Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Herziening toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende. De tekst van artikel 1.1 van de Wsf 2000 staat er geenszins aan in de weg dat appellant aan de hand van de feitelijke situatie beziet of de studerende die zich heeft laten inschrijven op een ander GBA-adres dan zijn ouders toch op hetzelfde adres als zijn ouders of één van hen woont. Ook de geschiedenis van de totstandkoming van de Wsf 2000 bevat geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat appellant gehouden zou zijn zonder controle of zulks in overeenstemming is met de feitelijke situatie af te gaan op de inschrijving door de studerende op een ander GBA-adres dan dat van (één van zijn) zijn ouders. Vernietiging aangevallen uitspraak. Appellant heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene in de in geding zijnde periode op hetzelfde adres als (één van) haar ouders woonde. Beroep ongegrond.

Uitspraak



11/1300 WSF

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 februari 2011, 10/1454 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[betrokkene], wonende te [woonplaats] (betrokkene).

en

appellant

Datum uitspraak: 6 april 2012

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. De Kaste.

II. OVERWEGINGEN

1.1. In dit geding wordt onder appellant tevens verstaan de Informatie Beheer Groep.

1.2. Appellant heeft aan betrokkene over de periode van januari 2009 tot en met december 2009 studiefinanciering toegekend naar de norm voor een uitwonende studerende.

1.3. Appellant heeft bij besluiten van 26 februari 2010 - voor zover hier van belang - betrokkene van januari 2009 tot en met november 2009 alsnog als thuiswonend aangemerkt, de gedurende die periode toegekende studiefinanciering herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende en het bedrag dat als gevolg van de herziening te veel aan betrokkene is betaald omgezet in een kortlopende schuld die wordt verrekend of moet worden terugbetaald.

1.4. Bij besluit van 19 juli 2010 heeft appellant - voor zover hier van belang - het bezwaar van betrokkene tegen de besluiten van 26 februari 2010 ongegrond verklaard.

2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het besluit van 19 juli 2010 vernietigd, de besluiten van 26 februari 2010 herroepen voor zover die besluiten zien op de herziening en verrekening en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van

19 juli 2010.

2.2. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat betrokkene in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) niet op hetzelfde adres staat ingeschreven als haar ouders. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit de vaste rechtspraak van de Raad voort - de rechtbank heeft gewezen op de uitspraak van de Raad van 16 januari 2009, LJN BH0998 - dat in zo’n situatie geen ruimte bestaat voor de beoordeling van de feitelijke woonsituatie en betrokkene als uitwonend dient te worden aangemerkt.

3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat uit de door de rechtbank vermelde vaste rechtspraak van de Raad geenszins voortvloeit dat in een situatie als beschreven in 2.2 de inschrijving in de GBA doorslaggevend is en dat de feitelijke situatie niet van belang is.

3.2. In verweer heeft betrokkene zich achter de aangevallen uitspraak gesteld.

4.1. De Raad overweegt als volgt.

4.2. In artikel 1.1 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) wordt onder thuiswonende studerende verstaan de studerende die woont op het adres van zijn ouders of van een van hen.

4.3. Uit de door de rechtbank aangehaalde vaste rechtspraak van de Raad vloeit niet méér voort dan dat in het geval de ouders en de studerende staan ingeschreven op hetzelfde GBA-adres de duidelijke tekst van artikel 1.1 van de Wsf 2000 in beginsel geen ruimte biedt om tot een ander oordeel te komen dan dat in zo’n situatie de studerende als thuiswonende studerende dient te worden aangemerkt. Deze rechtspraak heeft geen betrekking op de in dit geval aan de orde zijnde situatie dat geen sprake is van inschrijving van de studerende en (één van) de ouders van de studerende op hetzelfde GBA-adres.

4.4. De tekst van artikel 1.1 van de Wsf 2000 staat er geenszins aan in de weg dat appellant aan de hand van de feitelijke situatie beziet of de studerende die zich heeft laten inschrijven op een ander GBA-adres dan zijn ouders toch op hetzelfde adres als zijn ouders of één van hen woont. Ook de geschiedenis van de totstandkoming van de Wsf 2000 bevat geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat appellant gehouden zou zijn zonder controle of zulks in overeenstemming is met de feitelijke situatie af te gaan op de inschrijving door de studerende op een ander GBA-adres dan dat van (één van zijn) zijn ouders.

4.5. Het hoger beroep van appellant treft mitsdien doel en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.

5.1. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen overweegt de Raad als volgt.

5.2. Ten aanzien van het verkrijgen van de aan het besluit van 19 juli 2010 ten grondslag gelegde gegevens over de feitelijke woonsituatie van betrokkene en haar ouders heeft appellant desgevraagd verklaard dat hij aan de hand van een risico-analyse aan de gemeente meldt dat er twijfel kan bestaan of de inschrijvingen in de GBA overeenkomstig de werkelijkheid zijn. Bij deze risico-analyse speelt onder meer de afstand tussen de woningen waarin de studerende en (één van) de ouders staan ingeschreven in de GBA een rol. Naar aanleiding van de door appellant gedane melding beziet de gemeente of er aanleiding bestaat te controleren of de feitelijke woonsituatie in overeenstemming is met de inschrijving in de GBA en indien die vraag bevestigend wordt beantwoord wordt die controle uitgevoerd.

Appellant maakt van de gegevens die deze controle opleveren gebruik om te beoordelen of terecht studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende is verstrekt.

5.3. Naar aanleiding van een melding als bedoeld in 5.2 hebben de toezichthouders [Z.] en [K.], beiden werkzaam bij de Sociale Recherche Twente rapporten opgemaakt van de verrichte onderzoeken naar de feitelijke woonsituatie van betrokkene en haar ouders.

5.4. In het door [Z.] opgestelde rapport gedateerd 23 november 2009 is vermeld dat hij samen met toezichthouder C. [V.] de woning [adres 1], te [woonplaats] - op welk adres betrokkene in de periode van 10 december 2008 tot en met 23 januari 2009 en vanaf 25 maart 2009 in de GBA ingeschreven heeft gestaan - heeft bezocht. Op dit adres is woonachtig de familie [A.]. K. [A.] is de oom van betrokkene.

In het rapport is vermeld dat [A.] heeft verklaard dat betrokkene nimmer bij hem heeft gewoond. De door [A.] afgelegde verklaring is door hem ondertekend.

5.5. In het door [K.] opgestelde rapport gedateerd 23 november 2009 is vermeld dat hij de woning [adres 2], te [woonplaats] heeft bezocht. Op dit adres is woonachtig de familie [Ag.]. In het rapport is vermeld dat mevrouw [Ag.], de moeder van betrokkene, heeft verklaard dat betrokkene bij haar en haar echtgenoot aan de [adres 2] woonachtig was.

5.6.1. Betrokkene heeft in bezwaar, beroep en in hoger beroep een beeld geschetst dat afwijkt van hetgeen door [A.] en haar moeder is verklaard.

Kort samengevat heeft betrokkene gesteld dat zij klachten van psychische aard heeft en niet thuis, maar bij [A.] heeft gewoond. Zij heeft erop gewezen ook enige weken in Amsterdam te hebben gewoond. Naar betrokkene heeft verklaard hebben [A.] en haar moeder verklaard zoals zij hebben gedaan, omdat het als problematisch wordt gezien dat zij niet in het ouderlijk huis woonachtig is.

5.6.2. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft betrokkene een verklaring overgelegd van [A.], gedateerd 19 april 2010, waarin hij zijn verklaring als weergegeven in het rapport van [Z.], alsmede zijn ondertekende verklaring, vermeld in 5.4 intrekt. [A.] heeft in zijn verklaring vermeld dat het rapport veel onjuistheden en onwaarheden bevat. Volgens hem staat er iets heel anders in dan waar hij zich destijds bewust van was en waarvoor hij heeft getekend. [A.] heeft gesteld dat een en ander kan zijn veroorzaakt door zijn matige kennis van de Nederlandse taal.

5.6.3. Betrokkene heeft voorts een verklaring van haar moeder overgelegd gedateerd 18 april 2010. De moeder van betrokkene heeft verklaard dat het rapport van [K.] onwaarheden en onjuistheden bevat.

5.6.4. Betrokkene heeft voorts stukken overgelegd met betrekking tot haar psychische klachten alsmede een schoolverklaring waarin is vermeld dat betrokkene van januari 2009 tot en met november 2009 woonachtig was aan de [adres 1] te [woonplaats].

5.6.5. Betrokkene heeft ten slotte in hoger beroep nog een verklaring van haar zus overgelegd waarin is vermeld dat betrokkene van 23 januari 2009 tot en met 24 maart 2009 bij haar in Amsterdam heeft gewoond.

5.7.1. De Raad volgt betrokkene niet in haar standpunt. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verklaringen van [A.] en haar moeder als neergelegd in de rapporten vermeld in 5.4 en 5.5 en de ondertekende verklaring van [A.] als bedoeld in 5.4 geen juist beeld geven van de feitelijke situatie.

5.7.2. De oorspronkelijke verklaringen van [A.] en de moeder van betrokkene stemmen overeen en zijn afgelegd bij twee verschillende toezichthouders.

Voor het ter zitting door betrokkene ingenomen standpunt dat de toezichthouders niet naar waarheid hebben gerapporteerd en de verklaringen van de moeder van betrokkene en [A.] op elkaar hebben afgestemd heeft betrokkene geen overtuigende argumenten aangevoerd.

5.7.3. Bij de nadere verklaringen van [A.] als bedoeld in 5.6.2 en van de moeder van betrokkene als bedoeld in 5.6.3 hebben zij weliswaar hun oorspronkelijke verklaringen ingetrokken, doch in deze nadere verklaringen is niet op voldoende overtuigende wijze vermeld waarom hun eerdere afgelegde verklaringen niet juist zouden zijn.

5.7.4. De door [A.] aangevoerde matige taalbeheersing is onvoldoende om aan te nemen dat hij anders heeft verklaard dan is neergelegd in meerbedoeld rapport en de door hem ondertekende verklaring. De Raad wijst op het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevinding van 7 juli 2010 van [V.] die samen met [Z.] het huisbezoek als is beschreven in 5.4 heeft afgelegd. [V.] geeft in dit proces-verbaal te kennen dat [A.] de Nederlandse taal voldoende machtig was, dat de verklaring door [Z.] is voorgelezen en dat [A.] vervolgens heeft ondertekend.

5.7.5. De nadere verklaring van de moeder van betrokkene bevat geen gronden op grond waarvan kan worden aangenomen dat zij anders heeft verklaard dan neergelegd in meer bedoeld rapport. De Raad wijst erop dat [K.] in het proces-verbaal van bevinding gedateerd 9 juli 2010 op ambtseed heeft verklaard dat hij tijdens het huisbezoek op geen enkel moment de indruk heeft gehad dat de moeder van betrokkene hem niet heeft begrepen.

5.7.6. De verklaringen van medische aard en de schoolverklaring geven geen uitsluitsel over de feitelijke woonsituatie van betrokkene en ondersteunen het standpunt van betrokkene mitsdien niet.

5.7.7. Het standpunt van betrokkene dat zij enige tijd in Amsterdam heeft gewoond staat op gespannen voet met de verklaringen van de moeder van betrokkene en [A.] dat zij in de in geding zijnde periode thuis aan de [adres 2] te [woonplaats] woonachtig is geweest.

Overigens past dit standpunt van betrokkene ook niet bij de schoolverklaring bedoeld in 5.6.4 waarop betrokkene een beroep heeft gedaan ter onderbouwing van haar standpunt dat zij in de in geding zijnde periode aan de [adres 1] te [woonplaats] woonachtig was.

5.8. Uit hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.7.7 volgt dat appellant zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene in de in geding zijnde periode op hetzelfde adres als (één van) haar ouders woonde. Appellant heeft zich bij het besluit van 19 juli 2010 dan ook terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene in de in geding zijnde periode diende te worden beschouwd als thuiswonende studerende.

5.9. Het beroep tegen het besluit van 19 juli 2010 dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

5.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

Verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en mr. J. Brand en mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2012.

(get.) T. Hoogenboom.

(get.) J.R. Baas.

JL


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature