Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 28 juli 2009 heeft de burgemeester [appellante] vergunning verleend tot het opgraven en herbegraven van het stoffelijk overschot van haar [echtgenoot].

Uitspraak



201104941/1/T1/A3.

Datum uitspraak: 25 april 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Nederweert,

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 februari 2011 en de uitspraak van 17 maart 2011 in zaak nr. 10/1237 in het geding tussen:

Sint Lambertus Parochie Nederweert te Nederweert (hierna: Sint Lambertus)

en

de burgemeester van Nederweert.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2009 heeft de burgemeester [appellante] vergunning verleend tot het opgraven en herbegraven van het stoffelijk overschot van haar [echtgenoot].

Bij besluit van 2 september 2010 heeft de burgemeester het door Sint Lambertus daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij tussenuitspraak van 11 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de burgemeester in de gelegenheid gesteld het door haar geconstateerde gebrek in dat besluit te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij brief van 23 februari 2011 heeft de burgemeester te kennen gegeven het geconstateerde gebrek niet te herstellen.

Bij uitspraak van 17 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Sint Lambertus tegen het besluit van 2 september 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de burgemeester een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2011, hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Sint Lambertus een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Sint Lambertus heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. W. van der Meer de Walcheren, advocaat te Maartensdijk, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.H.T. van de Gazelle, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting Sint Lambertus, vertegenwoordigd door mr. B.A.P. Sijben, advocaat te Budel, verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Wet op de lijkbezorging (hierna: Wlb) wordt een lijk slechts opgegraven met vergunning van de burgemeester van de gemeente waarin het is begraven, en, indien het een particulier graf betreft, met toestemming van de rechthebbende op het graf.

2.2. [appellante] heeft vergunning gevraagd tot het opgraven en herbegraven van het stoffelijk overschot van [echtgenoot]. Diens teraardebestelling heeft volgens [appellante] niet plaatsgevonden volgens haar uitdrukkelijke wensen en de afspraken die zij met Sint Lambertus heeft gemaakt. Zij wenst de bij het graf behorende gedenksteen te plaatsen midden tussen de aanpalende graven in verband met een goede verdeling van de ruimte, maar dat heeft tot gevolg dat de kist van [echtgenoot] niet meer midden onder de gedenksteen ligt maar ter linkerzijde daarvan.

De burgemeester heeft de door [appellante] gewenste vergunning verleend, op de grond dat zij ernstige psychische en emotionele problemen ervaart als gevolg van het gegeven dat [echtgenoot] niet op de door haar gewenste wijze is begraven.

2.3. Sint Lambertus betoogt dat [appellante] geen belang meer heeft bij haar hoger beroep als gevolg van het arrest van 14 juni 2011 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Bij dat arrest is het vonnis van de rechtbank vernietigd, waarbij de vordering van [appellante] is toegewezen. Die vordering strekte ertoe dat Sint Lambertus medewerking verleent aan het verplaatsen of opschuiven van de lijkkist van [echtgenoot] op de begraafplaats zodanig dat zijn stoffelijk overschot zou komen te liggen midden tussen de aanpalende graven. Nu Sint Lambertus niet gehouden is mee te werken aan het verplaatsen of opschuiven van de lijkkist van [echtgenoot], kan [appellante] met haar hoger beroep niet meer bereiken dat het stoffelijk overschot van [echtgenoot] wordt opgegraven en herbegraven, aldus Sint Lambertus.

2.3.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2011 in zaak nr. 201102650/1/H3 volgt dat indien een belanghebbende opkomt tegen een besluit, hij belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is vervallen. Laatstgenoemde situatie doet zich in deze zaak niet voor, nu niet is uitgesloten dat [appellante] in de toekomst van een vergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wlb gebruik zal kunnen maken. Dat [appellante] geen cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is daarbij niet van belang, nu niet valt uit te sluiten dat Sint Lambertus zich in de toekomst op een ander standpunt zal stellen of dat zij en [appellante] op een later moment onderling tot een vergelijk zullen komen.

Het betoog faalt.

2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte Sint Lambertus ontvankelijk heeft geacht in haar beroep. Volgens [appellante] heeft de rechtbank miskend dat de vergunning het zakelijk recht van Sint Lambertus en haar taak als beheerder niet raakt.

2.4.1. Het betoog van [appellante] wordt aldus begrepen, dat zij beoogt te betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de burgemeester het door Sint Lambertus gemaakte bezwaar ten onrechte ontvankelijk heeft geacht.

Anders dan de rechtbank heeft overwogen en anders dan Sint Lambertus in hoger beroep in verweer betoogt, leidt het gegeven dat de rechtbank in haar uitspraak van 29 april 2010 heeft geoordeeld dat Sint Lambertus belanghebbende is bij de vergunning die de burgemeester heeft verleend en die uitspraak onherroepelijk is geworden, omdat het daartegen ingestelde hoger beroep bij de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2010 in zaak nr. 201005687/2/H3 niet-ontvankelijk is verklaard, er niet toe dat de rechtbank in haar tussenuitspraak van 11 februari 2011 voorbij mocht gaan aan het betoog van [appellante] dat Sint Lambertus geen belanghebbende is bij die vergunning. De vraag of een partij belanghebbende is en het door die partij aangewende rechtsmiddel daarom ontvankelijk is, is een ambtshalve te beoordelen kwestie.

2.4.2. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester het door Sint Lambertus gemaakte bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht. Sint Lambertus wordt door de vergunning rechtstreeks getroffen in haar belang in haar hoedanigheid als beheerder en eigenaar van de begraafplaats waarop [echtgenoot] begraven is. Het belang van Sint Lambertus is, anders dan [appellante] ter zitting van de Afdeling heeft betoogd, niet slechts gelegen in de vaststelling of de burgemeester vergunning heeft verleend krachtens artikel 29, eerste lid, van de Wlb .

Het betoog faalt.

2.5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 2 september 2010 onvoldoende is gemotiveerd, omdat de rechtbank is uitgegaan van de verkeerde feiten. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de verklaring van haar huisarts van 24 juni 2010 onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het standpunt van de burgemeester dat de ernstige psychische en emotionele problemen die zij ondervindt het gevolg zijn van het gegeven dat [echtgenoot] niet op de door haar gewenste wijze is begraven. Zij had niet in die beoordeling mogen treden, nu het aan de burgemeester is die beoordeling te maken. Verder zijn volgens [appellante] de door de huisarts genoemde problemen per definitie ernstig, vanwege de lange duur van dit geschil en het gegeven dat een oplossing nog niet is gevonden. Ook heeft de rechtbank de belangenafweging die de burgemeester heeft gemaakt te indringend getoetst en op onjuiste en onbegrijpelijke wijze overgedaan, aldus [appellante].

2.5.1. [appellante] heeft niet aangegeven welke door de rechtbank genoemde feiten volgens haar onjuist zijn. Zij betoogt evenwel terecht dat de rechtbank de belangenafweging die de burgemeester heeft verricht niet op inzichtelijke wijze heeft getoetst. Niet helder is of de rechtbank van oordeel is dat de bij [appellante] bestaande psychische en emotionele problemen niet ernstig zijn, dat zij van oordeel is dat die problemen wel ernstig zijn maar niet het gevolg zijn van de plek waar [echtgenoot] is begraven of dat de problemen niet ernstig en niet het gevolg zijn van de plek waar [echtgenoot] is begraven.

2.5.2. Dit behoeft evenwel niet te leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraken. In het bij de rechtbank bestreden besluit heeft de burgemeester niet voldoende gemotiveerd wat de oorzaak is van de psychische en emotionele problemen van [appellante]. Het is de Afdeling niet duidelijk of die gelegen zijn in de omstandigheid dat het stoffelijk overschot van [echtgenoot] niet recht onder de gedenksteen komt te liggen of dat het stoffelijk overschot niet op de gewenste plaats is begraven. Het eerste probleem kan worden opgelost door de gedenksteen recht boven het stoffelijk overschot te plaatsen, zij het dan niet in het midden tussen de naastgelegen graven. Voor die oplossing is verplaatsing van het stoffelijk overschot niet nodig. De burgemeester zal alsnog duidelijkheid moeten verkrijgen over de aard van de psychische problemen en daarmede over het belang van [appellante] bij de vergunning.

De burgemeester heeft zich in het bij de rechtbank bestreden besluit voorts op het standpunt gesteld dat het belang van [appellante] dient te prevaleren boven het belang van de grafrust. Hij heeft echter niet gemotiveerd op welke wijze hij tot die afweging is gekomen en waarom het belang van [appellante] dient te prevaleren boven het belang van de grafrust, welk belang groot is en als uitgangspunt dient te worden genomen. Op grond van een nadere bepaling van aard en gewicht van het belang van [appellante] zal de burgemeester die afweging alsnog moeten maken en motiveren.

2.5.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het besluit van 2 september 2010 is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht . Het betoog faalt.

2.6. Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank had moeten meewegen dat Sint Lambertus meermalen heeft toegezegd zich bij een besluit van de burgemeester te zullen neerleggen en desondanks toch bezwaar heeft gemaakt en meermalen beroep heeft ingesteld en daarmee misbruik heeft gemaakt van het procesrecht, geldt dat dit betoog niet kan leiden tot het daarmee beoogde doel. Sint Lambertus heeft gebruik gemaakt van de rechtsmiddelen die haar toekwamen. Niet is in te zien dat dit misbruik van het procesrecht oplevert.

Evenmin is van belang dat [appellante] het als ongeloofwaardig, beledigend en respectloos ervaart dat Sint Lambertus meent dat zij het belang van de grafrust van [echtgenoot] beter weet te behartigen dan zijzelf. Dit ziet niet op de aangevallen uitspraak of het bij de rechtbank bestreden besluit.

2.7. In het belang van een spoedige beëindiging van het geschil bestaat aanleiding de burgemeester op de voet van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal een termijn worden gesteld.

2.8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt de burgemeester van Nederweert op om binnen 8 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.5.2 het besluit van 2 september 2010, kenmerk UIT-10-01731 te herstellen door een nieuw besluit te nemen, dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling toe te zenden.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. De Vries

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012

582-622.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature