Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Toekenning Wettelijke rente. Wettelijke rente over een geparkeerd bedrag op een reserveringsrekening. Onderbreking betalingsverplichting. Door het verzoek van appellante op 11 augustus 2008 is de onderbreking van de betalingsverplichting van het college met ingang van 12 augustus 2008 weer ongedaan gemaakt en is het college vanaf laatstgenoemde datum weer wettelijke rente verschuldigd tot aan de dag waarop de bijstand op de rekening van appellante is gestort. Het college had tevens wettelijke rente dienen te vergoeden in verband met de vertraagde uitbetaling van het door het college vastgestelde bedrag aan wettelijke rente van € 1.868,31 over de periode van 12 augustus 2008 tot 22 september 2008.

Uitspraak



10/619 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 december 2009, 09/2493 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)

Datum uitspraak: 8 mei 2012

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. Biemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2012. Voor appellante is verschenen mr. Biemond. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Punter.

II. OVERWEGINGEN

1. Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 25 januari 2005, LJN AS5716, heeft het college bij besluit van 25 augustus 2005, voor zover van belang, aan appellante alsnog vanaf 9 februari 2001 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande onder verrekening van de door haar genoten inkomsten.

1.1. De door het college na te betalen bijstand ten bedrage van € 12.327,32 is met het oog op nog te verrekenen uitkeringen uit hoofde van sociale verzekeringswetten, op 20 mei 2006 op een reserveringsrekening van het college gezet.

1.2. Bij brief van 11 augustus 2008 heeft appellante aan het college verzocht om uitbetaling van de bijstand. Op 21 augustus 2008 is door het college een bedrag van € 12.327,32 op de rekening van appellante bijgeschreven.

1.3. Bij brief van 8 september 2008, voor zover van belang, heeft appellante het college verzocht om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de nabetaalde bijstand vanaf het moment van verschuldigd worden tot 21 augustus 2008, te betalen op uiterlijk 16 september 2008.

1.4. Bij brief van 29 september 2008, voor zover van belang, heeft appellante het college verzocht om vergoeding van wettelijke rente over de verschuldigde wettelijke rente vanaf 16 september 2008.

1.5. Bij besluit van 1 december 2008, zoals nadien gewijzigd bij besluit van 10 december 2008, heeft het college aan appellante wettelijke rente toegekend in verband met de vertraagde uitbetaling van de bijstand tot 20 mei 2006 tot een bedrag van € 1.868,31 en het verzoek voor zover dat betrekking heeft op de periode van 20 mei 2006 tot 21 augustus 2008 afgewezen, op de grond dat de bijstand in overleg met de gemachtigde van appellante op een reserveringsrekening van het college is gezet zodat het college geen verwijt kan worden gemaakt van de uitbetaling van dat bedrag eerst in augustus 2008. Voorts heeft het college rente vergoed over € 1.868,31 over de periode van 22 september 2008 (zes weken na het verzoek van 11 augustus 2008) tot en met 31 december 2008 (de dag waarop de schadevergoeding uiterlijk zal worden overgemaakt) tot een bedrag van

€ 30,93.

1.6. Bij besluit van 26 februari 2009 (bestreden besluit), voor zover van belang, heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2008, zoals nadien gewijzigd, ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de schade voortvloeit uit het onrechtmatige besluit van 12 april 2001 waarbij haar aanvraag van 6 februari 2001 is afgewezen. Door de bijstand op de rekening van het college te laten staan is het college bevoordeeld en appellante benadeeld en is er sprake van een wederrechtelijk verkregen voordeel door het college. Subsidiair is aangevoerd dat de wettelijke rente in ieder geval weer is gaan lopen per juni 2008, dan wel per 11 augustus 2008, en dat het college ten onrechte rekening heeft gehouden met een beslistermijn van zes weken.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Niet (meer) wordt betwist dat het college met instemming van appellante de na te betalen bijstand ten bedrage van € 12.237,32 op 20 mei 2006 op een rekening van het college heeft gereserveerd, en dat vooralsnog er van is afgezien dat bedrag op de rekening van appellante te storten. Daarmee is de bestaande betalingsverplichting van het college vanaf die datum onderbroken geweest tot en met 11 augustus 2008, de dag waarop door appellante weer is verzocht om uitbetaling van de bijstand. Door appellante is niet aannemelijk gemaakt dat al in juni 2008 een dergelijk verzoek telefonisch is gedaan. Nu appellante bij haar instemming om niet uit te betalen geen voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de wettelijke rente en ook anderszins niet is gebleken van afspraken tussen partijen over vergoeding van wettelijke rente in deze periode, is het college geen (wettelijke) rente verschuldigd over de na te betalen bijstand van € 12.237,32 over de periode van 20 mei 2006 tot en met 11 augustus 2008. Door het verzoek van appellante op 11 augustus 2008 is de onderbreking van de betalingsverplichting van het college met ingang van 12 augustus 2008 weer ongedaan gemaakt en is het college vanaf laatstgenoemde datum weer wettelijke rente verschuldigd tot aan de dag waarop de bijstand op de rekening van appellante is gestort, zijnde 21 augustus 2008. Bij de berekening van wettelijke rente dient telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de rente wordt berekend te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. Dit betekent dat door het college tevens wettelijke rente dient te worden vergoed in verband met de vertraagde uitbetaling van het door het college vastgestelde bedrag aan wettelijke rente van € 1.868,31 over de periode van 12 augustus 2008 tot 22 september 2008. De wettelijke rente over de periode van 22 september tot 31 december 2008 is door het college al voor vergoeding in aanmerking gebracht. De subsidiaire grond behoeft gelet op het vorenstaande geen bespreking.

4.2. Voor zover appellante beoogt haar schadevordering te baseren op ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 van het Burgerlijk Wetboek , dient zij zich te wenden tot de civiele rechter omdat de bestuursrechter ter zake daarvan geen bevoegdheid toekomt.

4.3. Uit 4.1 vloeit voort dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor zover dit ziet op de afwijzing van het verzoek wettelijke rente te vergoeden over € 12.237,32 over de periode van 12 augustus 2008 tot 21 augustus 2008, en over € 1.868,31 over de periode van 12 augustus 2008 tot 22 september 2009. De Raad ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De Raad stelt vast dat de perioden waarover rente dient te worden vergoed door deze uitspraak vaststaan. De Raad zal het college opdragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2008 met inachtneming van deze uitspraak. De Raad ziet in dit geval, nu nog slechts een nieuw te maken berekening van de te vergoeden wettelijke rente resteert ten aanzien van de in deze uitspraak duidelijk gemarkeerde perioden, en daarover naar verwachting geen nieuwe discussie zal kunnen ontstaan, af van toepassing van de zogenoemde bestuurlijke lus om te komen tot finale beslechting van het geschil.

5. De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2008, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze worden begroot op € 644,-- in bezwaar, € 644,-- in beroep en € 874,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, daardoor in totaal een bedrag van € 2.162, --.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 februari 2009 gegrond;

- vernietigt het besluit van 26 februari 2009 voor zover dit ziet op de afwijzing van het verzoek wettelijke rente te vergoeden over € 12.237,32 over de periode van 12 augustus 2008 tot 21 augustus 2008, en over € 1.868,31 over de periode van 12 augustus 2008 tot 22 september 2009;

- bepaalt dat het college een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2008 met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.160,--;

- bepaalt dat het college aan appellante het door haar in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 151,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.J. Govaers en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2012.

(get.) A.B.J. van der Ham.

(get.) R.L.G. Boot.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature