Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 5 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Duivecate-Reggedal" vastgesteld.

Uitspraak



201109571/1/R1.

Datum uitspraak: 16 mei 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en [appellante] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Hellendoorn,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Duivecate-Reggedal" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door drs. H.P.W. Havens, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door H.B. Meijer, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het buitengebied, gelegen tussen het bebouwde gebied van Hellendoorn, Nijverdal en de Kruidenwijk. Het plan is hoofdzakelijk conserverend van aard.

2.2. Het beroep van [appellant] is gericht tegen de bestemming "Recreatie-Recreatiewoning" voor een deel van het perceel [locatie A]. De woning op dit perceel wordt permanent bewoond door [appellant] en zijn kinderen.

2.2.1. [appellant] betoogt dat de gronden waarop zijn woning is gelegen een woonbestemming moeten krijgen. Hij voert hiertoe aan dat het college van burgemeester en wethouders in 2001 met vrijstelling bouwvergunning heeft verleend voor het oprichten van de woning. Bij de vrijstelling heeft het college van burgemeester en wethouders bepaald dat [appellante] de woning permanent mag bewonen. Na vergunningverlening heeft zij echter een gezin gekregen, waarmee zij de woning permanent bewoont. De bestemming "Recreatie-Recreatiewoning" doet afbreuk aan de feitelijke situatie, omdat het niet toekennen van een woonbestemming tot gevolg heeft dat de kinderen niet in de woning mogen blijven wonen in het geval [appellante] verhuist of komt te overlijden. Bovendien leidt het niet toekennen van een woonbestemming aan de gronden tot kapitaalvernietiging, aldus [appellant].

2.2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat het college van burgemeester en wethouders in 2001 met vrijstelling bouwvergunning heeft verleend voor het oprichten van een recreatiewoning op het perceel [locatie A]. De vrijstelling kon alleen worden verleend nadat het college van gedeputeerde staten van Overijssel een verklaring van geen bezwaar had afgegeven. In het kader van het overleg tussen gemeente en provincie heeft het college van burgemeester en wethouders, bij brief van 25 april 2001, aan het provinciebestuur toegezegd dat de recreatiewoning aan de [locatie] in een toekomstig bestemmingsplan wordt bestemd tot "Zomerhuis" en meegedeeld dat wordt voorzien in persoonlijk overgangsrecht tot bewoning.

De raad wijst voorts op de Nota "Permanente bewoning gebouwen" van 3 augustus 2004 (hierna: de nota). Het beleid als vastgesteld in de nota heeft de raad toegepast bij het vaststellen van het plan. Daar het perceel [locatie A] niet voldoet aan de criteria als vastgelegd in de nota, komt dat perceel niet in aanmerking voor een woonbestemming, aldus de raad.

2.3. Ingevolge artikel 15, lid 15.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie-Recreatiewoning" aangewezen gronden bestemd voor zomerhuizen.

Uit lid 15.4 volgt dat als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving in elk geval wordt begrepen het gebruik van een zomerhuis voor permanente bewoning en de vanaf de omliggende gronden en opstallen zichtbare opslag en stalling van goederen op erven.

Ingevolge artikel 1, onder bb, wordt onder een zomerhuis verstaan, een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

2.3.1. Het perceel [locatie A] is gelegen achter het perceel [locatie B]. Het perceel [locatie B] heeft een woonbestemming en ligt aan de openbare weg.

Op 26 juli 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders aan [appellant] met vrijstelling bouwvergunning verleend voor het oprichten van een recreatiewoning op het achtererf van het perceel [locatie B]. Deze nieuwe recreatiewoning kwam in plaats van de reeds op het perceel aanwezige recreatiewoning. Het college heeft aan de vrijstelling en bouwvergunning het voorschrift verbonden dat de bestaande recreatiewoning op het perceel moet worden gesloopt, binnen één maand na de bouw van de nieuwe recreatiewoning. Voorts is in het onderliggende vrijstellingsbesluit van 19 juni 2001 vermeld dat "permanente bewoning van de recreatiewoning door [naam] c.s. onder een persoonlijk overgangsrecht komt te vallen".

2.4. Zoals de raad - onweersproken - heeft gesteld worden de in de nota vastgestelde criteria toegepast bij het beoordelen of een recreatiewoning die permanent wordt bewoond in aanmerking komt voor een woonbestemming. De situering van de recreatiewoning is blijkens het beleid een zwaarwegend criterium. Alleen gebouwen die een zodanige projectie/oriëntatie hebben dat feitelijk sprake is van volwaardige, zelfstandige bewoning kunnen als woning worden bestemd. Het gebouw moet een zelfstandige en volwaardige ontsluiting hebben tot de openbare weg. Voorts wordt blijkens de nota gelet op de afstand tot en de situering ten opzichte van een bestaande woning op hetzelfde perceel. Gebouwen achter een bestaande woning komen niet in aanmerking voor een woonbestemming.

De recreatiewoning op het perceel [locatie A] is gesitueerd achter een bestaande woning. Voorts heeft het perceel van [appellant] geen eigen ontsluiting op de openbare weg. De toegang tot de [locatie A] is immers enkel mogelijk via het perceel [locatie B]. Het kadastrale perceel van [appellant] maakte voorheen deel uit van een groter perceel waarop reeds een woning is gesitueerd ([locatie B]). Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad terecht heeft geconcludeerd dat het verzoek van [appellant] om aan het perceel [locatie A] een woonbestemming toe te kennen in strijd is met het beleid als neergelegd in de nota.

2.4.1. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat de raad in dit geval niet in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan het vastgestelde beleid.

Een recht op het bestemmen van het perceel [locatie A] voor woondoeleinden kan [appellant] niet ontlenen aan de vrijstelling en bouwvergunning en het daaraan ten grondslag liggende besluit van 19 juni 2001. De bouwvergunning voorziet immers in de bouw van een (vervangende) recreatiewoning en niet in de bouw van een burgerwoning. Nu in het plan de woning op het perceel [locatie A] als recreatiewoning wordt bestemd, handelt de raad in zoverre overeenkomstig hetgeen het college van burgemeester en wethouders eerder - in 2001 - heeft toegezegd aan het bestuur van de provincie.

Anders dan [appellant] stelt is de Afdeling van oordeel dat het bestemmen van de woning [locatie A] tot "Recreatie-Recreatiewoning" niet leidt tot financieel nadeel. Het toekennen van een woonbestemming leidt weliswaar naar verwachting tot een waardestijging van het perceel, en derhalve tot financieel voordeel voor [appellant], maar aan dit belang behoefde de raad in de afweging van de belangen geen zwaarwegende betekenis toe te kennen.

Dat kennelijk bij [appellant] enige onduidelijkheid bestaat over de vraag welke vorm van permanente bewoning het college van burgemeester en wethouders gedoogt, heeft niet tot gevolg dat de raad een woonbestemming had moeten toekennen. Overigens blijkt uit de zienswijzenota dat het college van burgemeester en wethouders bereid is om aan [appellant] een persoonsgebonden omgevingsvergunning te verlenen voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning overeenkomstig artikel 2.1 in samenhang met artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 4, eerste lid, onder 10, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht . Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het gemeentebestuur de bereidheid hiertoe bevestigd.

2.4.2. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Bechinka

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012

371-739.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature