Uitspraak
201106893/1/T1/R1.
Datum uitspraak: 23 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Amsterdam,
en
de deelraad van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2011 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan Geerdinkhof" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 18 juli 2011.
De deelraad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2012, waar [appellant] en anderen, bij monde van [gemachtigden], bijgestaan door mr. F.J. Jacobs, advocaat te Amsterdam, en de deelraad, vertegenwoordigd door mr. K. Veenendaal, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van de deelraad hebben [appellant] en anderen ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Het plan
2.2. Het plan wijzigt onder meer de regeling voor dakterrassen in het bestemmingsplan "Geerdinkhof".
2.3. [appellant] en anderen betogen dat de regeling voor dakterrassen ten onrechte de mogelijkheid biedt voor dakterrassen op 26 woningen met de nummers Geerdinkhof 200 tot en met 207, 226 tot en met 228, 235, 236, 257 tot en met 261 en 281 tot en met 288 (hierna: de woningen), die volgens hen als patiowoningen moeten worden aangemerkt. Hiertoe voeren zij aan dat dakterrassen op patiowoningen de privacy van naastgelegen patiowoningen ernstig zullen aantasten en dat dit door de deelraad wordt erkend. In dit verband wijzen zij erop dat dakterrassen op de andere patiowoningen in het plangebied niet zijn toegestaan. De deelraad heeft volgens [appellant] en anderen louter uit vrees voor claims voor planschadevergoedingen dakterrassen toegestaan op de woningen. Zij wijzen er voorts op dat bewoners van zestien van de woningen bezwaren hebben tegen de mogelijkheid van een dakterras.
2.3.1. De deelraad stelt zich op het standpunt dat dakterrassen op patiowoningen niet aanvaardbaar zijn omdat een patiowoning een binnenplaats, een patio, heeft die begrensd wordt door ten minste drie muren van de eigen woning, zodat nauwelijks inkijk op de patio mogelijk is en deze dus een grote mate van privacy heeft die extra beschermd dient te worden. Volgens de deelraad kunnen de woningen van [appellant] en anderen evenwel niet als patiowoningen worden aangemerkt, omdat de tuinen van de woningen door maar twee muren van de eigen woning en een erfafscheiding worden begrensd, zodat die tuinen een mindere mate van privacy hebben dan een patio. Daarbij wijst de deelraad erop dat dakterrassen over het algemeen alleen in de zomer gebruikt worden. Voorts blijkt volgens de deelraad uit een enquête dat verscheidene bewoners de mogelijkheid van een dakterras willen behouden. Ook blijkt volgens de deelraad uit een planschaderisicoanalyse dat mogelijk planschadevergoedingen betaald moeten worden indien dakterrassen niet meer zijn toegestaan op de woningen. Tot slot neemt de deelraad het standpunt in dat [appellant] en anderen met hun beroep niet kunnen bereiken dat dakterrassen niet zijn toegestaan op de woningen, omdat bij een gedeeltelijke vernietiging van het plan de oude regeling voor dakterrassen weer zal gelden.
2.3.2. Ingevolge artikel 3, lid 5, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Geerdinkhof", toen dit artikel nog niet gewijzigd was, mocht in afwijking van het bepaalde in lid 3 de onder lid 3 bedoelde maximum bouwhoogte met maximaal 1,5 meter worden overschreden ten behoeve van een dakterras, met dien verstande dat een dakterras uitsluitend toegestaan was op de (delen van) woningen waarvoor een maximum bouwhoogte van 3 m en/of 6 m gold en met uitzondering van de patiowoningen aan de Geerdinkhof 420 tot en met 423, 435 tot en met 438, 363 tot en met 368 en 372 tot en met 375.
Het plan heeft de voormelde regeling voor dakterrassen gewijzigd met een nieuwe tekst voor artikel 3, lid 4 en 5. Lid 5 heeft geen betrekking meer op dakterrassen.
Artikel 3, lid 4, aanhef en onder b luidt als volgt: In afwijking van het bepaalde in lid 3 mag de in lid 3 bedoelde maximum bouwhoogte met maximaal 1,5 m worden overschreden ten behoeve van een dakterras, met dien verstande dat een dakterras uitsluitend is toegestaan op:
- woningen waarvan de maximum bouwhoogte met 3 m mag worden overschreden ten behoeve van een dakopbouw;
- woningen waarvoor op de plankaart een maximum bouwhoogte van 3 m staat aangegeven ter plaatse van de volgende adressen:
- Geerdinkhof 200 tot en met 207, 226 tot en met 228, 235, 236, 257 tot en met 261 en 281 tot en met 288.
2.3.3. De achtertuinen van de woningen, waarvan verscheidene door [appellant] en anderen worden bewoond, worden aan twee zijden begrensd door de eigen woning. Aan de andere zijden worden de achtertuinen begrensd door een naastgelegen woning waarop geen dakopbouw is toegestaan of de achtertuin daarvan dan wel gronden waaraan een andere bestemming dan de bestemming "Wonen" of "Tuin" toegekend is. Niet in geschil tussen partijen is dat op geen van de woningen ten tijde van de vaststelling van het plan een dakterras aanwezig was.
Ingevolge artikel 3, lid 3, van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met de plankaart, is de maximum bouwhoogte voor de woningen 3 m. Op de woningen is geen dakopbouw toegestaan.
De woningen die als patiowoningen aangemerkt werden in artikel 3, lid 5, toen het nog niet gewijzigd was, (hierna: de als patiowoningen aangemerkte woningen) liggen in het noorden van het plangebied en hebben patio's die aan drie zijden door de eigen woning en aan één zijde door een naastgelegen woning worden begrensd. Op de als patiowoningen aangemerkte woningen is geen dakopbouw toegestaan en is de maximale toegestane bouwhoogte 4 m. Naast de als patiowoningen aangemerkte woningen liggen verscheidene woningen met een maximale bouwhoogte van 6 m waarop geen dakopbouw is toegestaan, zodat geen dakterrassen zijn toegestaan op deze woningen. Voorts liggen in het zuiden van het plangebied verscheidene woningen met een maximale bouwhoogte van 6 m waarop geen dakopbouw is toegestaan, zodat geen dakterrassen zijn toegestaan op deze woningen.
2.3.4. Daargelaten of de deelraad de woningen niet als patiowoningen heeft kunnen aanmerken, heeft de deelraad niet inzichtelijk gemaakt waarom bij het toestaan van dakterrassen uit het oogpunt van privacy een verschil kan worden gemaakt tussen de woningen en de als patiowoningen aangemerkte woningen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] en anderen ter zitting onweersproken hebben verklaard dat rondom de achtertuinen van de woningen erfafscheidingen van 2 m hoog zijn opgericht. Voorts hebben zij ter zitting onbestreden verklaard dat zich in de muren van naastgelegen woningen die aan de achtertuinen van de woningen grenzen geen vensters of andere muuropeningen bevinden die uitzicht geven op de achtertuinen. Gelet hierop, en nu de maximale bouwhoogte van de woningen 3 m is, is aannemelijk dat op de achtertuinen van de woningen evenals bij de binnenplaatsen van de als patiowoningen aangemerkte woningen thans nauwelijks inkijk mogelijk is. Ook is aannemelijk dat een dakterras net zoals bij de patio's van de als patiowoningen aangemerkte woningen zou leiden tot inkijk in de achtertuinen van de woningen. Anders dan de raad aanvoert, valt verder niet in te zien waarom het een relevant verschil zou zijn dat in tegenstelling tot de patio's van de als patiowoningen aangemerkte woningen het geluid in de achtertuinen van de woningen in een naastgelegen achtertuin wel kan worden beluisterd. De mogelijkheid van inkijk vanaf een dakterras is immers niet vergelijkbaar met de mogelijkheid om geluid in een naastgelegen achtertuin te beluisteren. Wat betreft het standpunt van de deelraad dat mogelijk tegemoetkomingen in planschade betaald moeten worden, wordt overwogen dat de deelraad niet aannemelijk heeft gemaakt dat daarvan sprake zal zijn. Voorts valt niet in te zien waarom de deelraad bij de vraag of dakterrassen op de woningen kunnen worden toegestaan gewicht heeft toegekend aan de vrees dat tegemoetkomingen in planschade moeten worden betaald, nu op verscheidene woningen in het zuiden en het noorden van het plangebied ten opzichte van het voorheen geldende plan en in tegenstelling tot de woningen geen dakterrassen meer zijn toegestaan. Voor zover de deelraad erop wijst dat volgens een enquête verscheidene bewoners de mogelijkheid van een dakterras willen behouden, overweegt de Afdeling dat de deelraad niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij een zwaarder gewicht heeft toegekend aan het belang van deze bewoners bij behoud van de mogelijkheid een dakterras op te richten dan aan het belang van [appellant] en anderen bij privacy.
2.4. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 3, lid 4, onder b en tweede en derde gedachtestreepje, van de planvoorschriften, niet berust op een deugdelijke motivering en derhalve in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.5. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de deelraad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De deelraad dient daartoe met inachtneming van overweging 2.3.4 het besluit alsnog toereikend te motiveren door inzichtelijk te maken waarom a) dakterrassen op de woningen niet zullen leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy en b) het doen vervallen van de mogelijkheid van het realiseren van dakterrassen op de woningen tot gevolg zal hebben dat terzake tegemoetkomingen in planschade zullen moeten worden betaald indien daartoe aanvragen worden ingediend dan wel het besluit, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
2.6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de deelraad van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
1. met inachtneming van hetgeen in overweging 2.3.4 is overwogen het besluit van 19 april 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan Geerdinkhof" alsnog toereikend te motiveren door inzichtelijk te maken waarom a) dakterrassen op de woningen niet zullen leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy en b) het doen vervallen van de mogelijkheid van het realiseren van dakterrassen op de woningen tot gevolg zal hebben dat ter zake tegemoetkomingen in planschade zullen moeten worden betaald indien daartoe aanvragen worden ingediend dan wel het besluit te wijzigen door het vaststellen van een andere planregeling. In het laatste geval dient de deelraad het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
2. de Afdeling de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012
91-703.