Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 15 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Havens Stein e.o.: Heirstraat 24 en 26" vastgesteld.

Uitspraak



201111765/1/R1.

Datum uitspraak: 30 mei 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Urmond, gemeente Stein,

en

de raad van de gemeente Stein,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Havens Stein e.o.: Heirstraat 24 en 26" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Boogers Recycling B.V. (hierna: Boogers) heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2012, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door J.H. Janssen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Met het plan wordt beoogd de thans op het perceel Heirstraat 24-26 aanwezige bedrijvigheid eenduidig te regelen en tevens een eventuele toekomstige vestiging van een staalconstructiebedrijf ter plaatse uit te sluiten.

2.2. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan. Hij voert aan dat het bedrijf van Boogers dat ter plaatse aanwezig is niet legaal is en in het plan ten onrechte als zodanig wordt bestemd.

2.2.1. Boogers exploiteert aan de Heirstraat 24 en 26 een bedrijf dat afval inzamelt en uitsorteert. De verwerking van het afval vindt elders plaats.

Aan het vanuit de Heirstraat bezien voorste gedeelte van deze gronden is in het plan de bestemming "Bedrijf-B1" toegekend, nagenoeg geheel voorzien van een bouwvlak met ten dele de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gekoppeld bouwperceel 1".

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf-B1" aangewezen gronden - voor zover hier van belang - bestemd voor bedrijfsdoeleinden ten behoeve van bedrijvigheid in de milieucategorie 2, zoals aangegeven in de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven.

Ingevolge lid 3.2.1 mogen op de voor "Bedrijf-B1" aangewezen gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht die wat betreft aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat:

a. gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;

b. het bebouwingspercentage van de gezamenlijke gronden binnen op de verbeelding aangegeven aanduidingen "gekoppeld bouwperceel 1" binnen deze bestemming en "gekoppeld bouwperceel 2" binnen de bestemming "Bedrijf-B2", niet meer mag bedragen dan 50;

(…)

Aan het vanuit de Heirstraat bezien achterste gedeelte van de in geding zijnde gronden is de bestemming "Bedrijf-B2" toegekend, nagenoeg geheel voorzien van een bouwvlak met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gekoppeld bouwperceel 2".

Ingevolge lid 4.1 - voor zover hier van belang - zijn de voor "Bedrijf-B2" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsdoeleinden ten behoeve van bedrijvigheid in de milieucategorie 2 en 3, zoals aangegeven in de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven.

Ingevolge lid 4.2.1 mogen op de voor "Bedrijf-B2" aangewezen gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht die wat betreft aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat:

a. gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;

b. het bebouwingspercentage van de gezamenlijke gronden binnen op de verbeelding aangegeven specifieke bouwaanduidingen "gekoppeld bouwperceel 2" binnen deze bestemming en "gekoppeld bouwperceel 1" binnen de bestemming "Bedrijf-B1", niet meer mag bedragen dan 50.

(…).

Niet in geschil is dat het bedrijf van Boogers in het plan als zodanig wordt bestemd.

2.2.2. In het voorgaande plan "Havens Stein e.o." was aan de gronden aan de Heirstraat 24 en 26 de bestemming "Bedrijfsdoeleinden staalconstructiebedrijf" toegekend. Ingevolge artikel 6, lid A, van de voorschriften behorende bij dat plan waren de gronden daarmee bestemd voor een staalconstructiebedrijf.

Bij besluit van 4 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan Boogers vrijstelling verleend van het voorgaande plan ten behoeve van de verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten vanaf het perceel Paalweg 19 te Urmond naar het perceel Heirstraat 26 te Urmond, in combinatie met een uitbreiding in de vorm van een kleinschalige overslagfaciliteit in de bestaande hal op het laatstgenoemde perceel (hierna: het vrijstellingsbesluit), onder de hierna volgende voorwaarden:

1. Andere bedrijfactiviteiten dan die welke worden genoemd in het aan dit besluit ten grondslag liggende verzoek van 24 december 2004, en nader omschreven in het verslag van het overleg van 18 februari 2005 zijn niet toegestaan. De vrijstelling heeft derhalve uitsluitend betrekking op het inpandig sorteren van bouw- en sloopafval, exclusief huisvuil en asbesthoudend materiaal, tot maximaal 20.000 ton per jaar.

2. De bedrijfsactiviteiten waarvoor vrijstelling wordt verleend, mogen uitsluitend door Boogers, en niet door derden, worden uitgeoefend.

3. Alle verkeer - behoudens aanrijdend vrachtverkeer van Essent - dient over het eigen terrein en de Paalweg te worden afgewikkeld.

Dit besluit is inmiddels in rechte onaantastbaar. De bezwaren die [appellant] wat betreft de wijze van totstandkoming en de inhoud daarvan in beroep heeft aangevoerd, kunnen derhalve thans niet meer aan de orde komen.

2.2.3. Gelet op het vrijstellingsbesluit is het betoog van [appellant] dat Boogers in het geheel niet over bestaande rechten beschikt onjuist.

De raad heeft bij de vaststelling van het plan beoogd de op het perceel Heirstraat 24-26 bestaande situatie, ongeacht de vraag of de activiteiten ter plaatse geheel onder het vrijstellingsbesluit vallen of niet, in het plan mogelijk te maken. De Afdeling acht dit uitgangspunt niet onredelijk, mits de planregeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening dan wel anderszins in strijd met het recht.

2.3. [appellant] betoogt dat het bedrijf thans een aanzienlijke hoeveelheid verkeer genereert, die hoger ligt dan aanvankelijk door het bedrijf is aangegeven. Hij voert aan hier hinder van te ondervinden.

2.3.1. De in geding zijnde gronden grenzen aan de noordzijde aan de Paalweg en aan de zuidzijde aan de Heirstraat. Volgens de plantoelichting rijdt het transportverkeer via de Paalweg. Ter zitting heeft de raad desgevraagd toegelicht dat gezien de inrichting van het terrrein alsmede gelet op het feit dat de zwaardere bedrijfsactiviteiten slechts mogen plaatsvinden aan de zijde van de Paalweg, de Paalweg voor het vrachtverkeer van en naar het bedrijf de enige mogelijke ontsluitingsroute is. Volgens de plantoelichting en zoals door de raad nader toegelicht ter zitting bevinden de parkeerplaatsen voor werknemers en bezoekers zich op het gedeelte van het terrein dat grenst aan de Heirstraat. Gelet hierop zullen werknemers en bezoekers van het bedrijf hoofdzakelijk gebruik maken van de Heirstraat. Volgens de plantoelichting maken de Heirstraat en de Paalweg onderdeel uit van het bedrijventerrein en zijn deze berekend op het desbetreffende (vracht)verkeer. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad hier niet van uit heeft mogen gaan. Gelet hierop alsmede op het feit dat [appellant] niet woonachtig is aan de Heirstraat dan wel de Paalweg, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen onevenredige verkeershinder voor [appellant] met zich brengt.

2.4. [appellant] betoogt dat met het plan wordt voorzien in een levens- en brandgevaarlijk bedrijf direct grenzend aan een woongebied.

2.4.1. In de plantoelichting is vermeld dat in het kader van het bestemmingsplan "Havens Stein e.o." de externe veiligheidsrisico's zijn onderzocht. Op basis van deze analyse van mogelijke externe veiligheidsrisico's is geconcludeerd dat de externe veiligheidsrisico's gering zijn en dat wordt voldaan aan de wettelijke normstelling. De bestemmingsplanwijzigiging is hierop niet van invloed, aangezien er daardoor geen verhoging optreedt van de personendichtheid ter plaatse noch transport, opslag of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Niet gebleken is dat dit onjuist is. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan. Bij het voorgaande betrekt de Afdeling dat ter zitting namens het gemeentebestuur is verklaard dat aan de aangevraagde omgevingsvergunning voor het oprichten en inwerking hebben van een afvalinzamelingsbedrijf ter plaatse voorschriften op het gebied van brandveiligheid zullen worden verbonden.

2.5. [appellant] vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

2.5.1. Het standpunt van de raad dat [appellant] geen ernstige aantasting van zijn woon- en leefklimaat zal ondervinden, acht de Afdeling niet onredelijk. Hierbij betrekt de Afdeling dat de afstand van het plangebied tot de woning van [appellant] ongeveer 70 m bedraagt en op basis van het plan de zwaarste bedrijfsactiviteiten slechts zijn toegestaan aan de zijde van het perceel die het verst van de woning van [appellant] is verwijderd. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat de woning van [appellant] niet aan de ontsluitingsroute van het bedrijf is gelegen.

2.6. [appellant] voert aan dat het plan in strijd is met de artikelen 21 en 22, eerste lid, van de Grondwet .

2.6.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2002 in zaak nr. 200201931/1 overweegt de Afdeling dat bepalingen inzake sociale grondrechten zoals de thans aangevoerde zich in beginsel niet lenen voor een rechtstreekse toetsing door de rechter. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe moeten leiden dat het bestreden besluit - in aanvulling op de toetsing aan de toepasselijke wetgeving, waaronder de Wet ruimtelijke ordening - desondanks voor rechtstreekse toetsing aan de artikelen 21 en 22, eerste lid, van de Grondwet in aanmerking komt.

2.7. Voor zover [appellant] verzoekt om vergoeding van schade die hij lijdt ten gevolge van het plan, overweegt de Afdeling als volgt.

Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de gronden van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Indien [appellant] als gevolg van het plan meent schade te lijden die redelijkerwijs niet voor zijn rekening behoort te blijven, kan hij in een afzonderlijke procedure ingevolge artikel 6.1 van de Wro een tegemoetkoming aanvragen. De beslissing hieromtrent valt echter buiten het kader van de onderhavige procedure.

2.8. [appellant] voert verder aan dat hij door de bedrijvigheid ter plaatse in zijn door artikel 1 van het Eerste protocol bij het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) beschermde eigendomsrecht wordt geschonden.

2.8.1. Ingevolge artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. Deze bepaling tast echter op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.

2.8.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, laat artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van de eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang (vergelijk de uitspraak van 14 april 2010, zaaknummer 200907391/1/H2) en is een bestemmingsplanregeling een zodanige regulering (vergelijk de uitspraak van 12 november 2003, zaaknummer 200301877/1).

[appellant] is geen eigenaar van de gronden waarop het plan betrekking heeft, maar van een in de omgeving gelegen woning. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de beroepsgronden van [appellant] en in het licht van het in 2.2.3 geschetste beoordelingskader heeft de raad de door [appellant] naar voren gebrachte belangen op evenwichtige wijze afgewogen bij zijn besluitvorming.

Aldus bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van de vaststelling van het plan het door artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM beschermde eigendomsrecht op de woning van [appellant] is geschonden.

2.9. De overige door [appellant] aangevoerde bezwaren hebben geen betrekking op de inhoud van het plan of de wijze van totstandkoming daarvan. Gelet daarop kunnen die bezwaren in deze procedure niet aan de orde komen. Voor zover deze bezwaren zien op de thans aangevraagde omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een bedrijf ter plaatse, merkt de Afdeling op dat in het kader van die procedure te zijner tijd, indien gewenst, door belanghebbenden rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

2.10. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Nienhuis

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012

466-673.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature