Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

De verdachte heeft zijn levensgezel mishandeld.

Het Hof veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.

Uitspraak



Rolnummer: 22-000555-11

Parketnummer: 09-268668-10

Datum uitspraak: 15 maart 2012

TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 2 februari 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1959,

[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 1 maart 2012.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van hetten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 11 december 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [benadeelde partij], in haar gezicht en/of tegen haar hoofd en/of tegen haar arm heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat onrechtmatig is binnengetreden in de woning van de verdachte, hetgeen primair tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dient te leiden, subsidiair dient dit in de strafmaat verdisconteerd te worden.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

De bewuste woning werd bewoond door [benadeelde partij] en verdachte.

Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de aangeefster [benadeelde partij] toestemming heeft gegeven aan de verbalisanten om de voordeur van die woning te verbreken, indien haar vriend de deur niet open zou doen. De verbalisanten hebben vervolgens bij de woning aangebeld, maar daarop werd niet gereageerd. Nadat zij zich kenbaar hadden gemaakt als zijnde politieambtenaren, hoorden zij uit de woning roepen "Ga toch weg". Na de vijfde waarschuwing dat zij de voordeur met geweld zouden openen, indien deze niet geopend zou worden, hebben zij de voordeur met geweld geopend.

Naar het oordeel van het hof blijkt uit het feit dat de verdachte, zowel door zijn niet reageren op aanbellen en de waarschuwingen van de verbalisanten, alsmede door zijn uitlating dat de verbalisanten weg moesten gaan, geen toestemming heeft gegeven voor het betreden van de woning.

Door deze weigering van verdachte als medebewoner om toestemming te verlenen de woning te betreden,

stond het verbalisanten niet meer vrij zonder machtiging de woning te betreden.

Door desondanks de woning te betreden is sprake van een verzuim dat niet hersteld kan worden. Het hof verbindt hieraan evenwel geen consequenties en volstaat met de constatering daarvan.

Een machtiging had kunnen worden afgewacht. Zonder twijfel zou in de omstandigheden van dit geval (een aangeefster die de woning heeft verlaten en op straat is aangetroffen, zichtbare verwondingen heeft en die zegt door haar partner te zijn mishandeld) een machtiging tot binnentreden ter aanhouding van verdachte zijn gegeven. Alsdan zou zeer korte tijd later zijn binnengetreden en zou verdachte alsnog zijn aangehouden. Hieruit volgt dat als gevolg van dit verzuim geen nadeel voor verdachte is ontstaan. Wanneer dit alles wordt afgewogen tegen de ernst van het verzuim dat de woning is binnengetreden zonder machtiging komt het hof tot de eerder vermelde conclusie.

Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 11 december 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [benadeelde partij], in haar gezicht en tegen haar hoofd en tegen haar arm heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zijn levensgezel mishandeld, zoals bewezen verklaard. Met deze handelwijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat dit feit zich in de gezamenlijke woning heeft afgespeeld, zijnde een plek waar het slachtoffer zich veilig zou moeten kunnen voelen. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke delicten nog geruime tijd last hiervan kunnen hebben.

In het voordeel van verdachte weegt het hof mee dat hij nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, dat het kennelijk een eenmalige gebeurtenis betreft en dat sprake was van psychische decompensatie. Verdachte woont thans in een speciaal opvanghuis en werkt als hovenier.

Voorts betrekt het hof in zijn strafmaatoverweging dat de verdachte, die op dat moment psychisch decompenseerde, bij zijn aanhouding noodzakelijkerwijs enig geweld heeft moeten ondergaan.

Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.

Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van

2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels,

mr. T.W.H.E. Schmitz en mr J.J. van Eck, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 maart 2012.

mr J.J. van Eck is buiten staat dit arrest te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature