Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de leerling na inwerkingtreding van de nieuwe Verordening leerlingenvervoer gemeente Eindhoven 2011 niet meer in aanmerking komt voor een vergoeding voor leerlingenvervoer.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 11/4306

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2012 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

te [adres]

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,

verweerder,

gemachtigde mr. P.J.A. van Creij.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag om vergoeding voor leerlingenvervoer ten behoeve van eisers [dochter] voor het schooljaar 2011-2012 afgewezen.

Bij besluit van 27 oktober 2011, verzonden op 9 december 2011, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2012. Eiser is verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Aan de orde is of het bestreden besluit in rechte standhoudt.

2. De rechtbank gaat bij die beoordeling uit van de volgende feiten.

3. [dochter] volgt een school voor speciaal onderwijs. Zij kan door haar verstandelijke beperking niet zelfstandig naar school gaan. De afstand tussen de woning van [dochter] en haar school bedraagt 3,5 kilometer.

4. Tot het schooljaar 2011-2012 heeft [dochter] van verweerder een vergoeding ontvangen voor het vervoer per taxi van en naar school. [dochter] voldeed in die voorgaande jaren niet aan het toen geldende afstandscriterium.

5. Bij brief van 7 juni 2011 heeft de orthopedagoog M.L.M. Louters (hierna: Louters), verbonden aan het Bureau Zorgmed, meegedeeld dat [dochter] vanwege haar verstandelijke beperking, haar achterstand op sociaal emotioneel niveau, coördinatie- en planningsproblemen, motorische problemen, dyspraktische kenmerken en beperkte weerbaarheid is aangewezen op speciaal leerlingenvervoer. Daarbij wordt benadrukt dat het onverantwoord is om [dochter] zonder begeleiding de afstand van en naar school te voet af te leggen. Vanwege [dochter]'s complexe problematiek op verschillende levensgebieden heeft [dochter] individueel leerlingenvervoer nodig.

6. Bij brief van 5 juli 2011 heeft orthopedagoog J.F.M. Logtens (hierna: Logtens), lid van het zorgteam van de Mgr. Bekkersschool voor speciaal onderwijs - de school die [dochter] bezoekt -, meegedeeld dat [dochter] vanwege haar complexe verstandelijke beperking en haar zwakke sociaal emotionele functioneren is aangewezen op speciaal leerlingenvervoer. Volgens Logtens is het onverantwoord om dit kwetsbare, verstandelijk gehandicapte meisje zonder begeleiding de afstand van- en naar school af te laten leggen. Wanneer zij met het openbaar vervoer zal reizen, kan zij in allerlei onverwachte situaties terechtkomen waarop zij niet voorbereid kan worden. Dit kan ervoor zorgen dat zij overprikkeld en moe op school aankomt en zij niet goed aan haar schooldag kan beginnen waardoor haar ontwikkeling op school geremd wordt, aldus Logtens.

7. Op 30 augustus 2011 is eiser naar aanleiding van zijn bezwaarschrift gehoord door de commissie voor bezwaarschriften. Bij advies van 7 september 2011 heeft deze commissie geadviseerd de bezwaren gegrond te verklaren en alsnog leerlingenvervoer toe te kennen.

8. Bij brief van 16 februari 2010 heeft Logtens meegedeeld dat [dochter] vanwege haar complexe verstandelijke beperking, haar zwakke emotionele functioneren en haar prikkelverwerkingsstoornis is aangewezen op speciaal leerlingenvervoer. Volgens Logtens is het ook onverantwoord om de afstand van en naar school onder begeleiding met het openbaarvervoer te laten afleggen. Er komen onderweg ontzettend veel prikkels op haar af. Daarnaast is [dochter] gebaat bij herhaling. Na de busreis komt [dochter] overprikkeld en moe op school aan en kan zij niet goed aan haar schooldag beginnen. De afstand van en naar school te voet of met de fiets afleggen levert (ook onder begeleiding) problemen op voor [dochter].

9. Het wettelijke kader luidt als volgt.

10. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo) verstrekken burgemeester en wethouders aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.

Ingevolge het vierde lid voorziet de regeling erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is.

11. Op 20 mei 2011 is in werking getreden de door de raad van verweerders gemeente vastgestelde Verordening leerlingenvervoer gemeente Eindhoven 2011 (hierna: Verordening).

12. In artikel 15 van de Verordening is het afstandscriterium tussen woning en school om voor vergoeding van de leerling op basis van de kosten van openbaar vervoer in aanmerking te komen bepaald op 6 kilometer of meer.

13. In artikel 18, eerste lid, onder a, is - kort samengevat - bepaald dat een leerling, indien aan het afstandscriterium van artikel 15 voldaan wordt, gezien zijn beperkingen in aanmerking komt voor bekostiging van aangepast vervoer.

14. In artikel 20, eerste lid, is bepaald dat indien niet voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 15, een leerling in aanmerking komt voor bekostiging van aangepast vervoer indien het college van oordeel is dat de handicap van de leerling dat vereist.

In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat indien het college de in het eerste lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, het bij de beschikking het advies van de commissie voor de begeleiding en eventueel het advies van andere deskundigen dient te betrekken.

15. Ingevolge artikel 27 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie voor de begeleiding, de regionale verwijzingscommissie, de ambulante begeleider en eventueel andere deskundigen.

16. Verweerder heeft, in afwijking voor de commissie voor de bezwaarschriften, aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing ten grondslag gelegd dat uit de verklaring van de deskundigen niet is gebleken dat [dochter] gebruik dient te maken van aangepast vervoer. Volgens verweerder wordt gevraagd om gecombineerd taxivervoer, hetgeen vervoer van 8 personen in een bus inhoudt. Artikel 20 van de Verordening is volgens verweerder niet van toepassing, omdat dit artikel bekostiging van leerlingen vervoer mogelijk maakt indien door de aard van de handicap aangepast vervoer technisch de enige mogelijkheid is. Volgens verweerder kan de moeder van [dochter] haar begeleiden naar school. Dat slechts één ouder [dochter] naar school kan brengen en er slechts één auto beschikbaar is, is volgens verweerder (onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 maart 2008, LJN: BC7591) geen bijzondere omstandigheid, omdat deze situatie in vele gezinnen aan de orde is.

17. Eiser heeft aangevoerd dat [dochter] niet met het openbaar vervoer naar school kan gaan, omdat dit te veel prikkels geeft en haar gedrag op school en thuis beïnvloedt. Eiser geeft hierbij aan dat het gedrag en de ontwikkeling van [dochter] gedurende het halfjaar dat zij zonder taxi naar school gaat al is achteruitgegaan. Wanneer [dochter] met de auto naar school wordt gebracht moet zij om 05.45 uur op staan om met moeder eerst vader naar het werk te brengen. Dit is erg vermoeiend voor [dochter]. Vanwege eisers knieklachten en zijn COPD is hij ongeveer drie maal per week genoodzaakt om met de auto naar het werk te gaan. Ten slotte heeft eiser er op gewezen dat [dochter] al zo lang zij het speciaal onderwijs bezoekt een vergoeding heeft ontvangen voor taxivervoer van en naar school.

18. De rechtbank stelt voorop dat het enkele gegeven dat [dochter] al jaren een vergoeding ontvangt voor het vervoer per taxi van en naar school verweerder niet verplicht deze vergoeding voort te zetten. Het staat verweerder - door bezuinigingen gedwongen - vrij om de criteria om voor vergoeding voor leerlingenvervoer in aanmerking te komen aan te passen.

19. Niet in geschil is echter dat [dochter] in voorgaande jaren en ook thans niet voldoet aan het ter zake geldende afstandscriterium. Voorts staat vast [dochter] tot het schooljaar 2011-2012 voor het vervoer per taxi van en naar school wel een vergoeding heeft ontvangen. Niet duidelijk is op grond van welke bepaling verweerder die vergoeding heeft toegekend. Nu niet is gebleken dat er ten aanzien van de problematiek van [dochter] in gunstige zin veranderingen zijn opgetreden, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom [dochter] thans niet meer in aanmerking komt voor een vergoeding voor leerlingenvervoer. Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.

20. Voor zover verweerder de vergoeding voor leerlingenvervoer in het verleden heeft gebaseerd op artikel 20 van de Verordening en kennelijk de mening was toegedaan dat de lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke handicap van [dochter] dat toen vereiste, moet worden geoordeeld dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom daarvan thans, mede in het licht van de hiervoor weergegeven problematiek van [dochter], geen sprake meer van zou zijn. Overigens volgt de rechtbank verweerder niet de door hem gegeven uitleg aan artikel 20 van de Verordening. Uit de tekst van dit artikel blijkt niet dat het artikel alleen doelt op technisch aangepast vervoer. Artikel 20 van de Verordening spreekt immers ook over bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer indien de verstandelijke of zintuiglijke handicap dat vereist. Bovendien staat in de toelichting op de modelverordening van de VNG slechts als voorbeeld de situatie dat door de aard van de handicap vervoer technisch de enige mogelijkheid is (bijvoorbeeld rolstoel). Ook in zoverre is het besluit niet deugdelijk gemotiveerd.

21. Voor zover verweerder de vergoeding voor leerlingenvervoer in het verleden heeft gebaseerd op artikel 27 van de Verordening (de hardheidsclausule) en kennelijk de mening was toegedaan dat sprake is van een bijzondere omstandigheid die noopte tot afwijking van de Verordening, moet worden geoordeeld dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom daarvan thans geen sprake meer van zou zijn. Eiser heeft voorts uiteengezet dat en waarom hij vanwege zijn gezondheidssituatie regelmatig de auto nodig heeft om naar zijn werk te gaan, dat hij [dochter] vanwege zijn werk niet zelf kan brengen en dat het erg vermoeiend is voor [dochter] indien haar moeder eerst eiser naar het werk brengt omdat zij dan om 05.45 uur moet opstaan. Voorts komt uit de hiervoor weergegeven brieven van Louters en Lotgens genoegzaam naar voren dat [dochter] niet met het openbaarvervoer, niet te voet en niet met de fiets naar school kan gaan. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat verweerder onderhavige situatie niet op één lijn kan stellen met de situatie zoals aan de orde in de zaak die heeft geleid tot de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat deze noopten tot toepassing van de hardheidsclausule.

22. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

23. De rechtbank acht geen termen aanwezig het geschil finaal te beslechten dan wel de bestuurlijke lus toe te passen. Wel zal de rechtbank verweerder opdragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Tevens zal de rechtbank verweerder een termijn stellen van vier weken voor het nemen van dat nieuwe besluit.

24. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het gaat om de door eiser gedeclareerde reiskosten openbaar vervoer vanaf de woonplaats Eindhoven naar

’s-Hertogenbosch van (afgerond) € 16,00 en verletkosten. Deze verletkosten stelt de rechtbank vast op € 48,00 (vier uren voor het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis maal het uurtarief van eiser € 12,00). Tevens bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 152,00 aan hem dient te betalen.

25. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,00 te betalen aan eiser;

- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op in totaal

€ 64,00.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, rechter, in aanwezigheid van

mr. H.J. van der Meiden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

23 maart 2012.

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending

van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van

de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.

Afschriften verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature