Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verweerder heeft in het bestreden besluit het beleid toegepast dat bij kinderen het eerste uur benodigde zorg per etmaal (maximaal zeven uur per week) altijd gebruikelijke zorg is. Alleen voor de omvang vanaf dit extra uur per etmaal kan voor het kind een aanspraak op AWBZ zorg worden bepaald. De rechtbank is, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank Leeuwarden heeft overwogen, van oordeel dat dit beleid niet in strijd is met het wettelijke kader. De rechtbank wijst daarbij op artikel 2, derde lid, van het Bza , waarin is bepaald dat de aanspraak op zorg slechts bestaat voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen. Mede ter invulling van de begrippen ‘doelmatige zorgverlening’ en ‘redelijkerwijs aangewezen zijn’ heeft verweerder beleid ontwikkeld. De rechtbank acht dit niet strijdig met het Bza, nu uit voormelde bepaling niet volgt dat de invulling van deze begrippen bij wettelijke regeling moet worden bepaald.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/4870 AWBZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

als wettelijk vertegenwoordiger van [A],

wonende te [plaats],

eiser,

gemachtigde mr. J.H.H. Baljet,

en

de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg

verweerder,

gemachtigde mr. P. Algoe.

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de dochter van eiser recht heeft op zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).

Bij besluit van 30 augustus 2010 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 1 maart 2011 (het bestreden besluit II), onder intrekking van bestreden besluit I, opnieuw op het bezwaar beslist.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2011. Ter zitting is het onderzoek geschorst en heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend.

Verweerder heeft bij besluit van 1 september 2011 (het bestreden besluit III), onder intrekking van het bestreden besluit II, opnieuw op het bezwaar beslist.

De rechtbank heeft de zaak wederom ter zitting behandeld 18 november 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens zijn ter zitting verschenen [B], deskundige namens eiser, en [C], medisch adviseur van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Bij beslissing van 20 december 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en partijen in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen te verstrekken. Bij brief van 25 januari 2012 heeft verweerder de gevraagde inlichtingen verstrekt. Bij brief van 29 februari 2012 heeft eiser hierop gereageerd.

Nadat partijen de rechtbank toestemming hebben gegeven uitspraak te doen zonder dat een nadere zitting plaatsvindt heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Feiten en omstandigheden

1.1 Eiser heeft namens zijn minderjarige dochter [A] op 21 juli 2009 een aanvraag gedaan om zorg op grond van de AWBZ. [A] is geboren op [2002]. [A] is geboren met het Syndroom van Down. [A] woont samen met haar ouders in het ouderlijk huis.

1.2 Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder onderzoek gedaan. Op basis van dit indicatieonderzoek heeft verweerder bij het primaire besluit een indicatiebesluit afgegeven ten behoeve van [A]. Daarbij heeft verweerder bepaald dat [A] aanspraak heeft op de functies verblijf tijdelijk (klasse 1, één etmaal per week) en begeleiding groep (klasse 2, twee dagdelen per week). Het indicatiebesluit geldig is van 3 september 2009 tot 3 september 2014. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.

1.3 Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard en een nieuw indicatiebesluit afgegeven. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld en daarbij een rapport ingediend van deskundige [B]. Naar aanleiding van de bezwaren van eiser heeft verweerder nader onderzoek gedaan en heeft de medisch adviseur van verweerder op 9 februari 2011 een nieuwe medische rapportage opgesteld. Op basis hiervan heeft verweerder het bestreden besluit II genomen, waarbij het bezwaar van eiser deels gegrond is verklaard en het bestreden besluit I is ingetrokken.

1.4 De zaak is ter zitting van 9 maart 2011 behandeld. Daarbij heeft de medisch adviseur van verweerder aangegeven dat nader onderzoek nodig is, omdat het psychologisch onderzoek naar het intelligentieniveau van [A] ontbreekt, zodat de ernst van de beperkingen niet is vast te stellen. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat.

1.5 Op 1 juni 2011 heeft de medisch adviseur van verweerder een nieuwe medische rapportage opgesteld, waarin het intelligentieniveau van [A] is meegewogen en de ernst van de beperkingen is vastgesteld. Op basis hiervan heeft verweerder het bestreden besluit III genomen, waarbij het bestreden besluit II is ingetrokken. Verweerder heeft daarbij bepaald dat [A] aanspraak heeft op de volgende AWBZ-functies.

Over de periode 3 september 2009 tot en met 24 september 2009:

- Ondersteunende begeleiding klasse 3

- Activerende begeleiding klasse 2

- Ondersteunende begeleiding dag klasse 1

- Verblijf tijdelijk klasse 1

Over de periode 25 september 2009 tot 1 juli 2011:

- Verblijf tijdelijk klasse 1

- Begeleiding individueel klasse 1

- Begeleiding groep klasse 1 met vervoer

- Persoonlijke Verzorging klasse 1

Voor de periode 1 juli 2011 tot en met 3 september 2014 behoudt eiser aanspraak op:

- Begeleiding groep klasse 2

- Verblijf tijdelijk klasse 1

1.6 De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voortgezet op 18 november 2011. Bij beslissing van 20 december 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder een aantal vragen gesteld. Bij brief van 25 februari 2012 heeft verweerder antwoord gegeven op de gestelde vragen. Uit dit antwoord volgt onder meer dat over de periode 25 september 2009 tot 1 juli 2011 bij de functie begeleiding individueel een rekenfout is gemaakt en dat de indicatie klasse 2 moet zijn.

1.7 Eiser heeft gedurende de procedure de bestreden besluiten op verschillende momenten gemotiveerd betwist, laatstelijk bij gronden van 11 oktober 2011 en bij reactie van 29 februari 2012 op de informatie van verweerder. Daarbij heeft eiser verzocht om vergoeding van de gemaakte proceskosten, waaronder kosten gemaakt door de door eiser ingeschakelde deskundige, en om schadevergoeding.

2. Wettelijk kader

2.1 Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: het Bza), voor zover hier van belang, heeft de verzekerde, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, aanspraak op:

a. persoonlijke verzorging als omschreven in artikel 4;

c. begeleiding als omschreven in artikel 6;

(…)

f. kortdurend verblijf als omschreven in artikel 9 a;

(…).

2.2 Op grond van artikel 2, derde lid, van het Bza bestaat de aanspraak op zorg slechts voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.

2.3 Op grond van artikel 2, vierde lid, van het Bza kan bij ministeriele regeling de aanspraak op de zorg, bedoeld in het eerste lid, nader worden geregeld en afhankelijk worden gesteld van daarbij te stellen voorwaarden.

2.4 De hiervoor in artikel 2, eerste lid, van het Bza vermelde functies zijn nader uitgewerkt in artikelen 4, 6 en 9a van het Bza .

2.5 Mede ter invulling van de begrippen ‘doelmatige zorgverlening’ en ‘redelijkerwijs aangewezen zijn’ zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bza , heeft verweerder beleid ontwikkeld. Op grond van artikel 11 van het Zorgindicatiebesluit kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beleidsregels stellen over de wijze waarop het indicatieorgaan zijn activiteiten uitvoert. Vanaf 1 april 2007 stelt de Minister jaarlijks de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ vast. Deze beleidsregels zijn te vinden op www.ciz.nl. Verweerder hanteert voorts vanaf januari 2009 voor de beoordeling van een aanvraag de CIZ indicatiewijzer, eveneens te vinden op www.ciz.nl.

3. Beoordeling van de beroepen tegen de ingetrokken besluiten op bezwaar

3.1 De rechtbank stelt vast dat verweerder hangende het beroep de bestreden besluiten II en III heeft genomen. Hierbij is het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard.

3.2 De rechtbank stelt vast dat verweerder met de bestreden besluiten II en III besluiten heeft genomen in de zin van artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat het bestreden besluit III niet volledig tegemoetkomt aan het beroep van eiser. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb merkt de rechtbank het beroep van eiser dan ook aan als mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II en vervolgens het bestreden besluit III.

3.3 Nu verweerder bij bestreden besluit III bestreden besluit II heeft ingetrokken, en eerder bij bestreden besluit II het bestreden besluit I heeft ingetrokken, heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluiten I en II. De rechtbank zal daarom het beroep tegen deze besluiten niet-ontvankelijk verklaren.

3.4. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser inzake de beroepen tegen de besluiten I en II en begroot deze op € 874,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 9 maart 2011; wegingsfactor 1, waarde per punt: € 437,--). Het door eiser betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan voor het beroep tegen het bestreden besluit III.

4. Beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit III

4.1 Rekenfout en gewijzigde indicatie begeleiding individueel

4.1.1 De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder bij brief van 25 januari 2012 het indicatiebesluit zoals neergelegd in het bestreden besluit III opnieuw heeft gewijzigd. Daarbij is vastgesteld dat in het bestreden besluit III een rekenfout is gemaakt en dat [A] over de periode 25 september 2009 tot 1 juli 2011 recht heeft op de functie begeleiding individueel klasse 2 in plaats van de in het bestreden besluit III geïndiceerde functie begeleiding individueel klasse 1. De overige in het bestreden besluit III geïndiceerde functies zijn gelijk gebleven.

4.1.2 Nu verweerder in de brief van 25 januari 2012 het indicatiebesluit heeft gewijzigd, is het beroep van eiser reeds hierom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen voor zover dit ziet op de aanspraak die [A] heeft op begeleiding individueel klasse 1, en – zelf voorzienende - bepalen dat [A] aanspraak heeft op begeleiding individueel klasse 2 en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit III.

4.2 Beoordeling van de beroepsgronden

4.2.1 De rechtbank gaat er voor de beoordeling van de beroepsgronden vanuit dat uit het voorgaande volgt dat [A] thans aanspraak heeft op de volgende AWBZ-functies:

Over de periode 3 september 2009 tot en met 24 september 2009:

- Ondersteunende begeleiding klasse 3

- Activerende begeleiding klasse 2

- Ondersteunende begeleiding dag klasse 1

- Verblijf tijdelijk klasse 1

Over de periode 25 september 2009 tot 1 juli 2011:

- Verblijf tijdelijk klasse 1

- Begeleiding individueel klasse 2

- Begeleiding groep klasse 1 met vervoer

- Persoonlijke Verzorging klasse 1

Voor de periode 1 juli 2011 tot en met 3 september 2014 behoudt [A] aanspraak op:

- Begeleiding groep klasse 2

- Verblijf tijdelijk klasse 1

4.2.2 Eiser heeft gesteld dat [A] aanspraak heeft op meer zorg. Eiser heeft daarbij het medisch advies van verweerder betwist en gesteld dat bij [A] sprake is van matig verlaagd psychisch functioneren, matig probleemgedrag en matige oriëntatiestoornissen. De medisch adviseur heeft dit ten onrechte gekwalificeerd als licht. Dat geldt ook voor de beperkingen van [A] op het gebied van bewegen en de persoonlijke verzorging. De medisch adviseur heeft volgens eiser zijn conclusies niet onderbouwd. Eiser heeft zich daarbij afgevraagd of daadwerkelijk een neuropsychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en of dat onderzoek is betrokken bij de besluitvorming. Verder heeft eiser aangevoerd dat in het bestreden besluit tegenstrijdigheden staan ten aanzien van de beperkingen van [A] en dat de gebruikelijke zorg twee maal is afgetrokken van de meer dan gebruikelijke zorg. Eiser heeft zijn stellingen onderbouwd met deskundigenrapporten van [B]. Eiser heeft gesteld dat [A] in aanmerking komt voor de volgende zorg: begeleiding individueel klasse 4, begeleiding groep klasse 2, verblijf tijdelijk klasse 1 en persoonlijke verzorging klasse 3. Eiser heeft de rechtbank tevens verzocht om, indien nodig, voorafgaand aan een nieuw te nemen besluit een medisch deskundige te benoemen om de beperkingen van [A] vast te stellen.

4.2.3 Verweerder heeft aan de gestelde indicatie meermaals uitgevoerd onderzoek en beoordeling door een medisch adviseur ten grondslag gelegd. Hierbij is medische informatie van behandelaars van [A] betrokken als ook het door eiser ingebrachte rapport van [B] en door eiser per e-mail ingebrachte informatie over [A]. De medisch adviseur heeft, laatstelijk bij rapportage van 1 juli 2011, vastgesteld dat bij [A] sprake is van het Syndroom van Down met een TIQ score van 49 met harmonisch profiel (matige zwakzinnigheid). Voorts is onder meer sprake van een vertraagde psychomotore ontwikkeling, een gluten- en lactose-intolerantie, gevoeligheid voor luchtweginfecties, een beperkte visus en een spreidvoet. Er is sprake van een grondslag verstandelijk gehandicapt en een nevengrondslag somatiek. De medisch adviseur heeft na vergelijking van de aandoeningen van [A] met die van leeftijdsgenootjes zonder aandoeningen geoordeeld dat bij [A] sprake is van licht verlaagd psychisch functioneren en van enig licht probleemgedrag. Er is in vergelijking met gezonde leeftijdsgenootjes sprake van lichte oriëntatiestoornissen. Verder is sprake van matige beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid, lichte beperkingen op het gebied van bewegen/verplaatsen en lichte beperkingen op het gebied van persoonlijke verzorging. De medisch adviseur heeft daarbij de kanttekening gemaakt dat fysiotherapie voorliggend is om zo nodig de achterliggende motoriek te verbeteren. Verder is de medisch adviseur van oordeel dat vooralsnog kan worden uitgegaan van overbelasting van het systeem (de moeder en vader van [A]). Deze overbelasting kan wel verminderen door meer hulp uit het persoonsgebonden budget in te zetten.

4.2.4 De rechtbank is van oordeel dat het aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde medische advies zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om zelf tot benoeming van een medisch deskundige over te gaan. De rechtbank acht hierbij van belang dat recente informatie van behandelaars is betrokken, dat de medisch adviseur het vastgestelde intelligentieniveau van [A] heeft meegewogen en daarbij de ernst van de beperkingen van [A] heeft vastgesteld. Eiser heeft geen medische contra-expertise overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat het advies van de medisch adviseur niet klopt en dat bij [A] sprake is van matig functioneren op verschillende gebieden. De door eiser ingeschakelde deskundige [B] is geen medicus, zodat haar deskundigenrapporten niet als medische contra-expertise kunnen worden beschouwd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook bij het nemen van het bestreden besluit op het medisch advies mogen baseren.

4.2.5 De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder, specifiek voor de functies begeleiding groep, begeleiding individueel en persoonlijke verzorging, meer zorg had moeten indiceren dan waar [A] thans recht op heeft, zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.2.1. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.2.5.1 De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen de omvang van de functie verblijf tijdelijk (klasse 1) niet in geschil is.

4.2.5.2 De rechtbank acht de beoordeling van verweerder ten aanzien van de benodigde zorg voor de functie begeleiding individueel (klasse 2) aannemelijk en voldoende onderbouwd. In het bestreden besluit is de omvang van deze functie opgebouwd uit een gedeelte persoonlijke verzorging en een gedeelte begeleiding individueel. Het totaal aantal geïndiceerde minuten benodigde zorg voor beide functies is bij elkaar opgeteld en vervolgens is hiervan, overeenkomstig de beleidsregels, de gebruikelijke zorg afgetrokken. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de gebruikelijke zorg twee maal is afgetrokken. De rechtbank ziet evenmin grond voor het oordeel dat in het bestreden besluit tegenstrijdigheden staan ten aanzien van de beperkingen van [A]. De rechtbank neemt in aanmerking dat verweerder in het bestreden besluit III en in zijn brief van 25 januari 2012 uitgebreid heeft gemotiveerd hoe verweerder is gekomen tot de vaststelling van de meer dan gebruikelijke dagelijkse zorgbehoefte (persoonlijke verzorging) van [A] ten aanzien van het douchen, het aan- en uitkleden en de toiletgang. Zoals eerder overwogen, zijn in de brief van 25 januari 2012 de in het bestreden besluit gemaakte rekenfouten hersteld. Daarbij is tevens de activiteit “gedeeltelijk uikleden” op 10 minuten per keer (in plaats van vijf minuten per keer in het bestreden besluit) geïndiceerd. Verweerder heeft in voormelde brief verder aangegeven dat de geïndiceerde tijden zijn gebaseerd op de interne Werkinstructie Rekenhulp indiceren scoren van stoornissen en beperkingen. Deze Werkinstructie is speciaal ontworpen voor het indiceren van persoonlijke verzorging bij kinderen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een zekere beoordelingsruimte toekomt ten aanzien van het waarderen van de feiten. Dat verweerder hierbij een interne werkinstructie gebruikt acht de rechtbank niet onredelijk. De rechtbank acht het resultaat hiervan, inhoudende een indicatie begeleiding individueel klasse 2, evenmin onredelijk.

4.2.5.3 Eiser heeft niet onderbouwd waarom voor begeleiding groep klasse 2 zou moet worden geïndiceerd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het (ongedateerde) rapport van [B], overgelegd bij brief van eiser van 8 maart 2011, blijkt dat ook de deskundige uitgaat van begeleiding groep klasse 1. Verweerder heeft dan ook terecht beslist dat [A] aanspraak kan maken op begeleiding groep klasse 1.

4.2.5.4 De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat voor de functie persoonlijke verzorging klasse 3 moet worden geïndiceerd. De rechtbank stelt vast dat de geïndiceerde functie persoonlijke verzorging klasse 1 ziet op zorg die [A] nodig heeft in de naschoolse opvang en niet op persoonlijke verzorging thuis. De persoonlijke verzorging thuis is immers al verdisconteerd in de indicatie voor begeleiding individueel. Verweerder heeft dit in zijn brief van 25 januari 2012 ook bevestigd. De rechtbank overweegt daarbij dat het bestreden besluit door het “uit elkaar trekken” en weer samenvoegen van functies niet uitblinkt in helderheid. Dit biedt echter geen grond voor het oordeel dat de functie persoonlijke verzorging klasse 1 voor hulp in de naschoolse opvang niet juist zou zijn geïndiceerd.

4.2.6 Bij brief van 29 februari 2012 heeft eiser gesteld dat de door verweerder toegepaste “eigen risico regel”, waarbij de gebruikelijke zorg door ouders een uur per etmaal tot een maximum van zeven uur per week wordt afgetrokken van de door het kind benodigde zorg, zich niet verdraagt met de wettelijke bepalingen, in het bijzonder met artikel 6, tweede lid, van de AWBZ . Eiser heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 november 2011 (LJN: BU3461). De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling en overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit het beleid toegepast dat bij kinderen het eerste uur benodigde zorg per etmaal (maximaal zeven uur per week) altijd gebruikelijke zorg is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van bovengebruikelijke zorg bij kinderen in chronische situaties indien de omvang van de zorg substantieel meer is dan de zorg die een gezond kind van dezelfde leeftijd nodig heeft. Met substantieel kan worden gedacht aan een omvang op weekbasis van gemiddeld meer dan een uur per etmaal. Alleen voor de omvang vanaf dit extra uur per etmaal kan voor het kind een aanspraak op AWBZ zorg worden bepaald. De rechtbank is, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank Leeuwarden heeft overwogen, van oordeel dat dit beleid niet in strijd is met het wettelijke kader. De rechtbank wijst daarbij op artikel 2, derde lid, van het Bza , waarin is bepaald dat de aanspraak op zorg slechts bestaat voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen. Mede ter invulling van de begrippen ‘doelmatige zorgverlening’ en ‘redelijkerwijs aangewezen zijn’ heeft verweerder beleid ontwikkeld. De rechtbank acht dit niet strijdig met het Bza, nu uit voormelde bepaling niet volgt dat de invulling van deze begrippen bij wettelijke regeling moet worden bepaald.

4.2.7 Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepsgrond van eiser dat verweerder in het bestreden besluit een te lage indicatie heeft afgegeven voor de functies begeleiding groep, begeleiding individueel en persoonlijke verzorging niet kan slagen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseres in aanmerking komt voor de AWBZ functies zoals weergegeven onder rechtsoverweging 4.2.1.

4.2.8 Zoals overwogen in rechtsoverweging 4.2.2 is het beroep van eiser gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit dan ook vernietigen voor zover dit ziet op de aanspraak die [A] heeft op begeleiding individueel, bepalen dat [A] aanspraak heeft op begeleiding individueel klasse 2 en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit III. Nu verder geen van de beroepsgronden van eiser slaagt, laat de rechtbank het bestreden besluit voor het overige in stand.

5. Proceskosten en kosten deskundige

5.1 Eiser heeft bij brief van 1 maart 2011 verzocht om vergoeding van de proceskosten, waaronder de kosten van de door hem ingeschakelde deskundige [B]. Eiser heeft ter onderbouwing van deze laatste kosten twee declaraties van [B] overgelegd, totaal ten bedrage van € 2023,--.

5.2 De rechtbank overweegt dat in rechtsoverweging 3.3 verweerder reeds is veroordeeld in de vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten van € 874,- als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is verder van oordeel dat kosten van de rapporten van [B] niet voor vergoeding op grond van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking komen. De door eiser ingeroepen deskundige heeft geen bijdrage geleverd aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijke relevante vraag. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 april 2005, LJN: AT4323.

5.3 De rechtbank ziet, nu het beroep gegrond wordt verklaard, aanleiding om verweerder ook ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit III in de proceskosten te veroordelen, welke worden begroot op € 437,- (0,5 punt voor de zitting van 18 november 2011, 0,5 punt voor een nadere reactie; wegingsfactor 1, waarde per punt: € 437,--) en te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41,-- vergoedt.

6. Schadevergoeding

6.1 Bij brief van 17 februari 2011 heeft eiser verzocht om een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb , ten bedrage van € 500,-- à € 1000,--. Eiser heeft aangevoerd dat hij vele uren heeft moeten besteden en extra kosten heeft moeten maken als gevolg van de door hem gevoerde klachtenprocedure bij verweerder.

6.2 De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van eiser om schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt. Daargelaten dat de gestelde geleden schade en het gevraagde bedrag niet nader zijn onderbouwd en gespecificeerd, heeft de gestelde schade ook geen betrekking op de onderhavige procedure maar op de klachtenprocedure die eiser heeft gevoerd.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de besluiten van 30 augustus 2010 en van 1 maart 2011 niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 1 september 2011 gegrond;

- vernietigt het besluit van 1 september 2011 voor zover dit ziet op de aanspraak die [A] heeft op begeleiding individueel;

- bepaalt dat [A] over de periode 25 september 2009 tot 1 juli 2011 aanspraak heeft op begeleiding individueel klasse 2 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;

- laat het besluit van 1 september 2011 voor het overige in stand;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.311,- te betalen aan eiser;

- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.

de griffier de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Afschrift verzonden op:

D: B

SB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature