Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Moord. Verdachte heeft met een vuurwapen twee kogels afgevuurd op de vriend van zijn kleindochter, tengevolge waarvan de man ter plaatse is overleden. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat aan de moord een hele geschiedenis is voorafgegaan, waarbij onenigheid tussen het slachtoffer en de verdachte en zijn familie een centrale rol heeft gespeeld. Deze voorgeschiedenis kan mogelijk de gedraging van de verdachte in een bepaalde context plaatsen, maar op geen enkele wijze rechtvaardigen. Verdachte wordt volledig toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf een passende en geboden reactie vormt en legt, nu zij anders dan de officier van justitie wel komt tot een bewezenverklaring van moord, een hogere straf op dan door de officier van justitie is geëist. Gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer 09/757940-11

Datum uitspraak: 23 maart 2012

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1945 te [geboorteplaats],

adres: [adres],

thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Midden-Holland", huis van bewaring "De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 9 augustus 2011, 21 oktober 2011, 12 januari 2012 en 9 maart 2012.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. B.L.M. Ficq, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

De nabestaanden van het slachtoffer hebben ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 25 april 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [X] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een revolver, althans een vuurwapen, twee kogels op die [X] afgevuurd, waarvan één kogel die [X] heeft geraakt in de borst (met schotkanaal door het hartzakje en/of door de linkerhartkamer en/of door de linkerlong) en/of waarvan één kogel die [X] heeft geraakt in de rug (met een schotkanaal door de spieren van de schouder en/of nek en/of door het tongbeen en/of door het spierweefsel van de tong), tengevolge waarvan voornoemde [X] is overleden;

art 289 Wetboek van Strafrecht

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

2.

hij op of omstreeks 25 april 2011 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten een revolver, merk [merk], model [model], kaliber .[kaliber] en/of munitie van categorie III, te weten vier patronen, merk [merk], kaliber .[kaliber], voorhanden heeft gehad;

de in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

3. Bewijsoverwegingen

3.1 Inleiding

Op maandag 25 april 2011 om 06:05 uur werd bij de meldkamer van politie Haaglanden een 112-melding gedaan betreffende twee gehoorde schoten op het [plein] te Den Haag. Tevens kwam om 06:06 uur de 112-melding binnen dat er iemand was neergeschoten op hetzelfde plein.

Omstreeks dezelfde tijd arriveerden twee verbalisanten op de [straat] bij de kruising [plein] te Den Haag. Daar troffen zij een oudere vrouw aan met een mes in haar handen. Zij wees naar een zwartkleurige Audi en vertelde dat de verbalisanten die gasten moesten hebben omdat deze gestoken zouden hebben en geprobeerd zouden hebben haar ramen in te gooien. De genoemde auto kwam vervolgens aanrijden en uit deze Audi kwamen drie mannelijke inzittenden. Een van de inzittenden schreeuwde dat "hij daar had geschoten" en wees daarbij naar het portiek waar de verbalisanten eerder de vrouw hadden aangetroffen. Vervolgens wees de man naar het [plein] en zei: "Hij is neergeschoten! Help hem! Doe dan wat, godverdomme! Bel een ambulance! Een ambulance moet er komen godverdomme." Vervolgens zijn de verbalisanten naar het midden van het [plein] gelopen en zagen daar een manspersoon op zijn rug op de grond liggen. Aan het hoofdeind van die persoon zat een jonge vrouw op haar knieën. Bij het openen van het overhemd van de man op de grond, zagen de verbalisanten dat het overhemd bebloed was. Verder zagen zij dat er een klein rond gaatje in zijn borst zat waar bloed uit kwam. Gepoogd is het slachtoffer te reanimeren, maar de man is ter plaatse overleden.

3.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van de onder 1 (impliciet primair) ten laste gelegde moord en de verdachte zal veroordelen voor de onder feit 1 (impliciet subsidiair) ten laste gelegde doodslag en het onder feit 2 ten laste gelegde verboden wapenbezit.

De officier van justitie heeft ten aanzien van de ten laste gelegde moord geconcludeerd dat -ondanks dat het handelen van de verdachte doet vermoeden dat hij wel degelijk welbewust op het slachtoffer heeft geschoten en enige momenten heeft gehad om over zijn daden na te denken - bij de verdachte de voorbedachten rade heeft ontbroken. Volgens de officier van justitie valt uit het handelen van verdachte onvoldoende af te leiden dat hij daadwerkelijk gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het feit dat de verdachte een geladen wapen heeft meegenomen en dat hij tot tweemaal toe op het slachtoffer heeft geschoten, maakt dit volgens de officier van justitie niet anders.

3.3 Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaringen van de vrienden en de vriendin van het slachtoffer buiten beschouwing moeten worden gelaten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er voldoende aanknopingspunten zijn deze verklaringen als leugenachtig of onbetrouwbaar aan te merken of in ieder geval te concluderen dat deze verklaringen mogelijk leugenachtig zijn. Deze verklaringen dienen dan ook geen rol te spelen in de reconstructie van de feiten. Als uitgangspunt voor de vaststelling van het meest waarschijnlijke scenario moet worden gekeken naar de verklaringen van haar cliënt, de ex-echtgenote en medeverdachte van haar cliënt, de neutrale getuigen en het sporenbeeld.

De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de vraag of er al dan niet sprake is geweest van voorbedachten rade en daarmee het handelen van haar cliënt als moord of doodslag gekwalificeerd dient te worden.

Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.4 De beoordeling van de tenlastelegging1

Aanhouding verdachte

Aanwezige verbalisanten hebben de verdachte de portiektrap van onder andere perceel [plein] [nummer] te 's-Gravenhage zien afkomen. De verdachte heeft daarbij kenbaar gemaakt een pistool in zijn zak te dragen. De verbalisanten zagen uit de binnenzak van de verdachte een kolf van een vuurwapen steken. Hierop is besloten het vuurwapen veilig te stellen.2 De verbalisanten hoorden de verdachte voortdurend zeggen: "Jongens, maak er nou niet zo'n heisa van. Het valt best mee. Jullie moeten weten wat die gasten allemaal gedaan hebben. Kijk dan, die stenen. Ik werk overal aan mee."3

Sectie

Uit het sectierapport blijkt dat er bij de sectie op het lichaam van [X] twee projectielen zijn aangetroffen. Tevens is vastgesteld dat er bij het slachtoffer sprake was van twee letsels, zijnde twee inschoten, waarvan het letsel aan de borst zondermeer heeft geleid tot het overlijden van het slachtoffer. Dit inschot heeft geleid tot doorschotschade aan het hart en de linkerlong, alsmede bloedstapeling rondom het hart (: harttamponnade), hetgeen het hart belemmert te kloppen. Tevens heeft het letsel geleid tot bloedverlies, ondermeer in de linkerborstholte. Het tweede schotletsel heeft geleid tot een schotkanaal waarbij de spieren van de schouder en de nek, het tongbeen en het spierweefsel van de aanhechting van de tong zijn geraakt. Dit letsel heeft minder schade aangericht, doch heeft samen met het eerdere letsel tot fors bloedverlies geleid. De eindconclusie van de sectie op het lichaam van [X] is dat het intreden van de dood zondermeer wordt verklaard door orgaanschade aan het hart ten gevolge van schotletsel.4

Verklaring verdachte

De verdachte heeft verklaard dat hij op de ochtend van het ten laste gelegde feit wakker werd van een heleboel lawaai. Op het moment dat hij uit het raam keek, zag hij dat het slachtoffer [X] en zijn kleindochter ruzie hadden. Vervolgens hoorde hij dat [X] zijn ex-vrouw uitschold en zag hij dat [X] een steen in haar richting gooide. Tevens gooide [X] een steen kapot op de grond en gooide wederom een steen in de richting van zijn ex-vrouw. Op dat moment hoorde de verdachte zijn ex-vrouw langs zijn slaapkamer naar beneden lopen. Vervolgens heeft de verdachte zijn jas aangetrokken en met zijn rechterhand zijn reeds geladen5 pistool gepakt en onder zijn jas gedaan, richting zijn linkerheup. Daarna heeft hij zijn jas met zijn linkerhand gesloten, over zijn rechterhand, en die jas dicht gehouden met zijn linkerhand.6 Op deze wijze is hij vervolgens naar buiten gelopen, achter zijn ex-vrouw aan.

Buiten zag hij zijn ex-vrouw en [X] aan de linkerzijde van de auto. Zij hadden ruzie en stonden zo'n 4 à 5 meter uit elkaar. Zijn ex-vrouw stond aan de voorzijde van de auto en [X] stond aan de kofferbakzijde. [X] kwam op hem af. Hij pakte het pistool, dat hij al vast had, en hij schoot7.

Met betrekking tot het door hem gebruikte wapen heeft verdachte nog verklaard dat dit wapen altijd met 6 kogels erin op het tafeltje naast zijn bed ligt8. Tevens heeft hij verklaard geen wapenvergunning te hebben9.

Verklaring getuige [kleindochter]

De getuige heeft verklaard dat zij in de ochtend van 25 april 2011 door [X] is afgezet bij haar woning in Den Haag10. Getuige [getuige 2] heeft de auto, waarin zij naar huis werd gebracht, dubbel geparkeerd voor haar woning aan het [plein].11 Zowel getuige als [X] zijn toen uitgestapt om nog wat te praten en gedag te zeggen. Ongeveer twee minuten nadat zij waren gearriveerd, kwam haar oma uit het raam en begon te schreeuwen en te schelden naar [X]. Vervolgens heeft haar oma iets uit het raam gegooid. De getuige heeft gezien dat [X] daarna kwaad werd en een steen op de grond heeft gegooid, die op de grond uiteen spatte. De getuige heeft gezien dat haar oma vervolgens naar beneden kwam. Een seconde of tien later kwam ook haar opa, de verdachte, naar buiten. Haar oma had een mes bij zich en een goudkleurige poot. Deze poot heeft zij naar [X] gegooid.

Voorts heeft zij verklaard dat [X] voor de auto langs rende, waarbij hij achterom naar haar oma keek. De getuige heeft gezien dat de verdachte vanaf de andere kant naar [X] toe kwam lopen, waardoor [X] recht op de verdachte af kwam. Toen zij tegenover elkaar stonden, is er twee keer geschoten.12

De getuige heeft voorts verklaard dat het allemaal heel erg snel ging en dat toen [X] met de verdachte kruiste, er meteen werd geschoten. Daarbij heeft ze gezien dat [X] schrok dat de verdachte daar stond, waarna er meteen werd geschoten. 13

Tot slot heeft de getuige verklaard dat zij geen wapens heeft gezien bij [X].

Verklaring getuige [getuige 3]

De getuige heeft verklaard dat hij op 25 april 2011 14 rond 05.45 uur een enorm lawaai hoorde. Er was een persoon verschrikkelijk aan het schreeuwen. Vervolgens hoorde hij ook harde knallen. Toen hij vanaf zijn balkon ging kijken zag hij een man met een wit hemd die bezig was een steen te gooien tegen de muur van een woning. Vervolgens begon de jongen een brok steen op de grond te gooien.

Voorts heeft de getuige verklaard dat op dat moment een stevige dame de trap van het portiek afkwam. De vrouw schold tegen de jongen en hij gooide een steen in haar richting. Op het moment dat de dame een steen naar de jongen gooide, kwam een meisje met een korte zwarte jurk voorzichtig naar beneden. Direct achter haar aan kwam een oudere, stevige man de trap af. De jongen stond op dit moment op het randje van de stoep en de straat.

Tot slot heeft hij verklaard dat precies op het moment dat de oude man van de trap was afgestapt en uit het portiek was gekomen, de jongen zich omdraaide en hard wegliep in de richting van de vistent op het [plein]. Binnen seconden klonk het geluid van schoten.15

Verklaring getuige [getuige 2]

De getuige heeft verklaard dat hij in de ochtend van 25 april 2011 [kleindochter] heeft afgezet en dat [X] toen buiten van haar afscheid heeft genomen. Niet lang daarna verscheen de oma van [kleindochter] in het raam. Zij begon te schelden en gooide verschillende dingen in de richting van [X]. Vervolgens kwam de oma van [kleindochter] naar beneden met een mes in haar hand. Zij liep voorlangs de auto waarin de getuige zat richting [X], schold en maakte steekbewegingen, waarbij zij niet ver van [X] af stond.

Voorts heeft de getuige verklaard dat hij de verdachte heel koel aan zag komen lopen.

Hij liep eerst naar de auto waar de getuige in zat en vervolgens achterlangs die auto naar [X]. Vervolgens zag en hoorde de getuige schoten.16

De getuige heeft geen wapen bij de verdachte gezien omdat hij zijn handen in zijn zak had. Wel heeft de getuige gezien dat de verdachte gericht heeft geschoten17.

Tot slot heeft de getuige verklaard dat hij geen vuurwapen of mes in de buurt van [X] heeft zien liggen.

Verklaring getuige [getuige 4]

De getuige heeft ter terechtzitting verklaard dat [kleindochter] en [X] ruzie kregen en de auto uitstapten. Vervolgens hing er een vrouw, de oma van [kleindochter], uit het raam en gooide een bloempot naar beneden. Deze vrouw kwam vervolgens met een mes naar beneden en ging achter [X] aan.

Voorts heeft de getuige verklaard dat de opa van [kleindochter], de verdachte, naar beneden kwam en dat er twee keer werd geschoten. [X] stond op dat moment links achter de auto omdat hij om de auto was weggelopen. Op het moment dat er geschoten werd stonden de verdachte en het slachtoffer 3 tot 4 meter bij elkaar vandaan.

De getuige heeft verder verklaard dat de verdachte rustig aan kwam lopen en vanuit het portiek tussen twee geparkeerde auto's door de straat op liep. Vervolgens schoot hij direct gericht op het bovenlijf van het slachtoffer.18

Tot slot heeft de getuige verklaard dat hij nooit een vuurwapen bij [X] heeft gezien.

Wapen en munitie

Door een deskundige is vastgesteld dat het bij verdachte in beslag genomen wapen een revolver betreft van het merk [merk], type [model], kaliber .[kaliber] met als serienummer: [nummer]. Dit wapen is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 º, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie . Het voorhanden hebben hiervan is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 in verband met artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie .19

Voorts is door een deskundige vastgesteld dat de bij de verdachte aangetroffen munitie en de aangetroffen hulzen randvuurpatronen betreffen van het merk [merk] met kaliber .[kaliber]. De aangetroffen patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie . Het voorhanden hebben van dergelijke munitie is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 in verband met artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.20

Overwegingen van de rechtbank

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verklaringen van de ten tijde van het schietincident aanwezige vrienden en vriendin van het slachtoffer buiten beschouwing moeten worden gelaten, nu deze leugenachtig of onbetrouwbaar, dan wel mogelijk leugenachtig zijn.

Met betrekking tot de betrouwbaarheid van deze verklaringen overweegt de rechtbank het volgende. De verklaringen van de vrienden en de vriendin van het slachtoffer komen op belangrijke punten met elkaar overeen. Dat er sprake is van enige verschillen is in een dergelijk onverwachte en chaotische situatie, waarin de gebeurtenissen elkaar in een snel tempo opvolgen, niet ongebruikelijk. Sterker nog, het feit dat getuigen in een dergelijke situatie niet allemaal exact dezelfde verklaring afleggen, maakt de verklaringen juist meer betrouwbaar. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw en zal de bedoelde getuigenverklaringen onverkort bezigen voor het bewijs.

Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of er bij de verdachte sprake was van voorbedachten rade en daarmee of gekomen kan worden tot een bewezenverklaring van moord.

Voor bewezenverklaring van voorbedachten rade is voldoende dat komt vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Het delict moet niet het gevolg zijn geweest van een onmiddellijke gemoedsbeweging. Niet verlangd wordt dat (uit de bewijsmiddelen blijkt) dat verdachte zich ook daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Doorslaggevend is hier of hij de gelegenheid daartoe heeft gehad.

De rechtbank stelt aan de hand van bovengenoemde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken vast. De verdachte is wakker geworden van onrust buiten zijn woning. Toen hij uit het raam keek, zag hij een ruzie waarbij zijn kleindochter, zijn ex-vrouw - die zich op dat moment nog in de woning bevond en uit het raam hing - en het slachtoffer betrokken waren. Op het moment dat hij zijn ex-vrouw langs zijn kamer naar beneden hoorde lopen, heeft hij het geladen vuurwapen van het tafeltje naast zijn bed gepakt, zijn jas aangetrokken en daarmee het zich in zijn hand bevindende vuurwapen bedekt. Vervolgens is hij rustig naar buiten gelopen, achter zijn ex-vrouw aan. Op dat moment rende zijn ex-vrouw met een mes achter het slachtoffer aan, rechtsom om de stilstaande, dubbel geparkeerde auto heen. Het slachtoffer rende - achterom kijkend naar de vrouw - van haar weg. Op hetzelfde moment liep de verdachte het portiek uit, tussen twee geparkeerde auto's door, linksachter de stilstaande, dubbel geparkeerde auto langs. Op het moment dat de wegen van het slachtoffer en de verdachte elkaar kruisten, trok de verdachte zijn vuurwapen en schoot hij het slachtoffer in de borst. Het slachtoffer draaide zich om en rende bij de verdachte vandaan, waarna de verdachte vrijwel direct nogmaals heeft geschoten en het slachtoffer in de rug heeft geraakt. Het slachtoffer rende verder en zakte op het [plein] in elkaar. Vervolgens is de verdachte rustig terug naar zijn woning gelopen en heeft hij zich even later bij de arriverende politie gemeld met de mededeling dat hij een vuurwapen had. Daarna is de verdachte aangehouden.

Uit de bovenstaande beschreven gang van zaken volgt dat verdachte, nadat hij het geladen vuurwapen vanaf het tafeltje in zijn slaapkamer pakte, dit vuurwapen schietklaar en op een welbewuste wijze heeft verstopt onder zijn jas. Vervolgens is verdachte vanuit zijn woning rustig het portiek afgelopen, waarna hij zonder iets te zeggen tussen twee geparkeerde auto's door naar de achterkant van de dubbel geparkeerde auto, waarmee zijn kleindochter was thuisgebracht, is gelopen. Daar aangekomen heeft hij vrijwel direct op het bovenlichaam van de hem op dat moment tegemoetkomende vriend van zijn kleindochter, [X], geschoten. De rechtbank leidt uit dit samenstel van omstandigheden af dat het niet anders kan dan dat verdachte reeds op het moment dat hij zijn geladen revolver pakte en onder zijn jas verstopte, het besluit had genomen om het slachtoffer van het leven te beroven door op hem te schieten. Verder volgt naar het oordeel van de rechtbank uit vorenomschreven gang van zaken dat de verdachte voldoende de tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn genomen besluit, na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank ziet in het licht van voornoemde gebeurtenissen onvoldoende aanknopingspunten voor de lezing dat verdachte heeft gehandeld in een opwelling, waarbij hij in een hevige gemoedsbeweging is geraakt op het moment dat hij de ruzie zag tussen zijn kleindochter, zijn ex-vrouw en het slachtoffer. Uit verschillende getuigenverklaringen volgt juist dat de verdachte tijdens het hele voorval en daarna erg rustig en koel was. Naar het oordeel van de rechtbank wijst dit niet in de richting van enige hevige gemoedsbeweging als gevolg waarvan de verdachte in een opwelling zou hebben gehandeld. Bijzondere omstandigheden die dit anders zouden kunnen maken zijn de rechtbank niet gebleken.

Ook de lezing van de verdachte, erop neerkomende dat hij het wapen slechts heeft meegenomen om het slachtoffer af te schrikken, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de overige gedragingen van de verdachte. Vanuit een dergelijk motief had het immers veel meer voor de hand gelegen dat de verdachte het wapen voor het slachtoffer zichtbaar bij zich zou hebben, en niet - zoals verdachte heeft gedaan - met een verborgen wapen en bovendien zonder iets te zeggen het slachtoffer tegemoet te treden.

Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade [X] van het leven heeft beroofd en acht zij derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.

3.5 De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat:

1.

hij op 25 april 2011 te 's-Gravenhage, opzettelijk en met voorbedachten rade [X] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een revolver, twee kogels op die [X] afgevuurd, waarvan één kogel die [X] heeft geraakt in de borst (met schotkanaal door het hartzakje en door de linkerhartkamer en door de linkerlong) en waarvan één kogel die [X] heeft geraakt in de rug (met een schotkanaal door de spieren van de schouder en nek en door het tongbeen en door het spierweefsel van de tong), tengevolge waarvan voornoemde [X] is overleden;

2.

hij op 25 april 2011 te 's-Gravenhage een wapen van catergorie III, te weten een revolver, merk [merk], model [model], kaliber .[kaliber] en munitie van categorie III, te weten vier patronen, merk [merk], kaliber .[kaliber], voorhanden heeft gehad;

4. De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte

Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw voor wat betreft feit 1 een beroep gedaan op de strafuitsluitingsgrond noodweer, nu het slachtoffer met een vuurwapen op haar cliënt is afgekomen. Haar cliënt heeft uit zelfverdediging geschoten. Het gebruik van een vuurwapen voldoet naar het standpunt van de raadsvrouw aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, omdat het slachtoffer ook een vuurwapen had en haar cliënt gezien zijn leeftijd en gezondheid de fysiek zwakkere partij was. Subsidiair heeft zij een beroep op de schulduitsluitingsgrond noodweerexces gedaan. Verdachte dient volgens de raadsvrouw gelet op het voorgaande te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat toen hij eenmaal buiten was, het slachtoffer als een doldwaze gek op hem af kwam en daarbij een vuurwapen achter zijn rug, uit zijn broekband vandaan haalde. Voordat hij het wist zou hij hebben geschoten.

De rechtbank overweegt in dit kader het volgende. Geen van de getuigen of overige betrokkenen heeft verklaard over enige handeling van [X] ten opzichte van de verdachte, met name niet dat [X] zich gewelddadig richting verdachte zou hebben opgesteld. Uit die verklaringen, met name die van [kleindochter], kan veeleer worden afgeleid dat het slachtoffer verdachte pas op het allerlaatste moment, kort voordat de fatale schoten vielen, heeft gezien. Voorts heeft niemand, met uitzondering van de verdachte, verklaard een (vuur)wapen bij [X] te hebben gezien. Ook is er geen (vuur)wapen aangetroffen bij het slachtoffer of elders op de plaats delict. De stelling van de verdediging dat dit vuurwapen moet zijn weggemaakt door de vrienden van het slachtoffer voorafgaand aan het arriveren van de politie, is op geen enkele wijze onderbouwd en wordt door de rechtbank als volstrekt onaannemelijk van de hand gewezen. Daarnaast wijst de rechtbank op de opmerkelijke reactie van de verdachte op zijn aanhouding. In plaats van de verbalisanten gelijk te vertellen dat hij zou zijn aangevallen met een vuurwapen en dat hij als reactie daarop zou hebben geschoten teneinde zich te verdedigen, vertelt de verdachte opmerkelijk kalm dat het allemaal wel meevalt en wijst hij naar de stukken steen die door het slachtoffer zouden zijn stukgegooid. Pas in september, bijna vijf maanden na het voorval, heeft de verdachte een verklaring afgelegd waarin door hem een mogelijk noodweerscenario wordt geschetst. De rechtbank acht het volstrekt onaannemelijk dat de verdachte onder de door hem geschetste omstandigheden niet onmiddellijk, of in ieder geval zeer kort na het voorval, op enigerlei wijze over een aanval van de kant van het slachtoffer, al dan niet met een vuurwapen, zou hebben verklaard. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie door enige ogenblikkelijke en wederrechterlijke aanranding, nu zij niet aannemelijk acht dat het slachtoffer enige geweldshandeling richting verdachte heeft gepleegd. Evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat sprake was van een onmiddellijk dreigende aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Dientengevolge verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer. Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.

Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten

5. De strafoplegging

5.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem onder feit 1 (impliciet subsidiair) en feit 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

5.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de officier van justitie gaat voor vrijspraak ten aanzien van de ten laste gelegde moord, de door haar geëiste straf buiten proportie is. Voorts heeft zij gepleit voor toepassing van "bejaardenstrafrecht", in die zin dat de rechtbank bij een eventuele strafoplegging rekening zal houden met de leeftijd van haar cliënt en de aanzienlijke kans dat hij de rest van zijn leven in detentie zal moeten doorbrengen.

5.3. Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meest ernstige feit dat is opgenomen in ons Wetboek van Strafrecht, namelijk moord. Hij heeft het slachtoffer met voorbedachten rade neergeschoten, waarbij een van de kogels het hart heeft geraakt, als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat aan de moord een hele geschiedenis is voorafgegaan, waarbij onenigheid tussen het slachtoffer en de verdachte en zijn familie een centrale rol heeft gespeeld. Deze voorgeschiedenis kan mogelijk de gedraging van de verdachte in een bepaalde context plaatsen, maar op geen enkele wijze rechtvaardigen. De verdachte heeft met zijn manier van handelen geen enkel respect getoond voor het leven van het slachtoffer en daarmee het slachtoffer zijn meest waardevolle bezit ontnomen. Voorts heeft de verdachte door zijn handelen de familie en vrienden van het slachtoffer, en niet in de laatste plaats zijn eigen kleindochter, onbeschrijfelijk leed aangedaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat nabestaanden van een dergelijk ernstig feit hier nog lange tijd, zo niet de rest van hun leven, lichamelijke en psychische klachten van kunnen ondervinden. Dat dit ook daadwerkelijk het geval is blijkt meer dan voldoende duidelijk uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van de moeder en zus van het slachtoffer en zijn vriendin, tevens kleindochter van de verdachte.

Uit een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.

Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport van het psychiatrisch onderzoek, d.d. 15 december 2011, opgesteld door A. Neven onder supervisie van B.E.A. van der Hoorn, voor zover hier van belang inhoudende:

"Er wordt een 66-jarige man gezien die nooit onder behandeling is geweest van een psychiater of psycholoog. Wel kreeg betrokkene jarenlang zo nodig rustgevende medicatie voorgeschreven en werden er enkele maanden antidepressiva voorgeschreven na een periode van overbelasting op het werk van betrokkene.

Momenteel zijn er klachten van een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken, welke zijn ontstaan na de beperkingen die de detentie met zich meebrengen en de zorgen over de situatie die is ontstaan na het tenlastegelegde.

Er werden tijdens het onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor stoornissen, zoals een psychose of persoonlijkheidsproblematiek. Derhalve wordt betrokkene volledig toerekeningsvatbaar geacht, mits het tenlastegelegde wordt bewezen.

Gezien de afwezigheid van een psychiatrische stoornis rondom het tenlastegelegde zijn er geen factoren voortkomend uit een stoornis die van invloed zijn op het recidiverisico. De omstandigheden waarin de hem tenlastegelegde feiten hebben plaatsgevonden zijn bijzonder en uniek te nomen. Betrokkene heeft daarnaast geen uitgebreide justitiële voorgeschiedenis van delictgedrag."

Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport van het psychologisch onderzoek, d.d. 5 januari 2012, opgesteld door drs. M.C. Hoogerwerf, voor zover hier van belang inhoudende:

"Ten tijde van het onderzoek zijn er symptomen geconstateerd van een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, waarbij depressieve gevoelens, emotionele labiliteit en gevoelens van hopeloosheid de belangrijkste uitingen zijn. Deze aanpassingsstoornis moet gezien worden als reactie op de gebeurtenissen en de detentiesituatie en was niet aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Er komen uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren voor de aanwezigheid van een psychiatrische stoornis. Ook zijn er geen aanwijzingen voor een gebrekkige ontwikkeling in de zin van zwakbegaafdheid of van een persoonlijkheidsstoornis. Derhalve wordt geadviseerd betrokkene als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen."

Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. De rechtbank zal, nu zij anders dan de officier van justitie wel komt tot een bewezenverklaring van moord, een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.

6. De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

6.1 De vordering van de benadeelde partij

[benadeelde partij], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 13.291,50.

6.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 8.291,50 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.

6.3. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.

6.4. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post kosten voor rechtsbijstand, de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu onvoldoende duidelijk is of en in hoeverre deze kosten daadwerkelijjk zijn gemaakt en in hoeverre deze kosten de vereiste dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan.

De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten kosten drank (uitvaart) en kosten grafsteen, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.

De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.291,50.

De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij wat betreft de post immateriële schade (betreffende zogenaamde affectieschade) afwijzen, aangezien het stelsel van de wet mee brengt dat nabestaanden ingeval iemand met wie zij een nauwe en/of affectieve band hadden, overlijdt ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, geen vordering geldend kunnen maken tot vergoeding van nadeel wegens het verdriet dat zij ondervinden als gevolg van dit overlijden.

Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.

7. De inbeslaggenomen goederen

7.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage C aan dit vonnis is gehecht) onder 1 t/m 25 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.

7.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

7.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 6, 7, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 18, 21, 22, 23, 24 en 25 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze voorwerpen kunnen worden beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen, welke voorwerpen aan de dader of verdachte toebehoren en bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten, dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht, is aangetroffen, terwijl de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan en op grond waarvan gezegd kan worden dat die gezamenlijkheid van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.

Nu de overige goederen op de beslaglijst niet onder de verdachte inbeslag zijn genomen, kan de rechtbank in deze zaak geen beslissing nemen over deze op de beslaglijst genoemde goederen. De rechtbank zal zich dan ook onthouden van enige beslissing omtrent deze inbeslaggenomen goederen.

8. De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:

- 36b, 36d, 36f, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;

- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9. De beslissing

De rechtbank,

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

1.

MOORD;

2.

HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE

EN

HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE , MEERMALEN GEPLEEGD;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 14 (VEERTIEN) JAREN;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.291,50 en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], een bedrag van € 2.291,50;

wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een hoogte van € 5.000,-- af;

verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.219,50 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij];

bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 32 dagen;

bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;

verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 6, 7, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 18, 21, 22, 23, 24 en 25 genummerde voorwerpen, te weten: 11 stuks [..] patroon [patroon] (totaal 275 stuks), 50 stuks patroon [merk]. 380, 1 stuk mes opvouwbaar, 4 stuks patroon [patroon], 12 stuks patroon [patroon], 12 stuks patroon [patroon], 13 stuks patroon [patroon] met doosje, 8 stuks patroon [merk] .380 auto in zakje, 2 stuks gas First Defence gasbusje MK 6, 1 stuk gas Bodygard europaralisant gasbusje, 1 stuk gas Eldos CS 30000 gasbusje, 5 stuks patroon [merk] .38 Spl en 3 stuks patroon [patroon].

Dit vonnis is gewezen door

mr. E. Timmermans, voorzitter,

mrs. A.J.J.M. Weijnen en M.M. Meessen, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. M. van Dongen, griffier.

1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL2011-086168, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen.

2 Proces-verbaal van bevindingen, p. 11 en 12 (bijlage AH).

3 Proces-verbaal van bevindingen, p. 12 (bijlage AH).

4 Rapport NFI Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet natuurlijk dood, p. 237, 238 en 239 (bijlagenlijst 1).

5 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 6.

6 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 3.

7 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 5.

8 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 6.

9 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 7.

10 Proces-verbaal van verhoor getuige [kleindochter] bij de rechter-commissaris, d.d. 10 januari 2012.

11 Proces-verbaal van verhoor getuige van 27 april 2011, p. 19.

12 Proces-verbaal van verhoor getuige [kleindochter] bij de rechter-commissaris, d.d. 10 januari 2012.

13 Proces-verbaal van verhoor getuige [kleindochter] bij de rechter-commissaris, d.d. 10 januari 2012.

14 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 10 januari 2012.

15 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 10 januari 2012.

16 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 9 januari 2012.

17 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 9 januari 2012.

18 Verhoor van getuige [getuige 4] ter terechtzitting van 9 maart 2012.

19 Proces-verbaal van bevindingen, p. 168 (beslagdossier).

20 Proces-verbaal van bevindingen, p. 171 (beslagdossier).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature