Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Arbeidsongeval. Overtreding artikel 32 Arbeidsomstandigheden wet. Geldboete € 10.000,-.

Twee asbestsaneerders zijn tijdens hun werkzaamheden door een asbesthoudend golfplatendak gezakt en circa vier meter naar beneden gevallen, waarbij één werknemer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door verdachte waren onvoldoende doeltreffende maatregelen gesteld in een schriftelijk opgesteld werkplan en is onvoldoende toezicht gehouden op het project. Deze ‘gedragingen’ hebben plaatsgevonden, dan wel zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon van verdachte. Gelet op het aantal verzuimen en de aard en de intensiteit daarvan, kan het hof niet tot een ander oordeel komen dan dat het arbeidsongeval redelijkerwijs als gevolg daarvan aan verdachte moet worden toegerekend.

Uitspraak



Sector strafrecht

Parketnummer: 21-004584-10

Uitspraak d.d.: 3 april 2012

TEGENSPRAAK

Promis

Verkort arrest van de economische kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Zutphen van 13 december 2010 in de strafzaak tegen

[verdachte],

gevestigd te [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 maart 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,

mr P.W.M. Huisman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:

zij op of omstreeks 24 oktober 2007 in de gemeente [gemeente], in ieder geval in Nederland,

als werkgeefster handelingen heeft verricht of heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop berustende bepalingen terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers kon ontstaan of te verwachten was, immers heeft zij voor één of meerdere werknemers, voordat er werd aangevangen met en/of tijdens het verrichten van arbeid/werkzaamheden waarbij valgevaar bestond, namelijk het verwijderen van asbesthoudende golfplaten van (een) schuurdak(en) welke een hoogte had(den) van ongeveer 4 meter

- niet of onvoldoende doeltreffende maatregelen gesteld in een schriftelijk opgesteld werkplan welke doeltreffende, op de specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste maatregelen bevatte ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betroffen werknemers en/of

- niet of onvoldoende toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van ( mogelijk ) gevaar en risico's alsmede op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, arbeidsmiddelen of anderszins beveiligingen zoals het aanbrengen van veilige en doelmatige steiger(s), stelling(en), bordes(sen), werkvloer(en), hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen (zoals een hoogwerker of vangnetten)

door welk nalaten een arbeidsongeval is ontstaan waarbij twee werknemers, [A] en [B], tijdens hun werkzaamheden in een bedrijf en/of inrichting en/of in de onmiddellijke omgeving daarvan, namelijk een bouw- c.q. arbeidsplaats gelegen aan de [arbeidsplaats], door een asbesthoudend golfplatendak (en het daaronder aanwezige isolatiemateriaal) zijn gezakt en circa 4 meter lager op de bodem zijn gevallen ten gevolge waarvan [B] zwaar lichamelijk letsel en/of [A] zwaar althans enig lichamelijk letsel heeft/hebben opgelopen.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Op 24 oktober 2007 heeft een arbeidsongeval plaatsgevonden aan de [arbeidsplaats] te [gemeente]. Twee asbestsaneerders ([A] en [B]) in dienst en werkend in opdracht van verdachte werkzaam zijn tijdens hun werkzaamheden door een asbesthoudend golfplatendak en het daaronder aanwezige isolatiemateriaal gezakt en circa vier meter naar beneden gevallen. Hierbij heeft [A] gekneusde ribben en gekneusde spieren aan zijn romp opgelopen en heeft [B] blijvend letsel, een dwarslaesie ter hoogte van de 6e ruggenwervel. Dat laatste is zwaar lichamelijk letsel.

Het verwijt dat aan verdachte wordt gemaakt is:

a) dat onvoldoende doeltreffende maatregelen waren “gesteld” in een schriftelijk opgesteld werkplan welke doeltreffende, op de specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste maatregelen bevatte ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betroffen werknemers, en

b) dat onvoldoende toegezien werd op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van (mogelijk) gevaar en risico’s, alsmede op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, arbeidsmiddelen of anderszins beveiligingen,

c) terwijl daardoor naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers kon ontstaan of te verwachten was en terwijl daardoor een arbeidsongeval is ontstaan waarbij twee werknemers (zwaar) letsel hebben opgelopen.

Standpunt Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring.

Verweren

De verdediging heeft (ad a) en b)) aangevoerd dat er voldoende instructies waren gegeven ter voorkoming van het risico van vallen. Bedrijfsleider [C] heeft het project in beide fasen tevoren met de DTA (deskundig toezichthouder asbestverwijdering) [A] doorgesproken en meegedeeld dat moest worden gewerkt met rolsteigers in combinatie met dakladders. [A] heeft echter niet alleen de instructies niet uitgevoerd, maar heeft er als verantwoordelijk man ter plaatse bovendien niet voor gezorgd dat de wél gebruikte valvoorziening zorgvuldig en deskundig was aangebracht en niet voorkomen dat de wijze waarop daarvan gebruik werd gemaakt bijzonder onhandig werd aangepakt, aldus de verdediging.

Voorts is door de verdediging (ad c)) aangevoerd dat het arbeidsongeval niet is ontstaan door het nalaten van verdachte (het gebrekkige werkplan en het -door haar- niet voldoende toezien op de naleving van instructies en voorschriften). Het nalaten van [A] kan niet worden toegerekend aan verdachte, aldus de verdediging. Niet is voldaan aan de vereisten die gelden voor toerekening aan de rechtspersoon. [A] heeft bewust de instructies geschonden en heeft ook ter plaatse waarschuwingen van het personeel genegeerd. Dat is bewuste roekeloosheid van degene die ter plaatse verantwoordelijk is. In strafrechtelijke zin disculpeert dat verdachte omdat [A] zich aantoonbaar niet aan de instructies heeft gehouden en daarbij onnodige risico’s heeft genomen. Van die risico's kan niet gezegd worden dat zij door verdachte zijn aanvaard.

Oordeel hof

Het hof komt tot bewezenverklaring. Het is van oordeel dat de namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. In aanvulling daarop wordt het volgende overwogen.

Ad a)

Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat er een schriftelijk werkplan voorhanden was. Maar in dit werkplan stond niet beschreven op welke wijze de werknemers de niet draagkrachtige of in elk geval bij het betreden onveilige asbesthoudende platen van het dak dienden te verwijderen. Concrete veiligheidsvoorschriften toegespitst op het betreffende project te [gemeente] in oktober 2007 en op de veiligheid en de arbeidsomstandigheden op dat werk ontbraken aan dat plan. Het bevatte geen specifieke beschrijving omtrent de werkwijze, de werkmethode en de daarbij te gebruiken hulpmiddelen als rolsteigers, ladders en vanglijnen. De bij het werkplan gevoegde VGM(veiligheidsmaatregelen)-tabellen waren te algemeen van aard, boden slechts verschillende keuzemogelijkheden. Het werkplan was overigens -in opdracht van projectleider en uitvoerder [C]- opgesteld door [D], een administratief medewerker zonder ervaring op het gebied van veiligheid en asbestverwijdering die het werk waarom het ging bovendien niet zelf kende.

Ad b) en c)

Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat [C] projectleider en uitvoerder was van het project te [gemeente]. Tegenover de rechter-commissaris heeft [C] verklaard dat bij dit project in twee fasen is gewerkt. [C] is alleen tijdens fase 1 (uitgevoerd in maart 2007) op het project aanwezig geweest. Tijdens fase 2 (het karwei dat werd uitgevoerd toen het ongeluk gebeurde) is [C] niet op het project aanwezig geweest, wel heeft hij voorafgaand aan de werkzaamheden mondelinge instructies gegeven. Zo had het niet gemoeten.

Het hof oordeelt dat daarmee door verdachte onvoldoende toezicht is gehouden op dat project waar het bij fase 2 om ging en op de uitvoering van de werkzaamheden in die fase en op de veiligheid voor het personeel dat daarbij werd ingezet moest zijn. Ten onrechte ontbraken (als gezegd) op dat werk toegesneden, schriftelijke instructies. Van onvoorziene omstandigheden, die zich uiteraard altijd kunnen voordoen, is geen sprake geweest, hetgeen ook het uitgangspunt is van het verweer.

Met dat verweer van de verdediging wordt - ten onrechte - de verantwoordelijkheid volledig doorgeschoven naar de DTA. Nog daargelaten dat [A] in dienst was van verdachte, dient te worden opgemerkt dat de DTA weliswaar verantwoordelijkheden met betrekking tot het werken met asbest heeft, maar - zoals de advocaat-generaal terecht heeft opgemerkt - niet voor wat betreft de veiligheid van de werknemers bij de uitvoering van de werkzaamheden “op hoogte”. Het ongeluk dat heeft plaatsgevonden vindt zijn oorzaak niet in het feit dat het om het verwijderen van asbest houdend materiaal ging, maar in het feit dat "op hoogte" werd gewerkt. Het verweer miskent (ook) dat laatste.

Door verdachte wordt betwist dat suggesties van de kant van [A] voor het gebruik van rolsteigers van de hand zouden zijn gewezen. Zij stelt zich op het standpunt dat [C] [A] juist opdracht zou hebben gegeven om hulpmiddelen te regelen, welke opdracht deze niet zou hebben uitgevoerd. Het hof behoeft geen keuze te maken tussen deze lezingen. Er was immers geen concreet werkplan, waarin een en ander was opgenomen en geregeld. Niet aannemelijk is geworden dat in de beweerdelijk mondeling gegeven instructies uitdrukkelijk aan de genoemde hulpmiddelen is gerefereerd als noodzakelijk onderdeel van de wijze van uitvoering van de werkzaamheden. Voorts heeft toezicht op de uitvoering van de (beweerdelijk) aan [A] gegeven opdracht of aanwijzingen ontbroken. En dat toezicht had er wel moeten zijn. Zoals zojuist opgemerkt, behoort het werken “op hoogte” niet tot de (exclusieve) verantwoordelijkheid van de DTA-functionaris - een werknemer van verdachte met een bescheiden positie - bij wie een dergelijke verantwoordelijkheid en zeker niet op zo'n onduidelijke wijze als waarop dat gebeurd zou zijn in de lezing van verdachte mag worden neergelegd. In die lezing is (met het ontbreken van een op het werk toegespitst werkplan als gegeven) in elk geval het gevaar in het leven geroepen dat misverstanden of onduidelijkheden omtrent de te nemen veiligheidsmaatregelen ontstonden. Dat daardoor dan levensgevaar of gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid van het personeel dat bij het karwei werd ingezet kon ontstaan of te verwachten was staat vast, blijkt uit het ongeval en het ligt ook in het verweer van verdachte besloten.

Dit alles kan redelijkerwijs aan verdachte worden toegerekend nu de onder a) en b) genoemde handelingen en verzuimen “gedragingen” zijn van verdachte als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2003, LJN-nummer AF7938 (Drijfmest). Zij hebben immers plaatsgevonden dan wel zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon van verdachte. Immers:

- Het (ontoereikende) werkplan is opgesteld door werknemers van verdachte, terwijl een op het werk toegespitst werkplan door werknemers van verdachte had moeten zijn opgesteld. Het toezicht - en daarmee het ontbreken van voldoende toezicht - vond eveneens plaats door een werknemer/werknemers van verdachte, ten behoeve van verdachte;

- De activiteiten waarom het gaat bij de uitgevoerde werkzaamheden passen in de normale bedrijfsvoering van verdachte, te weten asbestsanering waarbij vaak op hoogte wordt gewerkt;

- Die activiteiten, te weten het aannemen, voorbereiden en vervolgens uitvoeren van het werk in kwestie, zijn verdachte dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf.

Bovendien vermocht verdachte erover te beschikken op welke wijze die werkzaamheden werden voorbereid en uitgevoerd en mag worden aangenomen dat de (kwestieuze) wijze waarop dat hier het geval is geweest (met een onvoldoende werkplan en met onvoldoende toezicht) door haar is aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is immers mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Die zorg is - zoals uit het voorgaande blijkt - niet betracht. In dit kader wijst het hof er voorts nog op dat op 8 oktober 2007 (en dat was nog geen drie weken voor het ongeluk waarom het in deze zaak gaat) op een locatie in [gemeente 2] de aldaar door verdachte uitgevoerde werkzaamheden door de Arbeidsinspectie waren stilgelegd, omdat het werkplan dáár waar het ging om de maatregelen ter voorkoming van valgevaar (ook) onvolledig was. De bedrijfsleider van verdachte, [C], was daarvan op de hoogte. De vraag of het hier gaat om een (verder) vergelijkbare zaak kan in het midden blijven; het gaat erom dat binnen het bedrijf van verdachte bekend was dat het schortte aan de volledigheid van de inhoud van de werkplannen.

Door de verdediging is aangevoerd dat niet bewezen kan worden verklaard dat het arbeidsongeval waarbij [A] en [B] letsel hebben opgelopen door de verzuimen van verdachte zou zijn ontstaan. Het hof verwerpt dit verweer. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervóór is overwogen omtrent het aantal verzuimen en de aard en de intensiteit daarvan kan het hof niet tot een ander oordeel komen dan dat het arbeidsongeval redelijkerwijs als gevolg daarvan aan verdachte moet worden toegerekend.

Voorwaardelijk verzoek

Door de raadsman is verzocht om als het hiervoor besproken verweer niet zou worden gehonoreerd [C] als getuige te horen. Uit het voorgaande volgt dat diens - dan derde of vierde - verklaring over de feitelijke gang van zaken voorafgaande en tijdens de uitvoering van fase 2 van het werk in [gemeente] (want daarover zou het moeten gaan in diens verhoor) de kern van de kwestie niet raakt.

Het hof wijst het verzoek af op dezelfde gronden als die welke aan de afwijzing van het ter terechtzitting van het hof van 20 maart 2012 eerder gedane verzoek.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

zij op 24 oktober 2007 in de gemeente [gemeente],

als werkgeefster handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop berustende bepalingen terwijl daardoor, naar zij redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers kon ontstaan of te verwachten was, immers heeft zij voor werknemers, voordat er werd aangevangen met arbeid/werkzaamheden waarbij valgevaar bestond, namelijk het verwijderen van asbesthoudende golfplaten van een schuurdak welke een hoogte had van ongeveer 4 meter

- onvoldoende doeltreffende maatregelen gesteld in een schriftelijk opgesteld werkplan welke doeltreffende, op de specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste maatregelen bevatte ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betroffen werknemers en

- onvoldoende toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van (mogelijk) gevaar en risico's alsmede op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals het aanbrengen van veilige en doelmatige steiger(s), hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen (zoals een hoogwerker of vangnetten)

door welk nalaten een arbeidsongeval is ontstaan waarbij twee werknemers, [A] en [B], tijdens hun werkzaamheden in een bedrijf en/of inrichting en/of in de onmiddellijke omgeving daarvan, namelijk een bouw- c.q. arbeidsplaats gelegen aan de [arbeidsplaats], door een asbesthoudend golfplatendak (en het daaronder aanwezige isolatiemateriaal) zijn gezakt en circa 4 meter lager op de bodem zijn gevallen ten gevolge waarvan [B] zwaar lichamelijk letsel en [A] enig lichamelijk letsel hebben opgelopen.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet , begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte is aanzienlijk tekort geschoten in haar verplichting voor de veiligheid van haar werknemers zorg te dragen. Het gevaar dat daardoor kon ontstaan heeft zich ook daadwerkelijk geëffectueerd. Eén van de voor verdachte werkzame asbestsaneerders heeft daardoor blijvend en ernstig letsel opgelopen. Dit betreft een ernstig feit met voor betrokkene vergaande gevolgen.

Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof geen blijk gegeven de ernst van de verzuimen aan de kant van verdachte en van de gevolgen in te zien. Het hof heeft dit ten nadele van verdachte bij de strafbepaling betrokken.

Het hof acht - anders dan de economische politierechter en de advocaat-generaal - daarom een geheel onvoorwaardelijke (forse) geldboete van na te melden hoogte passend en geboden, mede om ten aanzien van verdachte extra het belang te benadrukken dat het nemen van doeltreffende maatregelen door de werkgever aan de hand van de specifieke arbeidsplek/-situatie van cruciaal belang is om de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers ter plekke zoveel mogelijk te waarborgen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23 en 24 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 3.16 en 4.50 van het Arbeidsomstandighedenbesluit .

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Wijst af het verzoek tot het horen van [C].

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 10.000,00 (tienduizend euro).

Aldus gewezen door

mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter,

mr J.A.W. Lensing en mr L.E.M. Hendriks, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,

en op 3 april 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr L.E.M. Hendriks is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature