Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 21 oktober 2010, nummer 546915, heeft de raad het bestemmingsplan "De Gors e.o. 2010" vastgesteld.

Uitspraak



201012081/1/R1.

Datum uitspraak: 28 maart 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Purmerend,

2. [appellant sub 2], wonend te Landsmeer, en anderen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Purmerend,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2010, nummer 546915, heeft de raad het bestemmingsplan "De Gors e.o. 2010" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2010, en [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2010, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2012, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, in de personen van [appellant sub 2] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M.C. Deinum en drs. S. Koot, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Intrekking

2.1. De raad heeft ter zitting zijn betoog dat met de handtekeningenlijst die [appellant sub 2] en anderen bij hun beroep hebben gevoegd geen machtiging is verstrekt, ingetrokken.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen

Omvang geschil

2.2. [appellant sub 2] en anderen hebben beoogd de omvang van het geschil uit te breiden door na afloop van de beroepstermijn ook nog het besluitonderdeel dat ten onrechte geen exploitatieplan is vastgesteld aan te vechten. Binnen de beroepstermijn of, als een nadere termijn voor het aanvullen van de gronden is gegeven, uiterlijk binnen die termijn, dient vast te staan waartegen de beroepsgronden zijn gericht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van die termijn wordt uitgebreid. Hetgeen alsnog met betrekking tot het ten onrechte niet vaststellen van een exploitatieplan naar voren is gebracht, moet daarom in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten.

Ontvankelijkheid

2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2.2. Met betrekking tot het plandeel waarop de Kentucky Fried Chicken (hierna: KFC) is voorzien, overweegt de Afdeling met betrekking tot de belanghebbendheid van [appellant sub 2] en anderen als volgt. De bewoners van de woningen aan het Herikkruid en het Fonteinkruid wonen op een afstand van minimaal 350 m van de KFC. Tussen de KFC en hun woningen ligt onder meer de Verzetslaan, de N235, op een talud. De bewoners van het Herikkruid en het Fonteinkruid hebben vanuit hun woningen geen zicht op het plandeel waarop de KFC is voorzien. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen waarin het plandeel voor de KFC voorziet, is, anders dan voor het multifunctionele gebouw met discotheek en klimhal dat een grotere ruimtelijke uitstraling heeft, deze afstand te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voor zover zij ter zitting hebben betoogd dat zij overlast ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van de KFC kunnen ondervinden, overweegt de Afdeling dat de kortste afstand van de woningen aan het Herikkruid en het Fonteinkruid tot de Jaagweg minimaal 40 m bedraagt en dat het verkeer voor de KFC op deze weg geacht wordt te zijn opgegaan in de normale verkeersstromen en daarvan niet te onderscheiden is.

De bewoners van het Herikkruid en het Fonteinkruid kunnen derhalve niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt bij het plandeel waarop de KFC is voorzien en kunnen daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro geen beroep instellen.

2.2.3. De Afdeling overweegt met betrekking tot de door [appellant sub 2] en anderen in artikel 30 van de planregels opgenomen bestreden wijzigingsbevoegdheden het volgende. Deze wijzigingsbevoegdheden zien op plandelen die op minimaal 300 m afstand van de meest nabij gelegen woning van [appellant sub 2] en anderen liggen. Voorts hebben [appellant sub 2] en anderen vanuit hun woningen geen zicht op de betrokken plandelen. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen waarin de wijzigingsbevoegdheden voorzien, is, zoals de raad ter zitting terecht heeft betoogd, deze afstand te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. [appellant sub 2] en anderen hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.

[appellant sub 2] en anderen kunnen derhalve niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt bij de in artikel 5 van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheden en kunnen daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro geen beroep instellen.

2.3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

[twaalf appellanten] hebben geen zienswijzen tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro en artikel 6:13 van de Awb , kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingesteld door [twaalf appellanten], niet-ontvankelijk.

2.4. Verder steunt het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ten zuiden van de Vurige Staart niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro , gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb , kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

Weliswaar is het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigd vastgesteld, maar dit geldt niet voor de door [appellant sub 2] en anderen bestreden bij de bestemming behorende parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen die ingevolge artikel 3 van de planregels ter plaatse zijn toegestaan. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het [appellant sub 2] en anderen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij de bezwaren tegen bovengenoemd planonderdelen niet naar voren hebben kunnen brengen in hun zienswijze.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is ook in zoverre niet-ontvankelijk.

Het perceel Verzetslaan 3

2.5. [appellant sub 2] en anderen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Horeca" ter plaatse van de KFC op het perceel Verzetslaan 3.

2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de door [appellant sub 2] en anderen ingediende zienswijze op dit punt was gericht tegen een deel van het ontwerpbestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in het projectbesluit van 16 maart 2010. Volgens de raad heeft hij de zienswijze van [appellant sub 2] en anderen op dit punt dan ook terecht buiten behandeling gelaten. Het beroep kan volgens de raad reeds hierom niet slagen.

2.5.2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van die wet, is een omgevingsvergunning vereist om van het bestemmingsplan te kunnen afwijken en kan deze verleend worden indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wro dat onmiddellijk voor het tijdstip van de inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wabo van kracht en onherroepelijk is, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet.

Ingevolge artikel 3.10 van de Wro kunnen zienswijzen geen betrekking hebben op dat deel van het ontwerpbestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo van het bestemmingsplan is afgeweken.

2.5.3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van heden, zaaknr. 201011984/1/R1, brengt een redelijke wetsuitleg op grond van de in die uitspraak genoemde overwegingen met zich dat artikel 3.14 van de Wro aldus moet worden begrepen dat zienswijzen geen betrekking kunnen hebben op dat deel van het ontwerpbestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in een projectbesluit dat in rechte onaantastbaar is. Met de inwerkingtreding van de Wabo is artikel 3.14 van de Wro onder meer vernummerd naar artikel 3.10 van die wet en aangepast aan de omstandigheid dat het projectbesluit als zelfstandige rechtsfiguur is komen te vervallen en dat deze is opgegaan in de omgevingsvergunning. Geen aanleiding bestaat artikel 3.10 van de Wro anders uit te leggen. Dat betekent dat zienswijzen geen betrekking kunnen hebben op dat deel van het ontwerpbestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in een omgevingsvergunning als bedoeld in die bepaling die in rechte onaantastbaar is.

2.5.4. Bij besluit van 16 maart 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders een projectbesluit genomen ten behoeve van het realiseren van een restaurant met bijbehorende infrastructuur ter plaatse van de Verzetslaan 3. Het besluit is op 6 april 2010 ter inzage gelegd, zodat de beroepstermijn derhalve is begonnen op 7 april 2010 en is geëindigd op 18 mei 2010. Tegen dit projectbesluit is geen beroep ingesteld waardoor het op 19 mei 2010 in rechte onaantastbaar is geworden.

Het ontwerpplan is volgens de kennisgeving met ingang van 27 april 2010 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 8 juni 2010.

De zienswijze van [appellant sub 2] en anderen is gedateerd 4 juni 2010, en blijkens het stempel op 7 juni 2010 ingekomen bij de raad.

2.5.5. Het projectbesluit dient thans te worden aangemerkt als een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en voorziet in dezelfde planologische ontwikkeling als waar het plandeel met de bestemming "Horeca" ter plaatse van het perceel Verzetslaan 3 in voorziet. In dit verband wijst de Afdeling erop dat in artikel 3, lid 3.1, van het projectbesluit staat dat de gronden zijn bestemd voor horecabedrijven uit categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten, waartoe ook restaurants met afhaalservice, zoals drive-ins, worden gerekend. Anders dan [appellant sub 2] en anderen betogen, voorzag het projectbesluit derhalve eveneens in de mogelijkheid om een drive-in te realiseren. Gelet hierop vindt het deel van de zienswijze van [appellant sub 2] en anderen over de KFC zijn grondslag in een in rechte onaantastbaar projectbesluit.

Gelet op artikel 3.10 van de Wro hebben [appellant sub 2] en anderen met ingang van 19 mei 2010 geen zienswijze tegen het ontwerpplan over de gevolgen van de realisatie van de KFC op het perceel Verzetslaan 3 kunnen indienen. De raad heeft de zienswijze in zoverre in dit geval terecht buiten behandeling gelaten.

Het perceel Verzetslaan 5

2.6. [appellant sub 2] en anderen richten zich in beroep ook tegen het plandeel waarop een multifunctioneel gebouw met discotheek en klimhal is voorzien ter plaatse van het perceel Verzetslaan 5.

2.6.1. Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Purmerend een vrijstelling verleend op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van de destijds geldende bestemmingsplannen voor het oprichten van een multifunctioneel gebouw met discotheek en klimhal op het perceel Verzetslaan 5. Deze vrijstelling is met de uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2010, in zaak nrs. 200904373/1/H1 en 200904730/1/H1, in rechte onaantastbaar geworden.

2.6.2. Met het plandeel is beoogd om hetgeen met de eerder genoemde vrijstelling ter plaatse mogelijk is gemaakt, planologisch vast te leggen. Onder deze omstandigheden sluit de afweging die de raad bij de vaststelling van het plandeel heeft moeten maken, in zoverre nauw aan bij de afweging van het college van burgemeester en wethouders in het kader van de verzochte vrijstelling. De ontwikkeling van een multifunctioneel gebouw met discotheek en klimhal is mogelijk gemaakt door de verleende vrijstelling, die in rechte onaantastbaar is geworden en derhalve voor rechtmatig moet worden gehouden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval een andere afweging had moeten maken, nu het plandeel niet verschilt van hetgeen de verleende vrijstelling in zoverre mogelijk maakt en [appellant sub 2] en anderen niet hebben gesteld dat er ten tijde van de vaststelling van het plan een verandering van omstandigheden was ten opzichte van de beslissing omtrent de vrijstelling die daartoe noopte. Gelet hierop behoeven de inhoudelijke beroepsgronden die betrekking hebben op het desbetreffende plandeel geen bespreking meer.

2.7. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 1]

2.8. [appellant sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een bouwverbod op de gronden tussen de woningen aan de Moerasvaren. Het oprichten van bebouwing tussen de woningen zal leiden tot aantasting van de hoge stedenbouwkundige kwaliteit van de wijk. Voorts is het toestaan van bebouwing op de desbetreffende gronden in strijd met het gemeentelijk beleid "Van Groei naar Bloei".

2.8.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de wet voorziet in de mogelijkheid om op deze gronden bepaalde bouwwerken op te richten en dat het bestemmingsplan daaraan geen afbreuk kan doen.

2.8.2. [appellant sub 1] woont op het perceel [locatie A]. Aan de woningen aan de Moerasvaren is de bestemming "Wonen" toegekend. Aan de gronden gelegen tussen de woningen is grotendeels de bestemming "Tuin-2" toegekend.

2.8.3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorie ën gevallen in artikel 2 van bijlage II.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 3, van bijlage II is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan aldaar genoemde eisen.

2.8.4. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van bijlage II wordt onder achtererfgebied verstaan een erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw. De wetgever heeft onderscheid gemaakt in de bescherming van de ruimtelijke kwaliteit die wordt ervaren in openbaar toegankelijke gebieden enerzijds en de ruimtelijke kwaliteit op de achtererfgebieden anderzijds. Gelet op de omschrijving in artikel 1, in samenhang bezien met de verbeelding, dienen de gronden tussen de woningen aan de Moerasvaren te worden aangemerkt als achtererfgebied. De wet voorziet hierdoor in artikel 2.3, tweede lid, van het Bor in samenhang met artikel 2, aanhef en onder 3, van bijlage II in de mogelijkheid om op de gronden tussen de woningen aan de Moerasvaren onder voorwaarden zonder omgevingsvergunning bouwwerken op te richten. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, kan de raad niet van deze wettelijke regeling afwijken. Voor zover [appellant sub 1] naar het stuk "Van Groei naar Bloei" verwijst, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting onweersproken te kennen heeft gegeven dat dit geen gemeentelijk beleid is waar de raad aan is gebonden.

2.8.5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Proceskosten

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen niet-ontvankelijk:

a. voor zover ingesteld door [twaalf appellanten];

b. voor zover ingesteld door de overige bewoners van het Herikkruid en het Fonteinkruid en gericht tegen het plandeel met de bestemming "Horeca" ter plaatse van het perceel Verzetslaan 3;

c. voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ten zuiden van de Vurige Staart;

d. voor zover gericht tegen de in artikel 30 van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheden;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen voor het overige en het beroep van [appellant sub 1] geheel ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Bošnjaković

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2012

533-675.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature