Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

In geschil is of de boven- en nawettelijke uitkering terecht buiten het Wet Wia-dagloon zijn gelaten.

Een boven- en nawettelijke uitkering betreft wachtgeld in de zin van artikel 6 WW en is - gelet op de Verzamelwet SZW 2012 - op grond van artikel 16, derde lid, van de Wfsv aan te merken als (premieplichtig) loon.

Gelet op de Nota van Toelichting bij artikel 2, tweede lid, van het Besluit dagloonregels blijft de bovenwettelijke uitkering, zijnde een aanvulling op de WW-uitkering, bij de dagloonberekening buiten beschouwing.

De Wfsv noch de Wet Wia en het Besluit dagloonregels staan er aan in de weg dat de nawettelijke uitkering, die geen aanvulling op de WW-uitkering behelst, bij de vaststelling van het Wet Wia-dagloon in aanmerking wordt genomen. De voorzieningenrechter ziet - mede gelet op de aangehaalde passage uit de Nota van Toelichting - geen aanleiding om onder "aanvullingen op de uitkering" tevens aanvullingen van een overheidswerkgever te begrijpen die zien op de periode na het eindigen van de WW-uitkering.

Beroep gegrond en treffen voorlopige voorziening.

Uitspraak



RECHTBANK ZUTPHEN

Sector Bestuursrecht

Voorzieningenrechter

Reg.nrs.: 12/488 en 12/114 WIA

Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen:

[eiser]

te [plaats],

verzoeker/eiser, hierna: eiser,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

te Zwolle,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2011 heeft verweerder eiser met ingang van 2 november 2011 een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet Wia) toegekend, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 73,37.

Bij besluit van 16 juni 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Namens eiser heeft mr. C.J. de Wever, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 april 2012, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen.

2. Overwegingen

2.1. Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.

2.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Wet Wia en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.

2.3. Artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) luidt als volgt:

1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder loon verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964, waarbij van die wet buiten toepassing blijven:

a. (…);

b. (…);

c. (…).

2. Tot het loon behoren niet:

a. hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 wordt genoten met uitzondering van:

1°. de uitkeringen en toeslag, genoemd in het derde lid en vierde lid, en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat,

2°. hetgeen wordt genoten op grond van de artikelen 628, 628a en 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen, en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat;

b. (…);

c. (…);

d. (…).

3. De uitkeringen en de toeslag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, onder 1°, zijn:

a. een uitkering op grond van een werknemersverzekering, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet;

b. een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg;

c. wachtgeld als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de Werkloosheidswet .

4. (…)

In artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de Werkloosheidswet (hierna: WW) wordt (voor zover hier van belang) onder wachtgeld verstaan: een wachtgeld in de zin van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, zoals dat luidde op 31 december 2000, of een soortgelijke uitkering van een overheidswerknemer op grond van ontslag of werkloosheid.

In artikel 13, eerste lid, van de Wet Wia is bepaald (voor zover hier van belang), dat voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.

Ingevolge het derde lid van dit artikel worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.

Deze nadere regels zijn neergelegd in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Stb. 2005, 546), dat op 29 december 2005 in werking is getreden (hierna: het Besluit dagloonregels).

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit dagloonregels wordt, voor de toepassing van dit besluit, de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.

In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat, kort weergegeven en voor zover van belang, dat voor zover het loon bestaat uit een uitkering op grond van de WW, bij de berekening van het dagloon in de plaats van die uitkering als loon in aanmerking wordt genomen:

((100 x A) / B) - (C + D)

waarbij:

A staat voor de uitkering op grond van de WW;

B staat voor 70 (a);

C staat voor toeslagen op de uitkering op grond van de Toeslagenwet; en

D staat voor aanvullingen op de uitkering.

2.4 Eiser ontving in de referteperiode (1 november 2008 tot en met 31 oktober 2009) inkomsten uit arbeid van Randstad Professionals BV en een WW-uitkering van verweerder. Daarnaast ontving eiser van zijn voormalige overheidswerkgever gemeente Hilversum via Loyalis tot en met 31 december 2008 op grond van de CAR/UWO naast zijn WW-uitkering een aanvullende bovenwettelijke uitkering, en vanaf 1 januari 2009 in aansluiting op zijn WW-uitkering een nawettelijke uitkering.

2.5 Gelet op het verzoekschrift is uitsluitend in geschil of de bovenwettelijke en nawettelijke uitkering terecht buiten het Wet Wia-dagloon zijn gelaten.

Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat boven- en nawettelijke uitkeringen niet vallen onder het loonbegrip van artikel 16, derde lid, van de Wfsv . In het verweerschrift heeft verweerder verder verwezen naar artikel 2, tweede lid, van het Besluit dagloonregels alsmede de Nota van Toelichting hierop, waaruit verweerder afleidt dat aanvullingen als hier in geding buiten beschouwing moeten blijven bij de vaststelling van het Wet Wia-dagloon.

2.6 De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn primaire standpunt dat aanvullingen als hier in geding niet vallen onder het loonbegrip van artikel 16 van de Wfsv .

Een boven- en nawettelijke uitkering als hier in geding betreft - naar niet in geschil is -wachtgeld in de zin van artikel 6, vijfde lid, van de WW , juncto artikel 16, derde lid en onder c, van de Wfsv . De voorzieningenrechter merkt in dit verband op dat onderdeel c met de Verzamelwet SZW 2012 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 aan artikel 16, derde lid, van de Wfsv is toegevoegd. Gelet op de Nota van Toelichting bij het Besluit tot inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2012 (Stb. 2011, 619) is met deze toevoeging uitdrukkelijk beoogd om wachtgeld aan te merken als (premieplichtig) loon op grond van de Wfsv.

Met betrekking tot de vraag of artikel 2, tweede lid, van het Besluit dagloonregels er aan in de weg staat om de boven- en nawettelijke uitkering aan het Wet Wia-dagloon ten grondslag te leggen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

Gelet op het verhandelde ter zitting is niet in geding dat de bovenwettelijke uitkering, die eiser tot en met 31 december 2008 genoot, valt aan te merken als een aanvulling op de WW-uitkering. Een zodanige aanvulling dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit dagloonregels bij de dagloonberekening buiten beschouwing te blijven. In de Nota van Toelichting is hierover het volgende opgemerkt:

“(…)

Aparte aandacht verdient de situatie waarin een betrokkene tijdens een refertejaar van zijn werkgever een aanvulling op een ZW-, een Wet WIA-, een WAO-, of een WW-uitkering, dan wel op een Wazo-uitkering als hier bedoeld heeft ontvangen, of op grond van de Toeslagenwet een toeslag op een van de genoemde werknemersverzekeringsuitkeringen ontving. Deze aanvullingen en toeslagen behoren op grond van artikel 16 tweede lid, onderdeel a, onder 1o, van de Wfsv tot het loon. Met deze aanvullingen en toeslagen wordt echter bij de dagloonvaststelling geen rekening gehouden. De reden hiervoor is dat de tijdens het refertejaar ontvangen uitkering volgens de bovenstaande systematiek al wordt verhoogd. Als rekening zou worden gehouden met de aanvulling of toeslag zou sprake zijn van overcompensatie

(…)”.

Gelet hierop heeft verweerder terecht de bovenwettelijke uitkering, welk eiser tot 31 december 2008 in aanvulling op zijn WW-uitkering genoot, niet betrokken bij de vaststelling van het Wet Wia-dagloon.

Met betrekking tot de nawettelijke uitkering, die eiser in aansluiting op zijn WW-uitkering ingaande 1 januari 2009 heeft genoten, stelt verweerder zich gelet op het verhandelde ter zitting op het standpunt dat deze geen aanvulling op de WW-uitkering behelst. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt. Mede gelet op bovenaangehaalde passage uit de Nota van Toelichting ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om onder ‘aanvullingen op de uitkering’ tevens aanvullingen van een overheidswerkgever te begrijpen die zien op de periode na het eindigen van de WW-uitkering.

2.7 Gelet hierop staan de bepalingen van de Wfsv noch de Wet Wia en het Besluit dagloonregels er aan in de weg dat de nawettelijke uitkering, die eiser met ingang van

1 januari 2009 genoot, bij de vaststelling van het Wet Wia-dagloon in aanmerking wordt genomen.

Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal nader op het bezwaar dienen te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.

2.8 De voorzieningenrechter ziet aanleiding hangende deze nadere besluitvorming van verweerder een voorlopige voorziening te treffen in die zin, dat de Wet Wia-uitkering ingaande 21 maart 2012 (datum verzoek om een voorlopige voorziening) wordt uitbetaald naar een voorlopig dagloon van € 140,- (bruto, incl. vakantietoeslag).

Deze voorziening vervalt de dag nadat de nieuwe beslissing op bezwaar (met daarin vervat de definitieve dagloonvaststelling) op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.

2.9 Er is aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De voorzieningenrechter kent in totaal 3 punten (verzoekschrift 1, beroepschrift 1, zitting 1) toe met wegingsfactor 1.

3. Beslissing

De voorzieningenrechter:

ten aanzien van de hoofdzaak:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder nader op het bezwaar beslist, met inachtneming van deze uitspraak;

- bepaalt dat verweerder het gestorte griffierecht van € 42,- aan eiser vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,- ter zake van verleende rechtsbijstand

ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening:

- treft de voorlopige voorziening dat de Wia-uitkering ingaande 21 maart 2012 wordt uitbetaald naar een voorlopig dagloon van € 140,- (bruto, incl. vakantietoeslag);

- bepaalt dat deze voorziening vervalt de dag nadat de nieuwe beslissing op bezwaar

op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt;

- bepaalt dat verweerder het gestorte griffierecht van € 42,- aan eiser vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,- ter zake van verleende rechtsbijstand;

- wijst af het meer of anders gevorderde.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature