Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de meest ernstige feiten die zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, namelijk doodslag. Zij heeft het slachtoffer, haar vriend, met een mes eenmaal in de borst (hartstreek) gestoken, waarbij het hart en de lever zijn geraakt, als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden.

Gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar. Schadevergoeding 6863,40 euro.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer 09/757201-11

Datum uitspraak: 16 mei 2012

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats],

thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting]

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 13 mei 2011, 3 augustus 2011, 17 augustus 2011, 14 november 2011, 28 november 2011, 31 januari 2012, 5 maart 2012, 18 april 2012 en formeel gesloten op 2 mei 2012.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.A. Willemse en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. N. Harlequin, advocaat te 's-Gravenhage, en door verdachte naar voren is gebracht.

Nabestaanden van het slachtoffer hebben ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2. De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

zij op of omstreeks 27 januari 2011 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade haar partner [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans enig scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek en/of in de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer] gestoken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

3. Inleiding

Op 27 januari 2011 om 23:35 uur heeft verdachte 112 gebeld met de mededeling dat zij in haar woning te Leidschendam een uurtje geleden haar vriend met een mes had doodgestoken. Verdachte heeft de deur geopend voor de ter plaatse gekomen verbalisanten en hen gewezen op de plek waar haar vriend lag. Vervolgens zagen de verbalisanten op die plek een man, zijnde [slachtoffer](hierna: [slachtoffer]), op zijn rug op de grond liggen met een ontbloot bovenlichaam, waarop de verbalisanten ter hoogte van het hart aan de linkerzijde van de borstkas een snee zagen zitten. Een van de verbalisanten constateerde dat de man niet meer ademde en geen hartslag meer had. Hierop is verdachte aangehouden op verdenking van moord.

Uit de tenlastelegging blijkt dat verdachte thans wordt verdacht van moord dan wel doodslag op [slachtoffer].

Verdachte heeft zich wat betreft de toedracht van het overlijden van [slachtoffer] aanvankelijk grotendeels op haar zwijgrecht beroepen, maar zij heeft ter terechtzitting van 3 augustus 2011 voor het eerst en uitgebreid verklaard dat [slachtoffer] in de woning van verdachte bij zichzelf een mes in de borst heeft gestoken en dat hij kort daarop is overleden.

Gelet op het voorgaande staat de vraag centraal hoe [slachtoffer] om het leven is gekomen, ofwel nader toegespitst: heeft [slachtoffer] zichzelf met een mes in de borst gestoken of heeft verdachte [slachtoffer] met een mes in de borst gestoken. Indien dit laatste het geval is, dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden of dit handelen als moord dan wel als doodslag gekwalificeerd dient te worden.

4. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

4.1 Het verweer van de verdediging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de met opsporing en vervolging belaste ambtenaren ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar strafzaak is tekortgedaan. De verdediging heeft daartoe de volgende vijftien gronden aangevoerd:

1. In strijd met de huidige FT- en FO-normen zijn veranderingen aangebracht in de woning van verdachte dan wel is daarover onjuist of onvolledig gerelateerd.

2. In strijd met diezelfde normen is het lichaam van [slachtoffer] verplaatst dan wel is er een verandering aangebracht in zijn positie.

3. In strijd met diezelfde normen zijn voorwerpen verplaatst.

4. In strijd met artikel 3 van de Wet op de lijkbezorging was de schouwarts te laat aanwezig.

5. In strijd met de Wet deskundige in strafzaken was er geen benoeming van een arts-patholoog door een rechter-commissaris.

6. In strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde is de verdediging hierover niet tijdig (maar pas nadat het lichaam was vrijgegeven) ingelicht.

7. In strijd met bovengenoemde beginselen en de Wet deskundige in strafzaken heeft er geen sectie plaatsgevonden waarbij de verdediging op voorhand is betrokken.

8. De patholoog heeft op verzoek van een verbalisant lichaamsmateriaal afgenomen. Derhalve is sprake van een onbevoegd gegeven bevel.

9. In strijd met de Wet deskundige in strafzaken en interne afspraken tussen het NFI en het openbaar ministerie is er niet binnen twee dagen na aanvang van het onderzoek een benoeming gevolgd.

10. In strijd met de Wet deskundige in strafzaken en de interne opleidingsregels van het NFI was er geen benoeming van een deskundige op het gebied van biologische sporen door een rechter-commissaris, nu de opleiding van de onderzoeker ten tijde van het onderzoek nog niet was afgerond.

11. In strijd met artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering is het proces-verbaal van verhoor van getuige [Z.] d.d. 28 januari 2011 niet op de juiste wijze opgemaakt, nu daarin de datum van sluiting en plaatsnaam ontbreken.

12. In strijd met de AVR-richtlijnen zijn niet alle audio-registraties bewaard gebleven.

13. In strijd met de Wet deskundige in strafzaken en de beginselen van een behoorlijke procesorde heeft het openbaar ministerie vooroverleg (een "expertmeeting") gehad op het NFI voorafgaande aan een verhoor van de arts-patholoog bij de rechter-commissaris. De arts-patholoog heeft vragen en informatie voorgelegd gekregen. Later heeft zij die informatie gebruikt ter nadere invulling van door de politie geformuleerde hypotheses.

14. Het is onduidelijk welke informatie aan de arts-patholoog is verstrekt, hetgeen in strijd is met de Wet deskundige in strafzaken.

15. In strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde heeft het openbaar ministerie aanvankelijk aangegeven geen processtukken te hebben onthouden, waarna de officier van justitie vervolgens diverse door de verdediging verzochte processtukken alsnog in het dossier heeft gevoegd. Daardoor kan worden vastgesteld dat het openbaar ministerie stukken heeft onthouden.

4.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer integraal dient te worden verworpen.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat de verdediging bij meerdere door haar aangevoerde gronden niet heeft onderbouwd en/of geconcretiseerd welk gevolg, en in het verlengde daarvan welk nadeel verdachte zou hebben ondervonden door de gestelde schendingen, doch slechts heeft volstaan met de algemene stelling dat verdachte in haar belangen is geschaad.

De rechtbank overweegt voor het overige ten aanzien van de aangevoerde gronden als volgt.

Ad 1, 2 en 3 (aangebrachte veranderingen in de woning van verdachte)

De rechtbank stelt vast dat de raadsvrouw de sub 1, 2 en 3 genoemde gronden in het geheel niet heeft onderbouwd en derhalve ook niet heeft aangegeven welk nadeel verdachte door het aanbrengen van veranderingen in de woning van verdachte zou hebben ondervonden. Gelet hierop kan het verweer van de raadsvrouw wat deze gronden betreft niet slagen.

Geheel ten overvloede overweegt de rechtbank in aanvulling op het voorgaande dat, gelet op de verklaring van verdachte over de toedracht van het overlijden van [slachtoffer] in beginsel niet valt in te zien dat de omstandigheid dat enige veranderingen in de woning van verdachte zouden zijn aangebracht, van belang kan zijn voor de beslissing over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in deze strafzaak.

Ad 4 (strijd met de Wet op de lijkbezorging)

Ingevolge artikel 3 van de Wet op de lijkbezorging geschiedt lijkschouwing zo spoedig mogelijk na het overlijden door de behandelende arts of door een gemeentelijke lijkschouwer. Gelet op de verwijzing van de raadsvrouw naar artikel 3 van de Wet op de lijkbezorging begrijpt de rechtbank het standpunt van de verdediging aldus dat met de stelling dat "de schouwarts te laat aanwezig was" wordt bedoeld dat de lijkschouwing niet "zo spoedig mogelijk" na het overlijden van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden.

Vast staat dat verdachte op 27 januari 2011 om 23:35 uur 112 heeft gebeld en dat de politie omstreeks 23:48 uur in de woning van verdachte is gearriveerd, alwaar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] werd aangetroffen. Vervolgens is verdachte om 23:53 uur aangehouden waarna het forensisch technisch sporenonderzoek in de woning van verdachte is aangevangen. Op 28 januari 2011, omstreeks 05:26 uur, heeft de gemeentelijke lijkschouwer dhr. F. Smeur een lijkschouw op het stoffelijk overschot verricht, waarna genoemde schouwarts een zogeheten "Verslag betreffende een niet natuurlijke dood" heeft opgesteld.

De rechtbank stelt voorop dat noch uit de (toelichting bij de) Wet op de lijkbezorging, noch uit de jurisprudentie een stellige lijn volgt ter zake van de interpretatie van het bestanddeel "zo spoedig mogelijk" zoals opgenomen in artikel 3 van de Wet op de lijkbezorging . Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat zonder nadere onderbouwing voorgaande gang van zaken niet de conclusie rechtvaardigt dat de lijkschouw niet zo spoedig mogelijk na het overlijden van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. Er was immers sprake van het aantreffen van een stoffelijk overschot, de verdenking van een ernstig misdrijf en daaraan gekoppeld de start van een forensisch technisch sporenonderzoek ter plaatse. Dit vergt enige tijd, daargelaten de vraag of de schouwarts eerder ter plaatse had kunnen zijn, gezien het nachtelijk tijdstip van aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer]. Het verweer van de raadsvrouw slaagt dan ook niet wat dit punt betreft. Hierbij merkt de rechtbank overigens op dat, zelfs als al zou kunnen worden vastgesteld dat de lijkschouw niet zo spoedig mogelijk heeft plaatsgevonden, zij niet vermag in te zien waar die enkele constatering in deze strafzaak vervolgens toe zou moeten leiden.

Ad 5, 6 en 9 (de sectie in strijd met de Wet deskundige in strafzaken)

Vast staat dat dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog en werkzaam bij het NFI, op 28 januari 2011 een gerechtelijke sectie op het stoffelijk overschot van [slachtoffer] heeft uitgevoerd en verslag heeft gedaan van haar voorlopige bevindingen. Soerdjbalie-Maikoe was op dat moment niet door de officier van justitie of de rechter-commissaris als deskundige benoemd en had van deze functionarissen geen opdracht tot het verrichten van de sectie gekregen. Soerdjbalie-Maikoe was (en is) niet opgenomen in het landelijk register van vaste gerechtelijke deskundigen.

Voorts staat vast dat de raadsvrouw op 31 januari 2011 mondeling aan de rechter-commissaris heeft medegedeeld dat zij mogelijk nadere vragen zou hebben aan de patholoog die de sectie heeft verricht en dat niet kon worden uitgesloten dat een tweede sectie moest worden verricht.

Uit een aan de raadsvrouw gestuurde brief d.d. 1 februari 2011 van de rechter-commissaris blijkt het volgende.

In de ochtend van 1 februari 2011 heeft de rechter-commissaris in een telefoongesprek met de raadsvrouw aan haar medegedeeld dat de verdediging tot uiterlijk 10:30 uur die dag de gelegenheid kreeg opgave te doen van vragen aan de patholoog die de sectie op het lichaam van [slachtoffer] had verricht. Daarbij heeft de rechter-commissaris medegedeeld dat, indien binnen die termijn geen opgave van vragen zou worden gedaan, niet zou worden onderzocht of het door de verdediging verlangde aanvullend pathologisch onderzoek een tweede sectie noodzakelijk maakte. Rond 09:15 uur die dag heeft de raadsvrouw aan de rechter-commissaris medegedeeld dat zij geen contact met verdachte had kunnen krijgen, dat zij mogelijk één of twee vragen aan de patholoog wenste te stellen, dat zij de kans klein achtte dat daarvoor een nieuwe sectie nodig zou zijn en dat zij zich uit beroepsethisch oogpunt niet vrij achtte om zonder overleg met verdachte de aan de patholoog te stellen vragen aan de rechter-commissaris op te geven. Om 11:09 uur heeft de raadsvrouw een fax naar de rechter-commissaris gestuurd, waarin staat vermeld dat zij geen vragen meer zou indienen.

Op 1 februari 2011 heeft de rechter-commissaris voorts alsnog de bij het NFI werkzame deskundige(n) op het gebied van de toxicologie en pathologie benoemd en daarbij de opdracht gegeven een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de (op dat moment reeds geformuleerde) vragen van de officier van justitie en eventueel nog nader door de rechter-commissaris op te geven vragen.

Op 17 februari 2011 heeft Soerdjbalie-Maikoe het rapport "Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood" opgemaakt.

Uit het voorgaande volgt dat een strafprocesrechtelijk voorschrift is geschonden, nu Soerdjbalie-Maikoe niet van tevoren conform artikel 176 van het Wetboek van Strafvordering als deskundige was benoemd en tot 1 februari 2011 geen opdracht tot het verrichten van sectie van de rechter-commissaris had ontvangen. Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.

De rechtbank is van oordeel dat dit vormverzuim van geringe ernst is. Niet is gesteld, noch is gebleken dat de verdediging op enige wijze negatieve gevolgen van het vormverzuim heeft ondervonden. Zo is niet gebleken dat verdachte ten gevolge van het vormverzuim in enig individueel concreet belang is geschaad en daardoor nadeel heeft ondervonden. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de rechter-commissaris de verdediging in de gelegenheid heeft gesteld vragen aan de patholoog op te geven, waarbij het verrichten van een tweede sectie desgewenst niet werd uitgesloten. De verdediging heeft van die mogelijkheid echter geen gebruik gemaakt. De stelling van de raadsvrouw dat de officier van justitie de verdediging niet tijdig heeft ingelicht over de reeds verrichte sectie zonder benoeming door een rechter-commissaris behoeft onder deze omstandigheden geen bespreking. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het uiteindelijke rapport d.d. 17 februari 2011 van Soerdjbalie-Maikoe wel in opdracht van de rechter-commissaris is opgemaakt, dat de verdediging de deskundigheid van Soerdjbalie-Maikoe verder niet heeft betwist, dat de verdediging de bevindingen van Soerdjbalie-Maikoe niet inhoudelijk heeft betwist en dat Soerdjbalie-Maikoe in aanwezigheid van de verdediging bij de rechter-commissaris is gehoord, onder meer over voornoemde procedurele gang van zaken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, zonder hier enig rechtsgevolg aan te verbinden.

Ad 7 (verdediging niet op voorhand betrokken bij sectie)

De opvatting van de raadsvrouw, inhoudende dat de verdediging op voorhand bij het verrichten van een sectie moet worden betrokken, volgt niet uit de (wetsgeschiedenis van de) Wet deskundige in strafzaken en vindt ook overigens geen steun in het recht.

Ad 8 (lichaamsmateriaal op instigatie van een verbalisant afgenomen)

Daargelaten de vraag of een verbalisant bevoegd is een arts-patholoog te verzoeken om lichaamsmateriaal af te nemen, vermag de rechtbank niet in te zien waarom deze aangevoerde grond voor enig te nemen beslissing omtrent de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie van belang kan zijn. Dit verweer slaagt dan ook niet.

Ad 10 (betwisting deskundigheid)

De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van de betwisting van de deskundigheid van ing . A.J. Slycke volstaan met de enkele verwijzing naar de omstandigheid dat de opleiding van Slycke ten tijde van het onderzoek nog niet was afgerond. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging door met voorgaande verwijzing te volstaan, de deskundigheid van Slycke onvoldoende inhoudelijk heeft betwist. Immers, vast staat dat Slycke bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij sinds 2004 in dienst is bij het NFI, dat zij in 2006 een interne opleiding DNA-onderzoek heeft gedaan, dat zij in 2006 is beëdigd als vaste gerechtelijk deskundige, dat zij in 2008 de opleiding biologische sporen heeft gedaan en dat zij die opleiding in 2011 heeft afgerond. Zonder nadere inhoudelijke onderbouwing van de zijde van de verdediging vermag de rechtbank niet in te zien waarom Slycke ten aanzien van de haar in deze strafzaak gegeven opdracht niet deskundig zou zijn. Het verweer slaagt dan ook niet.

Ad 11 (verhoor niet voorzien van locatie en datum van sluiting)

De rechtbank stelt vast dat de plaats en datum van sluiting in het proces-verbaal van verhoor van getuige [Z.] d.d. 28 januari 2011 (0/0PV/G, p 1 t/m 6 ) ontbreken. De rechtbank zal om die reden dit verhoor als een schriftelijk bescheid ex artikel 339, eerste lid, sub 5, van het Wetboek van Strafvordering kwalificeren. Zonder nadere onderbouwing van een mogelijk geschonden belang van verdachte acht de rechtbank deze omissie echter niet relevant voor de vraag omtrent de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in deze strafzaak.

Ad 12 (niet van alle verhoren is de audio-registratie bewaard gebleven)

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat in strijd met de AVR-richtlijnen - de rechtbank begrijpt: de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten - niet van alle verhoren de audio-registratie bewaard is gebleven. De rechtbank stelt voorop dat de verdediging heeft nagelaten te benoemen van welke verhoren geen audio-registratie bewaard zou zijn gebleven. Voorts stelt de rechtbank vast dat de verdediging ruimschoots in de gelegenheid is gesteld om diverse verhoren uit te luisteren, dat op verzoek van de verdediging delen van verhoren letterlijk zijn uitgewerkt en voorts ter terechtzitting afgespeeld. Zonder nadere onderbouwing vermag de rechtbank dan ook niet in te zien op welke wijze verdachte in haar belangen zou zijn geschaad, en in het verlengde daarvan in hoeverre dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou moeten leiden.

Ad 13 en 14 (het FIT-gesprek)

De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, van oordeel dat het houden van een FIT-gesprek (een forensische intake) buiten aanwezigheid van de verdediging niet in strijd is met de Wet deskundige strafzaken dan wel de beginselen van een behoorlijke procesorde. Nu het verslag van het FIT-gesprek tot het dossier behoort en Soerdjbalie-Maikoe bij de rechter-commissaris is gehoord over onder meer de gang van zaken en de inhoud van dit gesprek, is voorts voldoende inzichtelijk geworden wat tijdens dit gesprek is besproken. De rechtbank maakt uit voorgaand verslag op dat niet is gebleken van onordelijkheden tijdens het FIT-gesprek.

Ad 15 (processtukken zijn onthouden)

De verdediging heeft niet aannemelijk gemaakt dat de officier van justitie op enig moment vanaf de aanvang van de vervolging van verdachte relevante stukken zou hebben onthouden aan de verdediging of daarover onjuiste mededelingen zou hebben gedaan. Deze stelling van de verdediging mist aldus reeds hierom feitelijke grondslag. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering de verdediging de mogelijkheid biedt om bij de raadkamer een klaagschrift tegen de onthouding van processtukken in te dienen, van welke bevoegdheid de verdediging gebruik heeft gemaakt en waarbij de verdediging bij beschikking van 29 maart 2011 niet ontvankelijk is verklaard.

Conclusie

Gelet op voorgaande overwegingen leiden de door de verdediging aangevoerde gronden niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Nu ook overigens geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid, is de officier van justitie ontvankelijk in haar strafvervolging.

5. Bewijsuitsluitingsverweer

5.1 Het verweer van de verdediging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het aangetroffen bericht in de HTC-telefoon van [slachtoffer] moet worden uitgesloten van het bewijs, primair omdat de telefoon niet in beslag is genomen, subsidiair omdat de heer [A.] niet als deskundige kan worden aangemerkt en het onderzoek aan deze HTC-telefoon onvolledig is geweest en meer subsidiair omdat de resultaten van het onderzoek onbetrouwbaar zijn.

5.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer dient te worden verworpen.

5.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt allereerst dat de HTC-telefoon, zoals de verdediging ook zelf heeft aangegeven, niet aan verdachte toebehoort, zodat in beginsel niet valt in te zien dat verdachte door een eventueel vormverzuim met betrekking tot (het onderzoek aan) deze telefoon in haar belangen zou zijn geschaad. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Zij overweegt hiertoe als volgt.

Het primaire betoog van de raadsvrouw mist feitelijke grondslag, nu, anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, uit het dossier volgt dat de betreffende HTC-telefoon wel degelijk in beslag is genomen. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2011, opgemaakt door verbalisanten [B.], [C.] en [D.], blijkt dat tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte in de nacht van 27 op 28 januari 2011 een HTC-telefoon is aangetroffen (zie p. 22 en 23 van de Bijlagenlijst Forensisch Dossier Lanthanium). Deze telefoon lag op de eettafel in de woonkamer annex keuken, zoals ook blijkt uit de foto op p. 40 van de Bijlagenlijst Forensisch Dossier Lanthanium. Uit de "Algemene sporenlijst" en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2011, opgemaakt door verbalisanten [D.], [C.], [E.] en [F.] (p. 13 t/m 18, respectievelijk 85 t/m 88 van de Bijlagenlijst Forensisch Dossier Lanthanium), blijkt dat deze HTC-telefoon is veiliggesteld, een SIN-nummer heeft gekregen en voor onderzoek is overgedragen aan de Digitale Expertise van Bureau Forensische Opsporing van politie Haaglanden. In laatstgenoemd proces-verbaal staat onder het kopje "Inbeslagname politie" (p. 86 van de Bijlagenlijst Forensisch Dossier Lanthanium) vermeld dat daar waar wordt vermeld dat sporen/sporendragers zijn veiliggesteld, wordt bedoeld dat deze in beslag zijn genomen.

Het subsidiaire betoog van de raadsvrouw slaagt evenmin. Blijkens het proces-verbaal van uitlezen mobiel toestel d.d. 31 januari 2011 is het onderzoek aan deze HTC-telefoon verricht door [G.], brigadier van regiopolitie Haaglanden en werkzaam als recherchespecialist bij de ploeg Digitale Expertise (zie 0/0PV/AH, p. 49 t/m 53). De verdediging heeft de deskundigheid van [G.] niet betwist. In dit proces-verbaal heeft [G.] gerelateerd dat hij, nadat hij het scherm van deze HTC-telefoon had aangezet, een bericht zag staan. [G.] heeft vervolgens met een digitale fotocamera het bericht met twee foto's vastgelegd. Niet valt in te zien waarom het door [G.] gedane onderzoek onvolledig zou zijn geweest of de resultaten daarvan onbetrouwbaar zouden zijn.

Het meer subsidiaire betoog van de raadsvrouw treft eveneens geen doel. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2011, opgemaakt door verbalisant [K.] (0/0PV/AH, p. 236 t/m 239), blijkt dat drie verbalisanten gezamenlijk contact hebben opgenomen met de heer [A.] van HTC Nederland, werkzaam als service manager Benelux bij HTC Nederland teneinde meer informatie over voormeld bericht te krijgen. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat dit proces-verbaal van het bewijs dient te worden uitgesloten, heeft verdachte geen belang bij bespreking van dit verweer, nu dit proces-verbaal niet voor het bewijs zal worden gebezigd (vgl. HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004, 376).

Het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer wordt derhalve verworpen.

6. De beoordeling van de tenlastelegging

6.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de (impliciet primair) ten laste gelegde moord en verdachte zal veroordelen voor de (impliciet subsidiair) ten laste gelegde doodslag.

De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de alternatieve lezing van verdachte, te weten dat [slachtoffer] zelfmoord heeft gepleegd, niet geloofwaardig, waarschijnlijk of aannemelijk is. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat verdachte pas zes maanden na het overlijden van [slachtoffer] met dit scenario is gekomen, zonder hiervoor een aannemelijke verklaring te hebben en zonder in de maanden daaraan voorafgaand te zinspelen op dit scenario. Ook heeft de officier van justitie gewezen op het uitblijven van enig (levensreddend) handelen van verdachte op het moment dat [slachtoffer] zichzelf zou hebben neergestoken. Daarnaast heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven voor de belastende feiten en omstandigheden die in haar richting wijzen, zoals de inhoud van haar 112-melding, haar gesprek met getuige [Z.] die avond, de door haar verstuurde sms-jes naar [Z.] en het aangetroffen bericht in de telefoon van [slachtoffer]. Naar het oordeel van de officier van justitie heeft verdachte getracht de consequenties van haar daden te ontlopen door ten aanzien van belastende omstandigheden geheugenverlies te simuleren.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Een bewezenverklaring zou in strijd zijn met artikelen 341 lid 4 en 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet kan worden gekomen tot vaststelling van voorbedachten rade en opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, bij verdachte om [slachtoffer] de betreffende avond om het leven te brengen. Voorts heeft zij betoogd dat het door verdachte geschetste scenario, te weten dat [slachtoffer] zelfmoord heeft gepleegd, niet zonder enige twijfel valt uit te sluiten. De raadsvouw heeft in het licht van het voorgaande verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen dan wel te schorsen.

6.3 Het oordeel van de rechtbank1

112-melding door verdachte2

Verdachte heeft op 27 januari 2011 om 23:35 uur 112 gebeld en het volgende gesprek gevoerd met een medewerker van de meldkamer van de politie Haaglanden:

P = Collega meldkamer politie Haaglanden

M = Meldster (zijnde verdachte)

P: Politie Haaglanden, goedenavond.

M: Ja goedenavond, ik heb mijn vriend een ehhh uurtje geleden doodgestoken.

P: En dat is in de woning waar u nu nog bent?

M: Ja, ik ben daar nog ja.

P: En waar is dat? Wat is het adres mevrouw?

M: Dat is [adres] in Leidschendam.

P: Nummer 97?

M: Ja.

P: Wat is uw achternaam mevrouw?

M: [achternaam verdachte].

P: [achternaam verdachte]?

M: Ja, [achternaam verdachte].

P: [achternaam verdachte] oké, en wat is uw voornaam?

M: [voornaam verdachte].

P: [voornaam verdachte]. En uw vriend, die is in de woning nog dus?

M: Ja, die ligt hier op de grond naast me.

P: En dat mes, waar is dat mes nu gebleven mevrouw?

M: Dat ligt op het aanrecht.

P: Dat ligt op het aanrecht.

P: Oké, wat is uw telefoonnummer op het moment mevrouw?

M: 06-[xx]

P: 06-[xx]

M: [xxx]

P:[xxx]

M: [xxx]

P: [xxx]0, oké. Als de politie zo bij u aan de deur staat, dan kunt u de deur wel open doen? Dat gaat u lukken?

M: Ja, dat gaat mij inderdaad lukken. Ik ben er vrij rustig onder. Het is een appartement, ze, ze, ze moeten maar even kijken, het is een hal. Een entree, d'r zijn drie entrees.

P: Oh.

M: Ja, en ze moeten er eentje hebben.

P: Ja.

M: Ik doe gewoon open, is geen enkel probleem.

P: Waar nummer 97 bij hoort van het flatgebouw?

M: Ja, inderdaad.

P: Daar moeten ze in ieder geval zijn.

M: Ja, ik doe, ik doe

P: Welk portiek is dat?

M: Ja, het ligt

P: Weet u dat?

M: Ja, ze kunnen.... van een kant mag je niet inrijden en vanaf de andere kant mag dat wel. Vanaf de kant waarvan ze mogen inrijden, zeg maar, is het het eerste portiek. Vanaf de kant waar ze niet in mogen rijden is het het laatste portiek.

P: Eerste portiek, oké, maar het is een uur geleden gebeurd zegt u?

M: Ja, ik weet niet hoe laat het nu is. Ik ben alle besef van tijd en zo kwijt.

P: Het is nu, het is nu 8 minuten over half 12. Wanneer is het gebeurd dan mevrouw?

M: 8 minuten over half 12, zegt u dat?

P: Het is nu 8 over half 12.

M: Oké, het zal rond een uurtje of kwart voor 10, 10 uur gebeurd zijn.

P: Rond kwart voor 10?

M: Ja, 10 uur zoiets.

P: Oké.

M: Ik, ik, ik weet het niet precies.

P: En was d'r nog een bepaalde aanleiding of niet?

M: ....

P: Mevrouw

M: Ja, het speelt al ehh het is ongeveer een jaar. Hij heeft me vanavond tot het uiterste gedreven. Ik k... ik kon gewoon niet meer.

P: Oké. Nou, ik neem aan dat u de collega's die ter plaatse gaan komen... eh ... in ieder geval ehh, verder ehhh

M: Ja.

P: Het verhaal verder kunt vertellen. U bent er gelukkig rustig onder. Blijf ook vooral rustig.

M: Ja, ik probeer het....(lacht)

P: Ga de collega's binnen laten zodra ze daar zijn. Hou even de deur in de gaten, dat u open kunt doen voor ze.

M: Ja, doe ik zeker. Ja, dat doe ik zeker.

P: Oké?

M: Ja, oké, doe ik.

P: Dan wens ik u heel veel sterkte mevrouw.

M: Dank u wel hoor. Hoe lang duurt het ongeveer voordat ze hier zijn?

P: Ze zijn nu direct onderweg.

M: Oké, hartstikke fijn. Dankjewel.

P: Oké, alstublieft.

M: Dag.

P: Dag.

Bevindingen van ter plaatse gekomen verbalisanten3

De als eerste ter plaatse gekomen verbalisanten hebben op 27 januari 2011, omstreeks 23:48 uur, bij de woning aan de [adres] te Leidschendam aangebeld, waarna een vrouw, naar later bleek: verdachte, de deur opendeed. Verdachte zei op een uitermate rustige wijze: "Komt u binnen, hij ligt om het hoekje in de keuken". In de woonkamer annex keuken lag een man, naar later bleek: [slachtoffer], op zijn rug met ontbloot bovenlichaam en een snee ter grootte van ongeveer 2 centimeter ter hoogte van het hart. Verbalisanten zagen dat de man geen ademhaling meer had. Er werd tevens geen hartslag meer gevoeld. Op het aanrecht lag een mes.

Aanhouding van verdachte4

Op 27 januari 2011 om 23:53 uur is verdachte aangehouden. Tijdens het overbrengen van verdachte werd door de desbetreffende verbalisant gehoord dat verdachte tegen een man, staande in de deuropening van de laatste woning van de galerij, zei dat ze niets anders kon. Voorts heeft deze verbalisant in een cel op het politiebureau gehoord dat verdachte vertelde dat zij zielsveel van die man (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) hield en dat zij een waas voor de ogen had gekregen.

Verklaring van getuige [Y.]5

Op de avond van 27 januari 2011, omstreeks 23:30 uur, heeft de heer [Y.] gezien dat zijn buurvrouw, [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte), door de politie werd weggebracht. Toen zij voorbij het appartement van [Y.] liep, hoorde hij verdachte zeggen: "Sorry, het kon niet anders". Getuige [Y.] zag dat verdachte huilde.

Sectie6

Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] werd aan de borstkas letsel gezien, dat bij leven was ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend en perforerend geweld, zoals bijvoorbeeld opgeleverd kan worden door een mes. Dit letsel ging gepaard met onder andere klieving van het hart en de lever met daardoor veel bloedverlies (in het hartzakje, de linkerborstholte en de buikholte (totaal circa 2100 ml)). Het intreden van de dood wordt zonder meer verklaard door het hierdoor opgetreden functieverlies van het hart (harttamponade) in combinatie met weefselschade door zuurstoftekort ten gevolge van doorgemaakt fors bloedverlies.

Verklaring van getuige [Z.]7

De getuige [Z.] heeft verklaard dat zij op donderdagavond 27 januari 2011 om 23:27 uur een sms-bericht van haar collega en vriendin, [verdachte](hierna: verdachte), heeft gekregen waarin stond: "[voornaam Z.].... Tis gebeurd.... hij heeft me zover gedreven.... de grens is bereikt.... sorry sorry sorry......". Op haar reactie "Wat bedoel je???" heeft getuige [Z.] vervolgens een tweede sms-bericht van verdachte ontvangen met als inhoud: "hij is dood". Direct hierop heeft zij verdachte gebeld, waarop verdachte aan de getuige het hele verhaal heeft verteld. Getuige [Z.] hoorde verdachte zeggen dat [voornaam slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) thuis kwam en er in het begin sprake was van een beetje spanning. Op een gegeven moment was [voornaam slachtoffer] heel boos geworden omdat verdachte via Facebook een bericht had gestuurd naar zijn dochter. Hij begon te vloeken en te schelden waarom zij contact met zijn dochter durfde op te nemen. Hij zei ook dat hij bij haar weg zou gaan. Verdachte heeft toen gezegd: "ga dan, je zegt al weken dat je zou gaan en je gaat maar niet". Toen heeft [voornaam slachtoffer] zijn jas gepakt bij de kapstok. In de tussentijd heeft verdachte in de keuken een mes gepakt. Toen heeft verdachte gezegd dat zij hem één keer had gestoken en direct daarna het mes er weer uit had gehaald. Getuige [Z.] heeft toen tegen verdachte gezegd dat ze de ambulance en de politie moest bellen en aan haar gevraagd: "Heb je al gebeld". Hierop zei verdachte: "Nee". Vervolgens heeft getuige [Z.] gevraagd: "Misschien leeft hij nog, misschien is hij nog te redden". Hierop antwoordde verdachte heel rustig: "Nee, hij is wel dood. Hij vertoont al lijkvlekken". Verdachte vertelde voorts dat het moment van steken en het moment van niet meer ademen ongeveer 10 minuten geduurd moest hebben. Toen verdachte had gestoken, begon hij wat te zwalken en te rochelen. Toen verdachte hem stak zei [voornaam slachtoffer] nog: "Schatje, wat doe je, je weet toch dat ik van je hou". [voornaam slachtoffer] is toen neergevallen. Verdachte vertelde voorts dat het een uur geleden was gebeurd, dat [voornaam slachtoffer] inmiddels was overleden en dat ze moest ophangen omdat ze 112 ging bellen. Na dit gesprek heeft getuige [Z.] haar huisgenoot [huisgenoot van Z.] wakker gemaakt en verteld wat er was gebeurd. [huisgenoot van Z.] adviseerde getuige [Z.] om 112 te bellen. Direct hierna belde verdachte met de mededeling dat zij 112 had gebeld en dat ze een uur naast [voornaam slachtoffer] had gezeten, dat ze een uur met hem had gesproken en dat ze hem kusjes had gegeven. Getuige [Z.] heeft hierbij verklaard dat verdachte zo rustig klonk en heel opvallend monotoon. Na dit gesprek heeft getuige [Z.] zelf 112 gebeld.

Voorts heeft verdachte haar verteld dat zij ook ene [M.], een vriend van [voornaam slachtoffer], zou hebben ge-sms't. Verdachte heeft gezegd dat het haar speet, dat ze niet anders kon en dat ze het het allerergst vond voor de dochters van [voornaam slachtoffer]. Ze zou [M.] ook geprobeerd hebben te bellen, maar hij was volgens verdachte niet bereikbaar.

112-melding door [Z.]8

Op 27 januari 2011, omstreeks 23:53 uur, heeft getuige [Z.] 112 gebeld en aan de medewerker bij de politiemeldkamer van het regiokorps Haaglanden medegedeeld dat zij zojuist was gebeld door [verdachte](de rechtbank begrijpt: verdachte), die haar had verteld dat zij haar man had neergestoken, dat hij dood naast haar lag en dat verdachte 112 ging bellen en dat zij belde om te checken of verdachte inderdaad 112 had gebeld.

Verklaring van getuige [W.]9

De getuige [W.] heeft verklaard dat haar huisgenoot [Z.] haar in de avond van 27 januari 2011 wakker heeft gemaakt met het verhaal dat een collega van haar (de rechtbank begrijpt: verdachte) haar man had neergestoken. Vervolgens heeft [Z.] haar een van de sms-berichten van verdachte laten lezen en vertelde [Z.] dat zij verdachte telefonisch had gesproken. Op dat moment belde verdachte nog een keer. Omdat [Z.] de telefoon op luidspreker had gezet, kon getuige [W.] het gesprek tussen verdachte en [Z.] volgen. Getuige [W.] heeft verdachte horen zeggen: "[voornaam Z.], ik heb hem neergestoken, ik kon er niet meer tegen. Hij ligt hier al een uur naast me. Hij is koud. Het is goed zo. Ik heb hem al omhelsd en kusjes gegeven".

Aangetroffen bericht in de telefoon van [slachtoffer]10

In de telefoon van [slachtoffer], die is aangetroffen in de woning van verdachte aan [adres] te Leidschendam, is een bericht aan [M.] aangetroffen met de volgende inhoud:

Ik: [M.]

Ik heb [voornaam slachtoffer] dood gemaakt

Hij dreef me TOT het uiterste

Hoe ver kan een narcist gaan

Bij mij is de grens bereikt

Deze man is mn grote liefde en mn ondergang

Ik hou zoveel van hem

Maar hij drijf me TOT wanhoop

Sorry voor wat ik zn dochters aandoe

[voornaam slachtoffer] is the love of my life

Ik moet hier mee verder

zal de rest van mn leven boeten

God wat hou ik van die man

Kennen elkaar een jaar

Zijn ver gegaan

Wonen sinds juni vorig jaar samen

Hij heeft vaak gezegd dat ie ook van mij houdt

Maar ik kom te dichtbij

Breek door zn muur

En dat vind ie moeilijk

En dan loopt ie weg

Maar komt na een paar dgn weer terug

Omdat ie zo gek op me is zegt hij

Hij vindt me zo mooi

Maar trapt me ook zo onder de grond

Vanavond was de grens

Ik mis m

Weet je waar ik woon

[voornaam verdachte]

donderdag, 23:44

Verklaring van getuige [M.]11

De getuige [M.] heeft verklaard dat hij op 27 januari 2011 om 23:20 uur een leeg sms-bericht van [voornaam slachtoffer] [slachtoffer] heeft ontvangen. Getuige [M.] heeft verbalisanten vervolgens genoemd leeg bericht in zijn telefoon getoond. Verbalisanten zien het volgende in de telefoon van getuige [M.] staan:

[naam en voornaam slachtoffer]

+316[xxxxxxx]

Datum: 27-01-2011

Tijd: 23:20

Alternatief scenario

Verdachte heeft ruim zes maanden na 27 januari 2011 ter terechtzitting van 3 augustus 2011 verklaard dat niet zij [slachtoffer] heeft doodgestoken, maar dat hij zelfmoord heeft gepleegd door bij zichzelf een mes in de borst te steken en dat hij, kort voordat hij kwam te overlijden, uit schaamte tegenover zijn kinderen aan verdachte heeft gevraagd de schuld op zich te nemen. Het motief voor deze zelfmoord is volgens de verdediging gelegen in de persoonlijke omstandigheden van [slachtoffer], waarbij moet worden gedacht aan depressieve klachten, middelengebruik en lichamelijke klachten. Verdachte heeft aangegeven niet eerder over de werkelijke toedracht te hebben verklaard omdat zij zich aan haar belofte aan [slachtoffer] wilde houden. Omdat zij niet langer met deze leugen kon leven, heeft zij besloten haar belofte aan [slachtoffer] te verbreken, hetgeen tot haar verklaring op 3 augustus 2011 heeft geleid. Van de door haar op die avond gepleegde telefoontjes, gedane mededelingen en verstuurde en niet-verstuurde berichten kan zij zich niets herinneren.

Verdachte heeft gelet op het voorgaande het haar ten laste gelegde bestreden met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken. Uit jurisprudentie volgt dat in een dergelijk geval als uitgangspunt heeft te gelden dat de rechter, indien hij tot een bewezenverklaring komt, die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen (zie HR 16 maart 2010, LJN BK3359, NJ 2010, 314). Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.

De rechtbank overweegt als volgt.

Uit de bovenstaande met voetnoten aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] op de avond van 27 januari 2011 in de woning van verdachte is overleden als gevolg van een steekverwonding in de hartstreek en het daarmee samenhangende bloedverlies. Voorts staat vast dat verdachte daarbij aanwezig is geweest.

Voorts blijkt uit deze bewijsmiddelen:

- dat verdachte vervolgens een voor [M.] bestemd bericht in de HTC-telefoon van [slachtoffer] heeft geschreven, inhoudende dat zij '[voornaam slachtoffer] heeft doodgemaakt,

- dat verdachte hierna een sms-bericht heeft gestuurd naar haar collega en vriendin [Z.], waarin stond: "[voornaam Z.].... Tis gebeurd.... hij heeft me zover gedreven.... de grens is bereikt.... sorry sorry sorry....",

- dat verdachte hierna een tweede sms-bericht naar [Z.] heeft gestuurd, waarin stond: "hij is dood",

- dat verdachte vervolgens een telefoongesprek met [Z,] heeft gevoerd, waarin verdachte gedetailleerd heeft uitgelegd hoe en waarom zij [slachtoffer] heeft gestoken,

- dat verdachte vervolgens 112 heeft gebeld met de mededeling dat zij in haar woning haar vriend met een mes had doodgestoken,

- dat verdachte vervolgens nog een telefoongesprek met [Z.] heeft gevoerd, waarin verdachte heeft gezegd dat zij [slachtoffer] had neergestoken,

- dat verdachte vervolgens tegen een buurman heeft gezegd "sorry, het kon niet anders" en

- dat verdachte in een cel op het politiebureau heeft gezegd dat zij een waas voor de ogen had gekregen.

Het valt op dat verdachte heeft verklaard dat zij zich niets van voornoemde door verdachte gedane mededelingen en sms-berichten kan herinneren. Deze verklaring valt moeilijk te rijmen met de (op onderdelen) gedetailleerdheid van hetgeen zij heeft verklaard omtrent de gang van zaken die bewuste avond, de omstandigheid dat hetgeen zij aan verschillende personen heeft verteld (bijvoorbeeld over het motief en het tijdstip van het steken en haar handelingen tijdens en na het steken) zeer consistent is en de wijze waarop verdachte deze mededelingen kort na het overlijden van [slachtoffer] heeft gedaan (namelijk zeer rustig). Haar gebrek aan herinnering verhoudt zich ook moeilijk met het gegeven dat verdachte, volgens haar verklaring, wel aan het verzoek van [slachtoffer] heeft voldaan, maar alle handelingen die zij heeft uitgevoerd om aan dat verzoek te voldoen (bestaande uit het verhullen van de werkelijke toedracht) zich niet kan herinneren.

Verder heeft Soerdjbalie-Maikoe bij de rechter-commissaris verklaard dat de kans dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel door een ander is toegebracht groter is dan de kans dat dit letsel door [slachtoffer] zelf is toegebracht.

Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden.

Moord of doodslag?

De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de bewijsmiddelen geen steun bieden voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde voorbedachten rade.

Voorwaardelijke verzoeken van de verdediging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting de volgende voorwaardelijke verzoeken gedaan, te weten:

1. het horen van verbalisanten [H.], [I.]en [J.] in verband met de vraag wie er op 28 januari 2011 op het politiebureau bij het verhoor van getuige [Z.] aanwezig zijn geweest;

2. het nader uitwerken van enkele door de raadsvrouw opgegeven delen van verhoren;

3. het laten plaatsvinden van een onderzoek naar stemherkenning van verbalisant [H.] in verband met de vraag wie er op 28 januari 2011 op het politiebureau bij het verhoor van getuige [Z.] aanwezig zijn geweest (zie sub 1);

4. het horen van deskundige Kerkhof over het onderwerp zelfdoding en

5. het met behulp van een speciaal programma door de rechtbank in raadkamer beluisteren van een fragment uit het verhoor van getuige [Z.] op 28 januari 2011.

Ad 1, 3 en 5.

De rechtbank merkt op dat de vraag wie er op 28 januari 2011 op het politiebureau bij het verhoor van getuige [Z.] aanwezig zijn geweest, eerder in deze strafzaak aan de orde is geweest. Ter zitting van 14 november 2011 heeft de verdediging verzocht verbalisant [J.] als getuige te horen (zulks in verband met een op de band te beluisteren passage die zou gaan over een zekere 'Leo'). De rechtbank heeft ter terechtzitting van 28 november 2011 dat verzoek afgewezen en daartoe overwogen:

"Mede gelet op de toelichting van de officier van justitie ter terechtzitting van 14 november 2011 over de stem van ene 'Leo' die te horen is tijdens het verhoor van getuige [Z.], is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van een begin van aannemelijkheid dat het proces-verbaal van het verhoor van [Z.] valselijk zou zijn opgemaakt."

De rechtbank ziet thans geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan zoals reeds ter terechtzitting van 28 november 2011 overwogen. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat getuige [Z.] op 25 oktober 2011 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij op 30 januari 2011 in Amsterdam door dezelfde verbalisanten is verhoord als de verbalisanten die haar de eerste keer op 28 januari 2011 op het politiebureau hadden verhoord. Uit het proces-verbaal van het verhoor op 30 januari 2011 blijkt dat [I.]en [H.] de verhorende verbalisanten zijn geweest.

Verder heeft de verdediging ruimschoots de gelegenheid gekregen om de gang van zaken tijdens het verhoor van getuige [Z.] op 28 januari 2011 te onderzoeken. Zo hebben verdachte en haar raadsvrouw de opnames van dat verhoor kunnen beluisteren, is [Z.] als getuige bij de rechter-commissaris gehoord en zijn delen van het verhoor letterlijk uitgewerkt en ter terechtzitting afgespeeld (inclusief het gewraakte fragment).

In het licht van het vorengaande vermag de rechtbank niet in te zien wat de noodzaak dan wel het belang is om de door de verdediging verzochte drie getuigen te horen, een onderzoek naar stemherkenning te laten plaatsvinden dan wel in raadkamer een fragment te beluisteren.

Ad 2.

Tegen de achtergrond dat de verdediging ruimschoots in de gelegenheid is gesteld om diverse verhoren uit te luisteren, dat op verzoek van de verdediging delen van verhoren letterlijk zijn uitgewerkt en voorts ter terechtzitting afgespeeld, ziet de rechtbank thans geen noodzaak om alsnog enkele delen van verhoren uit te werken.

Ad 4.

Naar het oordeel van de rechtbank is het niet noodzakelijk om een deskundige te horen over het onderwerp zelfdoding. Het daartoe strekkende verzoek is niet voldoende, want zijnde te algemeen geformuleerd, daargelaten de vraag of de verzochte deskundige in deze zaak ook maar iets zou kunnen verklaren over de persoon van [slachtoffer].

De rechtbank wijst derhalve alle voorwaardelijke verzoeken af.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde doodslag aanwezig is, zonder dat er sprake is van strijd met artikelen 341 lid 4 en 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.

6.4 De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:

op 27 januari 2011 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk haar partner [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes in de borst (hartstreek) van die [slachtoffer] gestoken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

7. De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

8. De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

9. De strafoplegging

9.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren wordt opgelegd, met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.

9.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de geëiste straf (te) hoog is, nu de officier van justitie uitgaat van doodslag en niet van moord. Voorts heeft de raadsvrouw in dit kader erop gewezen dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.

9.3 Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de meest ernstige feiten die zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, namelijk doodslag. Zij heeft het slachtoffer, haar vriend, met een mes eenmaal in de borst (hartstreek) gestoken, waarbij het hart en de lever zijn geraakt, als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden.

Verdachte heeft met haar manier van handelen geen enkel respect getoond voor het leven van het slachtoffer en daarmee het slachtoffer zijn meest waardevolle bezit ontnomen. Voorts heeft verdachte door haar handelen de familie en vrienden van het slachtoffer een onbeschrijfelijk leed aangedaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat nabestaanden van een dergelijk ernstig feit nog lange tijd, zo niet de rest van hun leven, lichamelijke en psychische klachten kunnen ondervinden. Dat dit ook daadwerkelijk het geval is blijkt duidelijk uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de dochters van het slachtoffer.

Uit een haar betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.

Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het psychiatrisch rapport d.d. 7 januari 2012, opgesteld door T.V. van Lent, psychiater, en het psychologisch rapport d.d. 16 december 2011, opgemaakt door J.H. Ruijs, psycholoog, waaruit blijkt dat er bij verdachte geen sprake is van een psychiatrische stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat er evenmin aanwijzingen zijn verkregen dat er bij verdachte sprake is geweest van een psychiatrische stoornis in de periode voorafgaand en ten tijde van het ten laste gelegde feit.

Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het milieurapport d.d. 22 december 2011 van GGZ Palier Den Haag, opgesteld door D.J.M. Boers, reclasseringswerker.

De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, opdat die straf beter aansluit bij in vergelijkbare gevallen opgelegde straffen.

Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

10. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

10.1 De vordering van de benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot € 6.863,40, bestaande uit kosten met betrekking tot de uitvaart, vermeerderd met de wettelijke rente.

10.2 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

10.3 Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de bepleite niet-ontvankelijkheid dan wel vrijspraak van verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen. Daartoe heeft zij verschillende onderdelen van de door de benadeelde partij ter onderbouwing bijgevoegde nota van de uitvaartondernemer weersproken.

10.4 Het oordeel van de rechtbank

De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de uitvaartondernemer een onjuiste nota zou hebben opgemaakt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit.

De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 6.863,40.

De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 20 mei 2011 (datum factuur uitvaartondernemer) is ontstaan.

Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 6.863,40, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 mei 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde partij]

11. De inbeslaggenomen goederen

11.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage C aan dit vonnis is gehecht) onder 7 en 8 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 9, 10 en 11 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan verdachte.

11.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht tot teruggave van alle in beslag genomen voorwerpen.

11.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 7 en 8 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door haar begane feit zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 9, 10 en 11 genummerde voorwerpen.

12. De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13. De beslissing

De rechtbank,

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

DOODSLAG;

verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen [benadeelde partij] een bedrag van € 6.863,40, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 mei 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;

veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 6.863,40, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 mei 2011 tot aan de dag waarop verdachte aan deze verplichting gevolg heeft gegeven, ten behoeve van [benadeelde partij]

bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 69 dagen;

bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;

verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 7 en 8 genummerde voorwerpen, te weten: een afgebroken ampul met onbekende inhoud en een klein buisje met poeder;

gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 9, 10 en 11 genummerde voorwerpen, te weten: een broek, een digitale camera, een zwarte map met inhoud, een externe harde schijf, een Ipod met lader, een telefoontoestel van het merk Sony Ericson, een telefoon van het merk Samsung met oplader, een USB-stick en een Blackberry-doos met inhoud en

wijst af de verzoeken tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door

mr. A.H.Th. de Boer, voorzitter,

mrs. M.C. Bruining en S.M. Krans, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. M. van Dongen, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2012.

De griffier is buiten staat dit vonnis te tekenen.

1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer 2011 020146, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen.

2 Proces-verbaal 112-melding meldkamer, 0/0PV/AH, p. 1 en 2 en waarneming rechtbank ter terechtzitting d.d. 18 april 2012 ten tijde van het beluisteren van de opname van genoemde 112-melding.

3 Processen-verbaal van bevindingen, 0/0PV/AH, p. 6 t/m 9.

4 Proces-verbaal van aanhouding, V/[verdachte]/0, p. 3 t/m 5.

5 Proces-verbaal van verhoor getuige [Y.], 0/0PV/G, p. 9.

6 Deskundigenrapport NFI "Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood" d.d. 17 februari 2011, opgesteld door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, p. 143 en 144 van de Bijlagenlijst Forensisch Dossier Lanthanium.

7 Geschrift, bevattende het verhoor van getuige [Z.] op 28 januari 2011, 0/0PV/G, p. 2, 5 en 6.

8 Proces-verbaal van bevindingen, 0/0PV/AH p. 4 en 5 en waarneming rechtbank ter terechtzitting d.d. 18 april 2012 ten tijde van het beluisteren van de opname van genoemde 112-melding.

9 Proces-verbaal van verhoor getuige [W.] bij de rechter-commissaris, d.d. 25 oktober 2011, onder punt 2.

10Geschrift, zijnde een fotobijlage bij proces-verbaal van uitlezen mobiel toestel, 0/0PV/AH, p. 55 en 56.

11 Proces-verbaal van verhoor getuige [M.], 0/0PV/G, p. 108 en 109


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature