Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Doodslag. Op 3 april 2010 is verdachte in de echtelijke woning zijn echtgenote te lijf gegaan. Hij heeft haar bij de keel gepakt en die dicht geknepen en dichtgeknepen gehouden, als gevolg waarvan zij is overleden. De precieze toedracht van en de aanleiding tot deze verwurging zijn onduidelijk gebleven. Bij verdachte was tijdens het begaan van het feit in elk geval sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Gelet op de aanwezige rapportages en de toelichtingen daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Uit hetgeen in de rapporten wordt geconcludeerd over het recidiverisico blijkt voldoende dat de veiligheid van anderen de oplegging van de TBS-maatregel eist. In afwijking van de adviezen oordeelt de rechtbank dat de veiligheid van anderen de dwangverpleging van verdachte eist. Gevangenisstraf van 5 jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer 09/757619-10

Datum uitspraak: 23 maart 2012

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats],

thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te 's-Gravenhage.

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is, na zittingen op 14 juli 2010, 6 oktober 2010, 29 december 2010, 18 maart 2011, 7 juni 2011, 24 augustus 2011, 14 november 2011 en, 9 januari 2012 (alle pro forma), opnieuw aangevangen en gehouden ter terechtzitting van 9 maart 2012.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. Bos en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. S. Koster, advocaat te Amsterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij in of omstreeks de periode van 3 april 2010 tot en met 5 april 2010 te Wassenaar, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [X] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,

- de keel en/of hals van die [X] (met kracht en/of enige tijd) dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of

- (fors) ander geweld op die [X] uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde [X] is overleden.

3. Bewijsoverwegingen

3.1 Inleiding

Op 5 april 2010 om 12.31 uur heeft verdachte het alarmnummer 112 gebeld met de mededeling dat hij iemand iets had aangedaan, dat het met zijn partner te maken had en dat hij de enige levende persoon in de woning was. Omstreeks 12.37 uur trof de politie in de woning van verdachte - gelegen aan de [adres] - voor de bank in de woonkamer op de vloer het stoffelijk overschot van [X] aan, de echtgenote van verdachte. Na onderzoek bleek zij middels verwurging om het leven te zijn gebracht. Op 14 april 2010 heeft verdachte bij de politie een bekennende verklaring afgelegd, die hij ter terechtzitting van 9 maart 2012 heeft herhaald.

Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 2 april tot en met 5 april 2010 zijn vrouw opzettelijk én met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.

3.2 Het standpunt van de officier van justitie

Het standpunt van de officier van justitie komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord en dat bewezen dient te worden verklaard doodslag, als impliciet subsidiair ten laste gelegd.

3.3 Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft - kort en zakelijk weergegeven - bepleit dat verdachte van moord dient te worden vrijgesproken en dat de doodslag op [X] bewezen kan worden verklaard. Er was geen sprake van voorbedachte raad daar verdachte handelde vanuit een ogenblikkelijke, hevige gemoedsopwelling waarbij geen sprake was van kalm beraad en rustig overleg. Van het bewijs dienen te worden uitgesloten de bij de politie afgelegde verklaringen van verdachte wegens schending van artikel 6 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), daar verdachte bij genoemde verhoren niet is bijgestaan door een advocaat terwijl gelet op verdachtes toenmalige (zichtbare) geestestoestand de fysieke aanwezigheid van een advocaat wel noodzakelijk was.

3.4 De beoordeling van de tenlastelegging1

Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren, heeft bekend - te weten het opzettelijk wurgen van zijn vrouw - en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouw hiervoor vrijspraak hebben bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Vooraf overweegt de rechtbank ten aanzien van het verweer met betrekking tot bewijsuitsluiting, dat de geldende Salduz-jurisprudentie van de Hoge Raad geen algemeen recht aan raadslieden toekent om bij politieverhoren van verdachten lijfelijk in de verhoorruimte aanwezig te zijn. Onder omstandigheden kan de aanwezigheid van een advocaat evenwel aangewezen zijn.

Dergelijke omstandigheden hebben zich in dit geval echter niet voorgedaan. De door verdachte afgelegde verklaringen geven geen aanwijzing voor het bestaan van een omstandigheid die lijfelijke aanwezigheid van de advocaat in de verhoorkamer vereiste. Uit het proces-verbaal van verhoor van 14 april 2010 blijkt overigens dat de (toenmalige) raadsman in een aparte ruimte het verhoor via een monitor kon volgen en dat verdachte daarvan aan het begin van zijn verhoor op de hoogte is gesteld. Op geen moment vóór of tijdens het verhoor heeft de raadsman om aanwezigheid in de verhoorruimte verzocht. Daar was naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanleiding toe.

Nu vormverzuimen of andersoortige schending van de verdedigingsbelangen van verdachte niet aannemelijk zijn geworden, wordt het verweer verworpen.

De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:

- het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de vondst van het stoffelijk overschot van [X] op 5 april 2010;2

- "Het verslag betreffende een niet natuurlijke dood", van de lijkschouwer van de gemeente Wassenaar, inhoudende de conclusie dat [X] 2 tot 3 dagen vóór de dag van aantreffen is overleden;3

- het rapport "Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood", inhoudende de bevinding dat [X] door geweld zoals bij verwurging is overleden,4

- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 maart 2012;5

- het proces-verbaal van studioverhoor van [verdachte] op 14 april 2010, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.6

Op grond van deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de periode van 3 april 2010 tot en met 5 april 2010 opzettelijk zijn echtgenote [X] van het leven heeft beroofd door middel van verwurging.

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte [X] tevens met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.

3.5 De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - dat:

hij in de periode van 3 april 2010 tot en met 5 april 2010 te Wassenaar opzettelijk [X] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de keel en hals van die [X] (met kracht en enige tijd) dichtgeknepen en dichtgedrukt tengevolge waarvan voornoemde [X] is overleden.

4. De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5. De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten.

6. De straf- en maatregeloplegging

6.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en dat hem de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.

6.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de thans ondergane voorlopige hechtenis, met oplegging van een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden dient te worden opgelegd. Blijkens het rapport van The Maastricht Forensic Institute (hierna ook: TMFI), d.d. 11 november 2011, heeft verdachte het feit begaan onder invloed van een waantoestand van het gemengde type en een depressieve stoornis. Voorts is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis - als door het Pieter Baan Centrum (hierna ook: PBC) gerapporteerd - niet gebleken. De deskundigen van het TMFI concluderen dat verdachte door de waantoestand en depressieve stoornis sterk verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. Bij een adequate behandeling, bestaande uit medicatie en psychotherapie, wordt de kans op recidive als matig tot laag ingeschat. Het advies van het TMFI - dat in zoverre niet afwijkt van de uitkomst van het onderzoek door het PBC - strekt dan ook tot TBS met voorwaarden, binnen een FPA of FPK, welk advies de rechtbank zou dienen te volgen.

Subsidiair heeft de raadsvrouw een gevangenisstraf van maximaal 3 jaar bepleit, eveneens met oplegging van TBS met voorwaarden en meer subsidiair een gevangenisstraf van 5 jaar met TBS met voorwaarden..

Voorts heeft de raadsvrouw nog meer subsidiair oplegging van een gevangenisstraf langer dan 5 jaar bepleit zonder oplegging van de maatregel van TBS. Op grond van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan verdachte dan na ommekomst van twee derde van de opgelegde gevangenisstraf een behandeling door middel van alsdan te stellen bijzondere voorwaarden ondergaan.

Meest subsidiair heeft raadsvrouw bepleit dat, zou de rechtbank oplegging van TBS met dwangverpleging overwegen, een nieuw (derde) rapport betreffende verdachtes geestestoestand wordt opgemaakt, daar het PBC geen kennis heeft genomen van verdachtes huidige geestestoestand.

6.3. Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van het feit

Op 3 april 2010 is verdachte in de echtelijke woning op enig moment zijn echtgenote, [X], te lijf gegaan. Hij heeft haar bij de keel gepakt en die dicht geknepen en dichtgeknepen gehouden, als gevolg waarvan zij is overleden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich van die momenten nu niets meer kan herinneren, maar dat hij denkt dat hij op dat moment de overtuiging had dat zij onderdeel uitmaakte van een complot tegen hem. De precieze toedracht van en de aanleiding tot deze verwurging is echter in het hele voorbereidende onderzoek, en ook ter terechtzitting, onduidelijk gebleven.

Voor het slachtoffer moeten haar laatste momenten afschuwelijk zijn geweest; aanvankelijk vol schrik en later vol angst. Zij is in haar eigen woning door haar eigen echtgenoot belaagd en gewurgd. Zij heeft nog voor haar leven gevochten terwijl hij haar wurgde, maar dat verzet heeft haar niet mogen baten.

Verdachte heeft het slachtoffer aldus op gruwelijke wijze het leven ontnomen. Daar komt bij dat haar levenloze lichaam vervolgens enkele dagen in de woonkamer heeft gelegen. Pas daarna heeft verdachte de politie gebeld.

Met zijn handelen heeft verdachte onpeilbaar verdriet toegebracht aan degenen die zij dierbaar was. Dat geldt in het bijzonder voor de ouders van het slachtoffer. De dag vóór haar dood hebben zij en verdachte hen nog gezamenlijk bezocht. Het verdriet dat het overlijden van een kind voor ouders met zich brengt laat zich niet in woorden uitdrukken; dat is nog meer het geval wanneer het, als hier, om een gewelddadig overlijden gaat.

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd in aanmerking genomen. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte, gedateerd 20 december 2010, waarop geen voor de strafmaat relevante veroordelingen staan.

Ten aanzien van de bepaling van de hoogte van de straf en voor de beantwoording van de vraag of naast die straf ook de gevorderde maatregel van TBS met dwangverpleging of een andere maatregel moet worden opgelegd overweegt de rechtbank als volgt.

Gedragskundige rapportages

Aanvankelijk is getracht om, anders dan door observatie in een instelling als het Pieter Baan Centrum, over de geestvermogens en eventuele ziekelijke stoornissen van verdachte te laten rapporteren. Psychiater B.E.A. van der Hoorn en psycholoog R.A.R. Bullens hebben op 16 augustus 2010 en 18 augustus 2010 gerapporteerd. Het is hun niet mogelijk gebleken tot een gesprek over het tenlastegelegde te komen, waarbij Bullens ook heeft geconstateerd dat verdachte zich niet testbaar opstelde. Een inhoudelijke beschouwing wordt dan ook niet gegeven. Beide deskundigen adviseerden een plaatsing in het PBC, een advies dat de rechtbank gevolgd heeft.

Verdachte is op 27 december 2010 opgenomen in het PBC en heeft daar negen weken verbleven. Op 20 april 2011 hebben psychiater R.J.P. Rijnders en psycholoog C.T.H.M. Salet het PBC-rapport uitgebracht. Volgens dat rapport is bij verdachte sprake van een waanstoornis van het gemengde type, waarbij de laatste maanden voorafgaand aan het feit het achtervolgingswaandenken overheerste ten opzichte van het jaloersheidswaandenken. Hoewel eerdere behandelaars, een psychiater in Brussel en een crisisdienstpsychiater in Nederland, niet tot die conclusie kwamen - mogelijk werd het zicht op de stoornis versluierd, zodat die begrijpelijkerwijs werd geduid als 'overspannenheid' - stellen de deskundigen die achteraf wel vast. Ook blijkt van een afzonderlijke depressieve stoornis.

Voorts is bij verdachte sprake van een narcistische persoonlijkheidsstoornis, met onder meer een diepgaand patroon van grootheidsgevoelens, gebrek aan empathie en behoefte aan bewondering.

Met betrekking tot die persoonlijkheidsstoornis verklaart Rijnders in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 17 oktober 2011 dat juist iemand met een narcistische persoonlijkheid niet veel zal merken van zijn of haar eigen lijden; het is meer de omgeving die eronder lijdt. Hij bevestigt dat sociaal en/of beroepsmatig disfunctioneren een van de kenmerken is van de stoornis, maar merkt vervolgens op dat verdachte zich door zijn zakelijke succes buiten de gevarenzone van beroepsmatig disfunctioneren heeft kunnen houden. Wel werd hij door zijn collega weggehouden van de omgang met mensen op kantoor, aldus Rijnders.

In opdracht van de verdediging is een onderzoek verricht door 'The Maastricht Forensic Institute' (hierna ook: TMFI). Psychologen M.J.V. Peters en C. de Ruiter hebben kennis genomen van onder meer het hiervoor besproken PBC-rapport. Er zijn verder drie onderzoeksgesprekken met verdachte gevoerd. Op 10 november 2011 is het rapport van het TMFI uitgebracht.

Evenals de deskundigen van het PBC komen deze psychologen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een waanstoornis van het gemengde type en van een depressieve stoornis.

Hoewel zij afhankelijke en depressieve trekken constateren, concluderen zij dat van een persoonlijkheidsstoornis geen sprake is. Daarvoor moet sprake zijn van een persistente aanwezigheid van een cluster van symptomen, dat in significante mate lijden veroorzaakt. Gebrek aan die consistente aanwezigheid leidt ertoe dat de diagnose persoonlijkheidsstoornis niet gesteld kan worden, zo stelt het rapport van het TMFI.

De rechtbank acht zich door de aanwezige rapportages en de verhoren van alle opstellers bij de rechter-commissaris voldoende voorgelicht. Voor het geven van een opdracht tot nadere rapportages acht zij dan ook geen gronden aanwezig.

Uit het voorgaande volgt dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit in elk geval sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Dat maakt ook dat de aan- of afwezigheid van een narcistische persoonlijkheidsstoornis - goed beschouwd concluderen de deskundigen en de psychologen allen dat ten minste trekken daarvan aanwezig zijn - voor de eventuele toepasselijkheid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht niet relevant is.

Toerekeningsvatbaarheid

Het PBC adviseert verdachte ten minste verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Daarbij wordt een aantal verschillende scenario's beschreven, waarin de verhouding tussen de waanstoornis en de persoonlijkheidsstoornis wisselt. Het advies wordt genuanceerd in die zin dat bij een duidelijker delictscenario ook een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid aan de orde zou kunnen zijn.

De psychologen van het TMFI concluderen tot sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. Bij de rechter-commissaris verklaart De Ruiter, als deskundige gehoord, dat zij een sterke doorwerking ziet van de problematiek van verdachte in de daad, maar dat het arbitrair blijft.

Vooropgesteld moet worden dat het oordeel over de toerekeningsvatbaarheid uiteindelijk aan de rechter is, die zich daarbij laat voorlichten door de deskundigen. De vraag die beantwoord dient te worden is in hoeverre de gebrekkige stoornis en/of ziekelijke ontwikkeling van de geestvermogens haar invloed had op het plegen van het feit, waarbij volledige toerekeningsvatbaarheid het uitgangspunt is - hetgeen blijkens hun toelichting bij de rechter-commissaris ook het uitgangspunt is van de deskundigen van het PBC .

Gelet op de aanwezige rapportages en de toelichtingen daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Met de deskundigen van het PBC is zij van oordeel dat over de daadwerkelijke toedracht te veel onduidelijkheden bestaan om op grond van de in het dossier beschikbare gegevens tot een sterker verminderde toerekeningsvatbaarheid te kunnen komen.

Dat verdachte géén narcistische persoonlijkheidsstoornis zou hebben, zoals betoogd in de TMFI-rapport, maakt het oordeel op dit punt niet anders. Dat een dergelijk ontbreken tegelijk een sterkere doorwerking van de waanstoornis zou meebrengen is, ook gelet op de scenario's die het PBC schetst, niet gebleken.

Dit oordeel leidt, mede gelet op hetgeen de rechtbank eerder al heeft overwogen, tot de oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur.

Maatregel

In zowel de PBC- als de TMFI-rapportage wordt oplegging van de TBS-maatregel geadviseerd. Aan die maatregel zouden dan de voorwaarden moeten worden verbonden, zoals vermeld in het aanvullende maatregelrapport van Reclassering Nederland van 5 maart 2012. Verdachte heeft ter zitting verklaard met die voorwaarden in te stemmen.

Uit hetgeen in de rapporten wordt geconcludeerd over het recidiverisico blijkt voldoende dat de veiligheid van anderen de oplegging van de TBS-maatregel eist. Het alternatief, een behandeling in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling, biedt in elk geval onvoldoende garanties voor een uiteindelijk slagende behandeling van verdachte. De bij een dergelijke invrijheidstelling behorende proeftijd zal, ook als wordt uitgegaan van een aanzienlijke gevangenisstraf, daarvoor te kort zijn.

Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of aan de TBS-maatregel bedoelde voorwaarden moeten worden verbonden of dat daarbij een bevel tot dwangverpleging dient te worden gegeven. De rechtbank acht bij de beoordeling daarvan de thans geldende wettelijke bepalingen, op grond waarvan de termijn van TBS met voorwaarden negen jaar kan belopen, van toepassing.

De PBC-rapporteurs achten het kader van TBS met voorwaarden een afdoende waarborg om het recidiverisico te verminderen. Bij aanvang van de maatregel is opname in een psychiatrische kliniek aangewezen. Wanneer ziekte-inzicht wordt verkregen én verdachte een voldoende stabiele relatie met zijn behandelaar(s) heeft opgebouwd, dan zal ambulante therapie kunnen volgen.

Salet verklaart bij de rechter-commissaris dat de benodigde behandelperiode lastig is in te schatten. Het zal onder meer afhangen van de motivatie van verdachte en de impact van de medicatie op de waanstoornis. Tevens speelt volgens Salet mee dat de narcistische persoonlijkheidsstoornis van verdachte betekent dat een therapeut van goeden huize zal moeten komen.

De TMFI-rapporteurs noemen het instellen op medicatie, de medicatietrouw en creëren van ziekte-inzicht als eerst prioriteit. Ook zij merken op dat het opbouwen van een behandelrelatie, gelet op de problematiek, niet vanzelfsprekend is, maar tegelijkertijd ook een van de belangrijkste elementen in de behandeling.

De rechtbank overweegt dat indien de behandeling niet voorspoedig op gang zou komen, wat gelet op het voorgaande zeker niet ondenkbeeldig is, na het klinische deel van de behandeling slechts een zeer beperkte tijd resteert om de ambulante behandeling goed in te zetten en gefaseerd af te bouwen. Als na ommekomst van de negen jaren geen voorwaarden zijn overtreden, eindigt daarmee de maatregel zonder dat alsnog de dwangverpleging kan worden gelast.

Geenszins - evenmin op grond van zijn leeftijd - valt uit te sluiten dat verdachte op enig moment in een nieuwe affectieve relatie terechtkomt. Met de officier van justitie constateert de rechtbank dat alle duurzame relaties van verdachte met vrouwen zijn geëindigd in in ernst steeds meer toenemende conflicten. De rechtbank acht het van bijzonder belang dat een eventuele situatie van een nieuwe relatie voldoende in de behandeling van verdachte kan worden betrokken. Ook aan die mogelijkheid zou de maximumduur van negen jaar een grens stellen.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de aanvankelijke pogingen tot rapportage, uit het feit dat eerdere behandelaars-psychiaters de waanstoornis bij verdachte niet hebben kunnen vaststellen en gelet op al hetgeen overigens in de rapportages van PBC en TMFI is verhandeld, blijkt dat de geestesgesteldheid van verdachte van een niet te onderschatten complexiteit is.

Deze overwegingen kunnen zeer wel grond vormen voor het oordeel dat, in afwijking van de adviezen, de veiligheid van anderen de dwangverpleging van verdachte eist.

Concluderend

Verdachte heeft een bijzonder ernstig delict gepleegd. Het risico op herhaling moet aan het einde van de op te leggen maatregel dan ook met voldoende zekerheid tot een aanvaardbaar niveau zijn teruggebracht. Daarbij mag geen zwaardere maatregel worden opgelegd dan voor dat doel noodzakelijk.

Gelet op al het voorgaande en de adviezen van de deskundigen en de overige feiten en omstandigheden uit rapportages en strafdossier afwegend, komt de rechtbank tot het oordeel dat naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf de na te melden maatregel dient te worden opgelegd.

7. De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:

- 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8. De beslissing

De rechtbank,

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

doodslag;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en

beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.

Dit vonnis is gewezen door

mr. E. Rabbie, voorzitter,

mrs. M.H. Rochat en G.H.M. Smelt, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2012.

1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het (deels) doorgenummerde proces-verbaal genaamd "TGO Kalium", met proces-verbaalnummer (PL1571) 2010/070399, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen.

2 Proces-verbaal van bevindingen, AH/04, p. 12 t/m 14

3 Ander geschrift, te weten Het verslag betreffende een niet natuurlijke dood, 1/opv/GD1, p. 1

4 Verslag van een deskundige, te weten rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, Bijlage TGO Kalium, p. 384 (Dossier Forensisch onderzoek)

5 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 maart 2012

6 Proces-verbaal studioverhoor [verdachte] 14.04.2010 , Verdachtendossier V / [verdachte], p. 44-45, 47-48. In het proces-verbaal is abusievelijk als verhoordatum vermeld woensdag 14 maart 2010.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature