Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

gerechtelijke vaststelling vaderschap / DNA bewijs van overleden vader toegestaan

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector civiel

familie- en jeugdrecht

gerechtelijke vaststelling vaderschap

zaak-/rekestnr.: 154603 / FA RK 09-547

beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 5 oktober 2010

in de zaak van:

[naam verzoeker],

wonende te [plaats],

hierna mede te noemen: verzoeker,

advocaat: mr. B.W.M. Zegers, kantoorhoudende te Edam,

--tegen--

1 [naam erfgenaam 1],

wonende te [plaats],

2 [naam erfgenaam 2],

wonende te [plaats],

3 [naam erfgenaam 3],

wonende te [plaats],

in hun hoedanigheid als erfgenamen van

[naam man],

overleden op [datum] 2005 te [plaats].

hierna mede te noemen: de erfgenamen,

advocaat: voorheen N.M. Smits-Cabooter, kantoorhoudende te Amsterdam,

thans mr. C.B. Stenger, kantoorhoudende te Amsterdam,

en

4 [naam erfgenaam 4],

wonende te [plaats],

in haar hoedanigheid als erfgename van [naam man],

overleden op [datum] 2005 te [plaats], hierna: de erfgename.

[naam man] wordt in deze beschikking aangeduid als [naam].

Belanghebbende in deze procedure is [naam moeder], hierna: de moeder.

1 Procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de beschikking van deze rechtbank van 1 december 2009 en de daarin vermelde stukken;

- de brief, met bijlagen, van 15 december 2009 van de advocaat van verzoeker;

- de brief van de advocaat van de drie erfgenamen van 15 februari 2010;

- de brief, met bijlagen, van de advocaat van verzoeker, van 4 augustus 2010.

1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 augustus 2010 in aanwezigheid van partijen, de verzoeker bijgestaan door mr. B.W.M. Zegers en mevrouw [naam erfgenaam 1] en de heer [naam erfgenaam 2] bijgestaan door mr. M.A.M. Euverman, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.3 De erfgename [naam erfgenaam 4], hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, is niet ter zitting verschenen.

2 Verder beoordeling

2.1 Bij beschikking van 1 december 2009 heeft de rechtbank vastgesteld dat aannemelijk is dat [naam man] de verwekker van verzoeker is. Bij gebreke van voorwerpen waarop zich lichaamseigen materiaal van [naam man] bevindt op basis waarvan met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat [naam man] de verwekker van verzoeker is, is aan verzoeker opgedragen nadere informatie te verschaffen waaruit blijkt dat DNA-onderzoek met één volle zus van de overledene voldoende is om het verwekkerschap van [naam man] ten aanzien van verzoeker vast te stellen.

2.2 Verzoeker heeft een brief overgelegd van het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (hierna LUMC) van 7 december 2009, alsmede een verklaring van het [plaats] van 7 december 2009.

2.3 De erfgenamen hebben bij brief van 15 februari 2010 een schriftelijke reactie op beide brieven gegeven.

2.4 Verzoeker heeft voorts nog een brief overgelegd van Stichting Jeugd en Gezin van 2 augustus 1990, een brief van Stichting Interculturele Jeugdzorg Amsterdam van 24 september 1996 met als bijlage een niet gedateerd (deel van het) begeleidingsplan en een brief van het Fiom Team van Jeugdzorg van 13 februari 2002. (hierna: instellingen voor jeugdhulpverlening)

2.5 Uit de voormelde brief van het LUMC van 7 december 2007 blijkt dat het LUMC een DNA onderzoek tussen verzoeker en [naam erfgenaam 1] afraadt omdat de kans zeer groot is dat een dergelijk onderzoek geen voldoende betrouwbaar antwoord zal opleveren.

De rechtbank is daarom van oordeel dat verzoeker niet in staat is door middel van voormeld DNA-onderzoek zijn standpunt nader te onderbouwen.

2.6 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat [naam man] zijn verwekker is brieven van drie instellingen voor jeugdhulpverlening overgelegd.

Hij heeft ter zitting verklaard dat deze brieven weliswaar geen wetenschappelijk bewijs leveren, maar dat er, gelet op de contacten die er tussen 1980 en 2002 tussen de jeugdhulpverlening en [naam man] zijn geweest, kan worden afgeleid dat [naam man] er vanuit is uitgegaan dat hij de verwekker van verzoeker is. Op verzoek van [naam man] heeft het Fiom Team verzoeker bij brief van13 februari 2002 benaderd om een ontmoeting tussen [naam man] en hem tot stand te laten komen.

Verzoeker handhaaft dan ook zijn verzoek om een DNA-onderzoek te gelasten, zodat (bij een positief resultaat) het vaderschap van [naam man] gerechtelijk kan worden vastgesteld en dat – nu er geen andere mogelijkheid resteert om het verwekkerschap van [naam man] vast te stellen – het graf van [naam man] geopend zou moet worden.

Verzoeker heeft ter zitting wederom verklaard bereid te zijn alle kosten die met een dergelijk onderzoek gemoeid zijn voor zijn rekening te nemen.

2.6 De erfgenamen handhaven hun eerder ingenomen standpunt dat zij niet bereid zijn mee te werken aan een DNA-onderzoek met lichaamseigen materiaal van [naam man]. Zij wensen dat de grafrust van [naam man] gerespecteerd wordt. Zij stellen voorts dat verzoeker noch bij verzoekschrift noch ter zitting heeft verzocht om toestemming het graf van [naam man] te openen en evenmin heeft verzocht om vervangende toestemming tot opening van het graf van [naam man].

2.7 In tegenstelling tot hetgeen in rechtoverweging 5.5. van de beschikking van 1 december 2009 is gesteld, blijkt uit de brief van [plaats] van 7 december 2009 dat [naam man] begraven ligt in een algemeen graf op de eerste diepte, dus bovenaan in het graf.

De advocaat van verzoeker heeft zich deswege op het standpunt gesteld dat de toestemming van de erfgenamen op grond van artikel 29 lid 1 van de Wet op de Lijkbezorging niet is vereist.

2.8 De vraag die thans voorligt is of de door de erfgenamen gestelde grafrust van [naam man] en daaruit voortvloeiend de weigering mee te werken aan een DNA-onderzoek met lichaamseigen materiaal van [naam man] gerechtvaardigd is ten opzichte van de wens van verzoeker te weten van wie hij afstamt.

De rechtbank betrekt bij die afweging dat voldoende vaststaat dat lichaamseigen materiaal van [naam man] uitsluitend nog kan worden verkregen door afname van dat materiaal van het stoffelijk overschot teneinde een zo groot mogelijke zekerheid te verkrijgen over het mogelijke vaderschap.

Bij afweging van alle belangen is de rechtbank van oordeel dat het belang van verzoeker om zijn vaderschap vast te laten stellen zwaarder moet wegen. Verzoeker heeft er recht op te weten van wie hij afstamt en zijn afstammingsband te doen vaststellen. Dit resultaat kan slechts bewerkstelligd worden door het opgraven van het stoffelijk overschot van [naam man] met vergunning van de burgemeester en het (doen) uitvoeren van een DNA onderzoek door verzoeker. De gevoelens van de erfgenamen moeten hiervoor wijken.

2.9 De rechtbank wijst erop dat het DNA onderzoek dient uitgevoerd te worden door een instituut dat beschikt over de nodige expertise. Voorts zal het onderzoek uitgevoerd moeten worden conform de (iso) normen als in deze zaak aan de orde.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beslist de rechtbank als volgt.

3 Beslissing:

De rechtbank:

3.1 Stelt verzoeker in de gelegenheid DNA bewijs over te leggen waaruit met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat [naam man], overleden op [datum] 2005 te [plaats], zijn verwekker is.

3.2 Houdt de behandeling van het verzoek met betrekking tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap aan tot 24 maart 2011 pro forma.

3.3 Bepaalt dat het schriftelijk bericht van verzoeker uiterlijk op 3 maart 2011 door de erfgenamen en hun advocaat en de erfgename ontvangen dient te zijn.

3.4 Stelt de erfgenamen en de erfgename in de gelegenheid om op de schriftelijke informatie van verzoeker te reageren.

3.5 Bepaalt dat deze schriftelijke berichten uiterlijk op 17 maart 2011 door de rechtbank en verzoeker ontvangen dienen te zijn.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Otter, tevens kinderrechter, en mr. H.M. van Dam en mr. C.A.M. van de Rest-van der Heijden, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2010.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature