te geleiden. Ook de verklaring van de Somalische ambassade, waarin opnieuw de identiteit en nationaliteit van verzoeker ter discussie worden gesteld, maakt de uitzetting niet onrechtmatig.

2.6 Verzoeker stelt voorop dat hij van Somalische afkomst is en behoort tot de minderheidsclan [naam]. Verzoeker heeft nimmer de Tanzaniaanse nationaliteit verkregen. Het Tanzaniaanse paspoort is op basis van corruptie verkregen. Verzoeker heeft dit in zijn asielprocedure onderbouwd met een verklaring van de consul van Tanzania. Uit het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Hirsi Jamaa and others v. Italy van 23 februari 2012 (no. 27765/09) volgt dat er ook overheidsaansprakelijkheid kan bestaan voor het optreden van ambtenaren van een verdragsstaat buiten het territorium van de verdragsstaat. Verwijzing naar het Verdrag van Chicago doet daaraan niet af. In Tanzania is aan de ambtenaren van de Kmar meegedeeld dat het paspoort vals is, hoewel dit niet valt te lezen in de brief van de Kmar van 19 december 2011. Uit de omstandigheid dat in Tanzania nader onderzoek naar het paspoort van verzoeker nodig was, volgt dat het hier geen echt paspoort betrof. Verzoeker betwist hetgeen de Kmar in de brief van 19 december 2011 heeft gesteld over de afspraken tussen de Tanzaniaanse autoriteiten en de betreffende amtenaren. De Kmar had, toen bleek dat het paspoort vals was, zich er van moeten vergewissen dat verzoeker daadwerkelijk Tanzainaan was en niet het gevaar zou lopen op indirect refoulement. Relevant is of verzoeker werd geaccepteerd door de Tanzaniaanse autoriteiten omdat hij ondanks zijn valse paspoort toch de Tanzaniaanse nationaliteit had of omdat uitvoering werd gegeven aan het Verdrag van Chicago.

Subsidiair stelt verzoeker dat thans sprake is van nieuwe feiten. Verzoeker heeft een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat hij Somalisch is en hij heeft een uitwijzingsbevel van de Tanzaniaanse autoriteiten ontvangen. Hij heeft dus geen rechtmatig verblijf in Tanzania. Hij is op dit moment ondergedoken om uitzetting naar een vluchtelingenkamp dan wel naar Somalië te vermijden. Verzoeker stelt dat in het vluchtelingenkamp geen sprake is van een menswaardig bestaan, onder verwijzing naar het algemene ambtsbericht inzake Somalië van mei 2011. Verzoeker beroept zich voorts op artikel 3:1, tweede lid, jo. 3:4, tweede lid, Awb waaruit volgt dat rechtmatig handelen van de overheid niet betekent dat elke aansprakelijkheid voor de gevolgen van dit handelen uitblijft. Ook al was de uitzetting mogelijk rechtmatig, achteraf bezien was de beoordeling fout hetgeen tot onevenredige gevolgen voor verzoeker heeft geleid.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

2.7 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen de weigering verzoeker terug te geleiden, volgt uit jurisprudentie van de Afdeling - onder meer de uitspraak van 29 mei 2001 (JV 2001, 166) het volgende:

“(…) De beslissing om tot uitzetting over te gaan is derhalve geen zelfstandig deelbesluit binnen de meeromvattende beschikking en de bevoegdheid tot uitzetting is het rechtsgevolg van rechtswege van een afwijzende meeromvattende beschikking. Naar uit de naar de artikelen 27 en 45 Vw 2000 verwijzende tussenzin in artikel 63 Vw 2000 valt af te leiden, vindt ook de daadwerkelijke uitzetting krachtens artikel 63, tweede lid, Vw 2000 plaats krachtens zo ’n beschikking. Ingevolge artikel 72, derde lid, Vw 2000 is een uitzetting krachtens artikel 63, tweede lid, Vw 2000 die plaats vindt zonder een dergelijke beschikking evenmin een besluit, waarop het materiële bestuursrecht van toepassing is en kan zij slechts als handeling object van rechtsmiddelen zijn. (…)”

Nu de uitzetting als handeling in de zin van art. 72, derde lid, Vw kan worden aangemerkt, ligt het in de rede de (weigering tot ) teruggeleiding ook als zodanig aan te merken. Derhalve is aan het connexteitsvereiste voldaan.

2.8 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang. Dit is gelegen in de door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat hij in Tanzania een risico loopt op uitzetting naar Somalië, nu hij in Tanzania geen rechtmatig verblijf heeft en een uitwijzingsbevel heeft ontvangen van de Tanzaniaanse autoriteiten. Verzoeker heeft in dit verband gewezen op een kopie van een verklaring van de ambassade van de Somalische Republiek in Dar el Salaam van 16 september 2011 waarin de Somalische nationaliteit en afkomst uit Mogadishu van verzoeker wordt bevestigd. Daarnaast heeft verzoeker een kopie van een aanzegging aan verzoeker het land te verlaten van de Tanzaniaanse autoriteiten overgelegd van 23 augustus 2011. Verzoeker betoogt dat hij bij uitzetting door Tanzania naar Somalië een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) strijdige behandeling of bestraffing.

2.9 Indien geoordeeld zou moeten worden dat verweerder verzoeker onrechtmatig heeft uitgezet, is verweerder gehouden om de situatie voor verzoeker te herstellen alsof er geen verwijdering heeft plaats gevonden, tenzij bijzondere omstandigheden zich hiertegen verzetten. In dat kader dienen de belangen van verweerder, bij handhaving van de huidige situatie, en van verzoeker, bij terugkeer naar Nederland om daar de behandeling van het bezwaar te kunnen afwachten, tegen elkaar te worden afgewogen.

2.10 De voorzieningenrechter zal daarom eerst beoordelen of verweerder met de uitzetting van verzoeker op 17 augustus 2011 naar Tanzania onrechtmatig gehandeld heeft.

2.11 Bij de hiervoor aangehaalde uitspraak van 3 juni 2011 van rechtbank ’s-Hertogenbosch is in rechte komen vast te staan dat de gestelde Somalische nationaliteit van verzoeker niet aannemelijk is geworden en er geen aanknopingspunten aanwezig zijn om aan de juistheid van het deskundigenbericht van de Kmar over de echtheid van het Tanzaniaanse paspoort (te weten: het proces-verbaal van 25 september 2008, waarvan twee versies bestaan) te twijfelen. Verzoeker diende ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, Vw Nederland te verlaten, bij gebreke waarvan hij kon worden uitgezet. Nu verzoeker niet uit eigen beweging Nederland heeft verlaten, was verweerder bevoegd om verzoeker naar Tanzania uit te zetten. Weliswaar heeft verzoeker tegen de uitspraak op 6 juli 2011 hoger beroep ingesteld, maar dit hoger beroep heeft geen schorsende werking en er is geen verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

2.12 Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat de uitzetting onrechtmatig is omdat verweerder bij de overdracht van verzoeker op 17 augustus 2011 aan de Tanzaniaanse autoriteiten niet heeft geverifieerd dat hij als Tanzaniaan is geaccepteerd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

2.13 De voorzieningenrechter stelt vast dat van de overdracht geen verslaglegging is gedaan, zoals verweerder bij brief van 4 mei 2012 heeft meegedeeld. In de praktijk wordt het debriefingsformulier slechts ingevuld indien zich een bijzonderheid heeft voorgedaan, aldus verweerder. Verweerder heeft op verzoek van de voorzieningenrechter de gepreksnotities overgelegd van de gesprekken met de drie ambtenaren van de Kmar die verzoeker op 17 augustus 2011 als escorts hebben begeleid. De gespreksnotities dateren van 22 en 23 november en 13 december 2011 en zijn opgemaakt naar aanleiding van de door verzoeker ingediende klacht tegen de Kmar van 10 oktober 2011. Voorts heeft verweerder op 4 mei een proces-verbaal (van 1 mei 2012) van één van de genoemde escortcommandanten overgelegd.

2.14 Op 23 november heeft wachtmeester eerste klas [naam wachtmeester eerste klas], voor zover van belang, het volgende verklaard:

“(…)

Betrokkene was er van overtuigd dat hij niet toegelaten zou worden in Tanzania. Aan betrokkene verteld dat de Nederlandse staat het beleid heeft dat als vreemdelingen die uitgezet worden niet worden geaccepteerd wij deze persoon op de eerst mogelijke vlucht mee terug naar Nederland zouden nemen. Betrokkene was overtuigd dat dit ook zou gaan gebeuren.

(…)

Bij aankomst in Tanzania (Kilimanjaro) heb wij ons gemeld bij de Tanzaniaanse immigratie. Ik heb de situatie aan diverse immigratiemedewerkers uitgelegd. Nadat duidelijk was welke persoon de hoogste in rang was, heb ik daar verder mee gepraat. Aan deze persoon heb ik uitgelegd dat betrokkene een door de Nederlandse autoriteiten geweigerde vreemdeling is. Tevens aangegeven dat Tanzania het Verdrag van Chicago heeft ondertekend en dat zij op basis van dit verdrag betrokkene dienen te accepteren, aangezien betrokkene aantoonbaar uit Kilimanjaro is vertrokken. Dit bleek uit uitreisstempels in het paspoort. Deze persoon van de Tanzaniaanse immigratie heeft mij, in het bijzijn van betrokkene, mede gedeeld dat hij nog wat moest uitzoeken. Niet veel later werden wij zonder betrokkene verzocht mee te lopen naar de paspoort balies. Onderweg naar de paspoort balies vroeg ik aan de functionaris van de Tanzaniaanse immigratie betrokkene nu officieel geaccepteerd was, of dat er nog meer onderzoek gedaan moest worden. Ik hoorde de functionaris zeggen dat betrokkene wel geaccepteerd was en in Kilimanjaro zou blijven. Hierna heb ik nog telefoonnummers en namen uitgewisseld van deze official. Ik heb deze bij terugkomst op Schiphol doorgegeven aan de dienstdoende collega van Bureau Procesbegeleidingen.”

Op 22 november 2011 heeft opperwachtmeester [naam opperwachtmeester], voor zover van belang, het volgende verklaard:

“(…)

Bij aankomst in Kilimanjaro hoorden wij van de Tanzaniaanse immigratie dat [verzoeker] niet van Tanzaniaanse afkomst zou zijn. [verzoeker] had zelf ook aangegeven dat hij niet van Tanzaniaanse, maar Somalische afkomst was. Omdat hij over een goed Tanzaniaans paspoort beschikte, was [verzoeker] voor ons een Tanzaniaans staatsburger. (…) De Tanzaniaanse immigratie wilde nog nader onderzoeken of [verzoeker] inderdaad de Tanzaniaanse nationaliteit had. Wij kregen te horen dat, als zou blijken dat [verzoeker] geen Tanzaniaan zou zijn, er contact met ons zou worden opgenomen. Wij zouden hem dan weer terug naar Nederland moeten brengen.

(…)

Wij zijn niet meer benaderd door de Tanzaniaanse immigratie. [verzoeker] is voor zover ik weet geaccepteerd door de Tanzaniaanse immigratie.”

Op 13 december 2011 heeft wachtmeester [naam wachtmeester], voor zover van belang, het volgende verklaard:

“(…)

Toen wij aankwamen in Kilimanjaro, werd het hoofd van de Tanzaniaanse immigratie ter plaatse aangesproken door [naam opperwachtmeester] en [naam wachtmeester eerste klas]. De Tanzaniaanse autoriteiten wilden nader onderzoek naar de nationaliteit van [verzoeker], omdat hij naar eigen zeggen Somaliër zou zijn.

(…)

Het is niet waar dat [verzoeker] is verteld of beloofd dat hij terug naar Nederland moest. Alleen als hij geweigerd zou worden in Tanzania zouden wij hem terug moeten brengen naar Nederland, maar daar was geen sprake van. Wij zouden in kennis gesteld worden van het resultaat van dat onderzoek door de Tanzaniaanse autoriteiten, maar dat is niet gebeurd. [verzoeker] is volgens mij ingereisd in Tanzania, want wij hebben niets meer over hem gehoord. Toen wij naar Nederland terugvlogen, hebben wij ook geen contact meer gehad met de Tanzaniaanse immigratie. Al met al is de overdracht van [verzoeker] aan de Tanzaniaanse autoriteiten zonder problemen verlopen”.

2.15 De voorzieningenrechter leidt uit de verklaringen af dat bij de overdracht van verzoeker aan Tanzania opnieuw twijfel is ontstaan over de nationaliteit van verzoeker. De drie escortcommandanten leggen voorts verschillende verklaringen af over wat er daarna is gebeurd. Het wordt niet geheel duidelijk of de Tanzaniaanse autoriteiten hebben aangegeven dat zij de nationaliteit van verzoeker nader zouden onderzoeken en dat de escortcommandanten in kennis zouden worden gesteld van dit onderzoek of dat de escortcommandanten geen bericht meer zouden krijgen als verzoeker toch Tanzaniaan bleek te zijn. Voorts zijn verschillende verklaringen afgelegd over de vraag of verzoeker nu wel of niet door de Tanzaniaanse autoriteiten is geaccepteerd. Het overgelegde proces-verbaal van 1 mei 2012 neemt voornoemde tegenstrijdigheden/wisselingen in verklaringen niet weg, nu in dit proces-verbaal het gespreksverslag van wachtmeester eerste klas [naam wachtmeester eerste klas] van 23 november 2011 grotendeels is weergegeven en geen aanvullende informatie bevat.

2.16 Gelet op het voorgaande kan niet worden uitgesloten dat het onderzoek door de Tanzaniaanse autoriteiten betrekking had op de nationaliteit van verzoeker, waardoor de acceptatie door de Tanzaniaanse autoriteiten in het ongewisse blijft. Nu op het moment dat de escortmedewerkers uit Kilimanjaro vertrokken niet buiten twijfel was dat verzoeker als Tanzaniaan was geaccepteerd door de Tanzaniaanse autoriteiten, is daarmee het risico niet uitgesloten dat verzoeker door de Tanzaniaanse autoriteiten naar Somalië wordt verwijderd. Daarmee is de uitzetting onrechtmatig geworden. Nu verweerder geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd, bijvoorbeeld door aan te tonen dat alsnog bij de Tanzaniaanse autoriteiten is geverifieerd dat verzoeker als Tanzaniaan is geaccepteerd bij de overdracht op 17 augustus 2011, is verweerder gehouden om de situatie voor verzoeker te herstellen alsof er geen verwijdering heeft plaatsgevonden. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker inmiddels over documenten beschikt die aansluiten bij de conclusie van de taalanalyse van 2 oktober 2009, waaruit volgt dat verzoeker ‘definitely’ is te herleiden tot Zuid-Somalië. Om uit te sluiten dat er onomkeerbare gevolgen ontstaan en de Tanzaniaanse autoriteiten verzoeker naar Somalië zouden verwijderen, waar hij mogelijk een risico zou lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM , dient de belangenafweging in het voordeel van verzoeker uit te vallen. Het verzoek zal worden toegewezen. Verzoeker zal na aankomst in Nederland door verweerder in de gelegenheid moeten worden gesteld een nieuwe asielaanvraag in te dienen

.

2.17 Ter bepaling van de termijn waarbinnen verweerder verzoeker dient terug te geleiden, slaat de voorzieningenrechter acht op de omstandigheid dat verzoekers gemachtigde nog steeds contact met verzoeker heeft en verzoeker met de hulp van zijn gemachtigde dus eenvoudig traceerbaar moet kunnen zijn. Gelet daarop acht de voorzieningenrechter een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak redelijk.

2.18 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

2.19 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht vergoedt.

3. Beslissing

De voorzieningenrechter:

2.20 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;

2.21 gelast verweerder om verzoeker op kosten van de Nederlandse Staat binnen twee weken na verzending van deze uitspraak naar Nederland terug te geleiden en hem bij aankomst in Nederland in de gelegenheid te stellen een nieuw asielverzoek in te dienen;

2.22 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,- te betalen aan verzoeker;

2.23 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan verzoeker te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, en op 29 mei 2012 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier.

afschrift verzonden op:

Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature