Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Zijn uit zaden van een ander en in opdracht van een ander gekweekte paprikaplanten door zaaksvorming eigendom geworden van de kweker?

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector civiel recht

Locatie Zwolle

zaaknummer / rolnummer: 173863 / HZ ZA 10-986

Vonnis van 7 maart 2012

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[A],

gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. R.K.E. Buysrogge,

tegen

1. Mr. DAVID WARNINK

in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B],

kantoorhoudende te [woonplaats],

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. L.M. de Jong,

2. de (structuur)coöperatie U.A.

COÖPERATIEVE RABOBANK IJSSELDELTA U.A.,

gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,

gedaagde in conventie,

advocaat mr. M.G.I.W. Teunis.

Partijen zullen hierna [A], de curator en Rabobank genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding

- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie aan de zijde van de curator

- de conclusie van antwoord aan de zijde van Rabobank

- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie

- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie aan de zijde van de curator

- de conclusie van dupliek aan de zijde van Rabobank

- de conclusie van dupliek in reconventie

- de akte na dupliek in reconventie aan de zijde van de curator

- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnotities aan de zijde van [A] en de curator.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Bij brief van 16 oktober 2008 heeft plantenkwekerij [A], in navolging van eerdere orders in voorafgaande jaren, een orderbevestiging aan [B] (hierna: [B]) gezonden. Ingevolge deze orderbevestiging zijn partijen overeengekomen dat [A] uit door [C] (hierna: [C]) geleverde zaden paprikaplanten zal opkweken om deze vervolgens aan [B] te leveren.

2.2. Op de order zijn van toepassing verklaard de algemene voorwaarden sierteelt en voedingstuinbouw opkweek van Plantum NL. In deze algemene voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 12 Eigendomsovergang, eigendomsvoorbehoud en zekerstelling

(...)

2. De verkoper blijft eigenaar van het door hem geleverde producten en blijft of wordt eigenaar van de daaruit ontstane producten, totdat de overeengekomen prijs door de koper volledig is voldaan, en de koper ook al zijn verdere verplichtingen jegens de verkoper, uit welke hoofde ook, volledig is nagekomen."

2.3. Tijdens de opkweek heeft teeltvoorlichter/teeltbegeleider [teeltvoorlichter/teeltbegeleider] in opdracht van [B] bij tijd en wijle het bedrijf van [A] bezocht om te bezien of de planten goed opgroeiden.

2.4. Ter zake van de aan [B] verkochte en aan [A] geleverde zaden heeft [C] op 14 en 18 november 2008 een tweetal facturen aan [B] verzonden, waarvan de gefactureerde bedragen tezamen EUR 69.260,40 (inclusief btw) behelzen. [B] heeft 10% van het factuurbedrag voldaan.

2.5. Ter zake van de door [A] aan [B] verrichte leveringen van paprikaplanten zijn op 12 december 2008 en 20 februari 2009 een tweetal facturen aan [B] verzonden, waarvan de gefactureerde bedragen tezamen EUR 104.029,75 behelzen. Van dit bedrag resteert thans een openstaande vordering van EUR 93.425,75, exclusief rente en kosten.

2.6. Bij vonnis van 5 juni 2009 is [B] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. D. Warnink tot curator.

2.7. [A] heeft de curator laten weten dat sprake was van openstaande facturen en dat zij uit hoofde van het in artikel 12 van de algemene voorwaarden overeengekomen eigendomsvoorbehoud aanspraak maakt op de eigendom van de door [A] aan [B] geleverde paprikaplanten en de daaruit ontstane vruchten.

2.8. De curator, Rabobank, [A] en de Belastingdienst, kantoor Zwolle, hebben een oogstovereenkomst gesloten houdende afspraken met betrekking tot de afwikkeling van teelt en oogst en verdeling van de opbrengst van oogst. De overeenkomst vermeldt, voor zover van belang:

"13. De opbrengst van de teelt wordt als volgt verdeeld. De eerste EUR 100.000,00 (na aftrek van alle kosten, fiscale lasten, et cetera) komen toe aan de bank. Het meerdere - de opbrengst boven de eerste EUR 100.000,00 wordt verdeeld onder partijen. Echter, in dit kader is van belang of het eigendomsvoorbehoud van [A], de leverancier, rechtsgeldig is en effect heeft, of niet. De vraag of [A] als eigenaar van de planten, alsmede als eigenaar van de paprika's - en de opbrengst daarvan, aangemerkt moet worden, kunnen partijen voorleggen aan de rechtbank, zulks in een bodemprocedure. (...)

14. De meer-opbrengst, dus de opbrengst boven EUR 100.000,00, zou als volgt worden verdeeld (de navolgende regeling is tussen partijen besproken op 11 juni 2009, doch had een voorwaardelijk karakter - een definitieve overeenkomst is niet tot stand gekomen. Echter, in de lijn van hetgeen partijen besproken hadden, geldt het volgende):

van de meer-opbrengst (boven de ton) komt toe:

- aan de bank 25%;

- aan de curator 25%, als boedelbijdrage;

- aan de leverancier 50% ingeval in rechte vast komt te staan dat de leverancier eigendomsgerechtigd is. (...)"

2.9. Op 30 september 2009 heeft een voorlopige plaatsopneming plaatsgevonden van de paprikakwekerij, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.

3. Het geschil

in conventie

3.1. [A] vordert voor recht te verklaren dat:

1. de overeenkomst tussen [A] en [B] van 16 oktober 2008 strekt tot

verkoop en levering van paprikaplanten, op grond waarvan [A] gehouden is geweest tot levering van paprikaplanten aan [B];

2. de paprikaplanten die [A] heeft opgekweekt haar eigendom zijn geworden op grond van artikel 5:16 lid 3 juncto 5:16 lid 2 BW ;

3. [A] ter zake van de aan [B] geleverde paprikaplanten rechtsgeldig een eigendomsvoorbehoud is overeengekomen middels artikel 12 lid 2 van de door [A] gehanteerde algemene voorwaarden (die van toepassing zijn op de overeenkomst tussen [A] en [B] van 16 oktober 2008);

4. [B] niet heeft voldaan aan haar (betalings)verplichtingen uit hoofde van diezelfde overeenkomst;

5. de paprikaplanten als gevolg van het feit dat de nota's terzake onbetaald zijn gebleven het eigendom van [A] zijn gebleven, alsook de daaruit voortgekomen vruchten, zulks (onder meer) op grond van artikel 12 lid 2 van de algemene voorwaarden en de artikelen 5:3 en 5:1 lid 3 BW ;

6. na de levering zich geen feiten of omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat [B] (noch de boedel) de eigendom van de paprikaplanten heeft verworven op welke wijze dan ook, natrekking daaronder begrepen en dat;

7. sprake is van een situatie waarin [A] (steeds) gerechtigd is (geweest) tot de eigendom van de paprikaplanten en de daaruit voortgekomen vruchten,

alles met veroordeling van de curator en Rabobank in de kosten van deze procedure, de kosten voor het nemen van mogelijke conservatoire maatregelen daaronder begrepen, met bepaling dat deze kosten dienen te worden voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van de uitspraak en in geval voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt de kosten te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag van dagvaarding tot aan algehele voldoening.

3.2. [A] legt aan de vordering ten grondslag dat zij met [B] een overeenkomst tot (ver)koop en levering van paprikaplanten heeft gesloten, waarbij [A] als verkopende partij eigenaar was en op grond van het in de algemene voorwaarden neergelegde eigendomsvoorbehoud eigenaar is gebleven van de aan [B] geleverde onbetaald gebleven planten (en daaruit ontstane vruchten). In elk geval is [A] op grond van artikel 5:16 lid 2 BW (zaaksvorming) eigenaar geworden en op grond van voormeld eigendomsvoorbehoud ook gebleven.

3.3. De curator en Rabobank voeren gemotiveerd verweer en stellen daartoe dat, kort gezegd, niet [A] maar [B] eigenaar is geworden van de planten (en daaruit ontstane vruchten). Primair beroepen de curator en Rabobank zich op artikel 5:16 lid 1 dan wel lid 2 BW (zaaksvorming) en subsidiair op artikel 5:14 BW (natrekking). Meer subsidiair beroept Rabobank zich nog op artikel 5:17 BW (vruchttrekking).

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

3.5. De curator vordert voor recht te verklaren:

1. dat [A] niet is aan te merken als eigendomsgerechtigd in de zin van de tussen partijen aangegane oogstovereenkomst;

2. dat [A] op faillissementsdatum geen eigenaar was van de door de curator aangetroffen paprikaplanten;

3. dat [A] geen eigenaar is geworden van de paprika's op het moment van afscheiding van de paprika's van de planten;

4. dat [A] niet gerechtigd is tot een deel van de opbrengst van de oogst, zoals bedoeld in de eerdere genoemde oogstovereenkomst.

De curator vordert voorts dat de rechtbank [A] zal veroordelen in die zin dat [A] zal hebben te gedogen dat de curator, de Rabobank en de Belastingdienst overgaan tot afwikkeling van de oogstovereenkomst en de oogstopbrengst zonder dat [A] bij die afwikkeling wordt betrokken, met veroordeling van [A] in de (na)kosten van deze procedure.

3.6. De curator legt aan deze vordering ten grondslag dat [A] heeft nagelaten een heldere, duidelijke verklaring voor recht te vragen, terwijl partijen, in ieder geval de curator, daar wel belang bij hebben.

3.7. [A] voert gemotiveerd verweer.

3.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

in conventie

4.1. De vraag waar het in het onderhavige geschil om gaat is of [A], zoals zij stelt, eigenaar van de door haar opgekweekte paprikaplanten is geworden dan wel of [B] als eigenaar daarvan moet worden beschouwd. In het eerste geval zijn de paprikaplanten (en op grond van artikel 5:1 lid 3 BW de daarvan afgescheiden vruchten ) krachtens een door [A] jegens [B] gemaakt eigendomsvoorbehoud in (artikel 12 lid 2 van ) haar algemene voorwaarden eigendom van [A] gebleven. In het tweede geval staat vast dat [A] geen rechten kan doen gelden ten aanzien van de door haar opgekweekte planten.

4.2. Beide partijen zijn het erover eens dat door het opkweken van de door [C] geleverde zaden nieuwe zaken (paprikaplanten) zijn ontstaan die door iemand zijn gevormd in de zin van artikel 5:16 BW . Partijen verschillen in dit geval evenwel van mening over de vraag wie eigenaar is geworden van de gevormde zaken: [A] die de betreffende zaken voor zichzelf heeft vervaardigd of [B] die de zaken voor zichzelf door [A] heeft doen vormen. Het antwoord op die vraag hangt af van hetgeen in het licht van de daarop betrekking hebbende verkeersopvattingen uit de rechtsverhouding tussen partijen voortvloeit, ongeacht welke benaming partijen of één van hen daaraan heeft gegeven. Bij industriële fabricage komt het daarbij aan op de vraag wie beslissende invloed had op de wijze van productie en de definitieve vorm van het product en wie in het kader van die rechtsverhouding het risico droeg ter zake van verliezen wegens tegenvallende bruikbaarheid, verhandelbaarheid of winstgevendheid van het product (HR 5 oktober 1990, NJ 1992, 226, Breda/St. Antonius). Voormelde aanknopingspunten acht de rechtbank ook voor het onderhavige geval, waarin geen sprake is van industriële fabricage maar van het opkweken van planten uit zaden, maatgevend.

4.3. Vaststaat in het onderhavige geval dat [C] zaden aan [A] heeft geleverd en dat deze levering(en) aan [B] zijn gefactureerd. Voorts blijkt uit de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde orderbevestiging zijdens [A] van 16 oktober 2008 dat sprake is geweest van nauwkeurige orderspecificaties. Deze specificaties hadden betrekking op de soort en het ras van de op te kweken planten, de zaden waaruit de planten moesten worden opgekweekt, de aantallen, de zaai- en leverdatum, de plantdichtheid van de opkweek, het type pot, de wijze van verspening, de belichting, het al dan niet plaatsen van stokken en stieken en de bestrijding. Ter zitting heeft [A] in dit verband verklaard dat eerst aan [B] is gevraagd welke planten zij wilde hebben en hoe zij deze planten wilde hebben en dat vervolgens door [A] advies is gegeven waarop in samenspraak met [B] definitieve keuzes zijn gemaakt. Hiermee heeft [A] naar het oordeel van de rechtbank niet bestreden dat de opkweek en de daaruit voortkomende planten volledig waren afgestemd op de behoefte en wensen van [B]. [A] heeft evenmin bestreden dat teeltvoorlichter/teeltbegeleider [teeltvoorlichter/teeltbegeleider] in opdracht van [B] tijdens de opkweek toezicht heeft gehouden op het groeiproces. Ter zitting heeft [A] zelfs verklaard dat de in de orderbevestiging opgenomen specificaties gericht waren op deze teeltbegeleiding. Hiervan uitgaande moet worden aangenomen dat [A] voor een vaste prijs en op basis van een met [B] nauwkeurig afgestemd en door [teeltvoorlichter/teeltbegeleider] gecontroleerd kweekproces, paprikaplanten uit door [B] ter beschikking gestelde zaden in opdracht en voor rekening van [B] heeft opgekweekt. Dat, zoals [A] nog heeft aangevoerd, geen sprake was van unieke producten die elders geen aftrek zouden kunnen vinden, is door de curator en Rabobank betwist en laat onverlet dat uit voormelde omstandigheden duidelijk blijkt dat de opkweek bestemd was voor en was toegesneden op de specifieke behoefte en wensen van [B]. Daarnaast is de rechtbank op grond van de als productie 2 bij dagvaarding overgelegde algemene voorwaarden gebleken dat de risico's tussen partijen zijn verdeeld maar dat [B] het risico droeg ter zake van het al dan niet vrucht dragen van de door [A] geleverde paprikaplanten en daarmee het relevante risico ter zake van verliezen wegens tegenvallende bruikbaarheid, verhandelbaarheid en winstgevendheid.

4.4. Op grond van al de hiervoor omschreven omstandigheden oordeelt de rechtbank dat naar verkeersopvattingen sprake is van een geval waarin paprikakwekerij [B] door middel van plantenkwekerij [A] paprikaplanten voor zichzelf heeft doen vormen. Hieruit volgt dat in dit geval artikel 5:16 lid 2 BW van toepassing is en [B] eigenaar van de planten (en de daarvan afgescheiden paprika's) is geworden. Nu [A] derhalve geen eigenaar van de planten is geworden kon zij zich niet de eigendom van die planten voorbehouden jegens [B]. Dat betekent overigens niet dat [A] van elke mogelijkheid om betaling van haar facturen af te dwingen was verstoken. [A] had zich immers kunnen beroepen op een retentierecht of een opschortingsrecht totdat haar facturen door [B] waren voldaan. Daarnaast had [A] betaling van een voorschot kunnen verlangen of kunnen bewerkstelligen dat een pandrecht werd gevestigd of een bankgarantie werd afgegeven tot zekerheid van voldoening van haar facturen. Aldus bestonden er voldoende mogelijkheden voor [A] om zich te beschermen tegen een eventueel faillissement van [B].

4.5. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank aan beoordeling van de vraag of artikel 5:16 lid 1 BW van toepassing is niet meer toe. Overigens zij opgemerkt dat toepassing van artikel 5:16 lid 1 BW tot eenzelfde resultaat leidt omdat de voor de vorming van de paprikaplanten gebruikte zaden aan [B] toebehoorde. Dat, zoals zijdens [A] is gesteld, in de rechtsverhouding tussen [B] en [C] sprake zou zijn geweest van een eigendomsvoorbehoud waardoor [B] nimmer eigenaar van de zaden is geworden, is door de curator en Rabobank bestreden en vervolgens door [A] niet van een nadere onderbouwing (met bescheiden) voorzien. De rechtbank neemt derhalve als vaststaand aan dat de zaden in eigendom toebehoorden aan [B]. [A] heeft voorts nog betoogd dat [B] en zij op zijn minst gezamenlijk eigenaar zijn geworden omdat de planten niet alleen uit zaden zijn gevormd maar tevens uit (van [A] afkomstige) potjes, steenwol, voeding en zorg. Voor zover [A] echter al gevolgd kan worden in haar stelling dat de planten zijn gevormd uit zaken die aan meerdere eigenaars toebehoren, volgt hieruit nog niet dat de planten ook eigendom van meerdere eigenaars zijn geworden. In dat geval zijn immers, ingevolge artikel 5:16 lid 1 tweede volzin BW, de artikelen 5:14 en 5:15 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van deze artikelen heeft te gelden dat voor zover de planten uit meerdere zaken zijn gevormd en één van die zaken als hoofdzaak is aan te merken, de gevormde zaak enkel eigendom van de eigenaar van die hoofdzaak is geworden. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de in eigendom aan [B] toebehorende zaden als hoofdzaak van de nieuw gevormde planten te worden aangemerkt, zodat [B] ook daarmee eigenaar van die planten is geworden.

4.6. De toepasselijkheid van artikel 5:16 BW op het onderhavige geval impliceert voorts dat de rechtbank niet meer toekomt aan de toepassing van artikel 5:14 en artikel 5:17 BW .

4.7. De rechtbank komt tot de slotsom dat de vorderingen sub 1 tot en met 3 en sub 5 tot en met 7 van [A] zullen worden afgewezen. Tegen de vordering sub 4, inhoudende een verklaring voor recht dat [B] niet heeft voldaan aan haar (betalings)verplichtingen, is door Rabobank geen inhoudelijk verweer gevoerd. De curator acht [A] in deze vordering niet-ontvankelijk. Daartoe heeft de curator betoogd dat de facturen van [A] aan [B] weliswaar onbetaald zijn gebleven maar dat [A] geen belang heeft bij toewijzing van deze vordering en dat de vordering in elk geval eerst ter verificatie moet worden ingediend bij de curator. De rechtbank overweegt dat artikel 26 van de Faillissementswet bepaalt dat rechtsvorderingen die voldoening van een vordering uit de boedel beogen, gedurende het faillissement slechts kunnen worden ingesteld door aanmelding ter verificatie. De door [A] verzochte verklaring voor recht ziet echter niet op de vaststelling dat [A] schuldeiser is van de boedel van [B]. Dit betekent dat [A] in deze vordering kan worden ontvangen. De curator heeft voorts erkend dat de facturen van [A] aan [B] onbetaald zijn gebleven, terwijl naar het oordeel van de rechtbank niet valt uit te sluiten dat [A] enig belang bij deze vaststelling heeft. De rechtbank zal de vordering sub 4 dan ook toewijzen.

4.8. [A] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

4.9. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:

- griffierecht EUR 262,00

- salaris advocaat 1.808,00 (4 punten × tarief EUR 452,00)

Totaal EUR 2.070,00

4.10. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:

- griffierecht EUR 263,00

- salaris advocaat 1.808,00 (4,0 punten × tarief EUR 452,00)

Totaal EUR 2.071,00

in reconventie

4.11. Uit hetgeen in conventie is overwogen vloeit voort dat de reconventionele vordering van de curator zal worden toegewezen.

4.12. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de curator, bestaande uit salaris advocaat, op: EUR 1.469,00 (4,5 punten × factor 0,5 × tarief EUR 452,00 voor de onderhavige procedure en 1 punt x tarief EUR 452,00 voor de voorlopige plaatsopneming).

in conventie en reconventie

4.13. De door de curator zowel in conventie als reconventie gevorderde veroordeling van [A] in de nakosten acht de rechtbank toewijsbaar op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

5. De beslissing

De rechtbank

in conventie

5.1. wijst de vorderingen sub 1 tot en met 3 en 5 tot en met 7 af,

5.2. verklaart voor recht dat [B] niet heeft voldaan aan haar (betalings)verplichtingen uit hoofde van de tussen [A] en [B] gesloten overeenkomst van 16 oktober 2008,

5.3. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op EUR 2.070,00, en aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op EUR 2.071,00,

in reconventie

5.4. verklaart voor recht:

a. dat [A] niet is aan te merken als eigendomsgerechtigd in de zin van de tussen partijen aangegane oogstovereenkomst;

b. dat [A] op faillissementsdatum geen eigenaar was van de door de curator aangetroffen paprikaplanten;

c. dat [A] geen eigenaar is geworden van de paprika's op het moment van afscheiding van de paprika's van de planten;

d. dat [A] niet gerechtigd is tot een deel van de opbrengst van de oogst, zoals bedoeld in de eerdere genoemde oogstovereenkomst.

5.5. veroordeelt [A] te gedogen dat de curator, de Rabobank en de Belastingdienst overgaan tot afwikkeling van de oogstovereenkomst en de oogstopbrengst zonder dat [A] bij die afwikkeling wordt betrokken,

5.6. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op EUR 1.469,00,

in conventie en reconventie

5.7. veroordeelt [A] in de nakosten aan de zijde van de curator begroot op EUR 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,

5.8. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. A.A.A.M. Schreuder en mr. M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature