Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Antilliaanse zaak.

UTA vordert betaling van € 26.190,00. Art. 1:89 BWNA.

Zaak naar de rol verwezen voor bewijsopdracht.

Uitspraak



Vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 198973 / HA ZA 10-696

Vonnis van 29 februari 2012

in de zaak van

de vennootschap naar Duits recht

UNION TANK ECKSTEIN GMBH & CO KG UTA,

gevestigd te 63801 Kleinostheim, Duitsland,

eiseres,

advocaat mr. F.B.A. Verbeek te Nieuwegein,

tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

gedaagde,

advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.

Partijen zullen hierna UTA en [gedaagde] genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 19 oktober 2011

- het proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2012.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. UTA is een servicecardmaatschappij voor transportbedrijven in Europa. Deze bedrijven kunnen via UTA tol en brandstof afrekenen. Tussen UTA en [firma A] Terminfracht Spedition GmbH (hierna: [firma A]) was een service-overeenkomst gesloten waarbij [firma A] gebruik heeft gemaakt van de diensten van UTA. UTA heeft in totaal een bedrag van € 25.000,00 aan [firma A] gefactureerd dat [firma A] onbetaald heeft gelaten.

2.2. Bij de gedingstukken bevindt zich een zogenaamde “Bürgschaftserklärung”, die onder meer als volgt luidt :

1. Für alle Ansprüche, die ihnen gegenüber der Firma [firma A] Termin Fracht Spedition GmbH […] aus der Gewährung von Warenkrediten, durch Warenlieferungen, Maut oder sonstiger Leistungen, aus laufender Rechnung samt Zinsen und Kosten zustehen oder künftig zustehen werden, übernehme/n ich/wir unter Verzicht auf die Einreden der Anfechtung, der Aufrechnung und der Vorausklage die selbstschuldnerische Bürgschaft […].

3. Es gilt ausschließlich deutsches Recht. Für den Fall, dass es sich bei dem Bürgen um einen Vollkaufmann handeln sollte, ist als Gerichtsstand Aschaffenburg vereinbart […].

De “Bürgschaftserklärung”, verder genoemd de borgtochtovereenkomst, is gedateerd 27 oktober 2008 en ondertekend door [gedaagde] als “Bürge”.

2.3. Bij de stukken bevindt zich verder een “Beschluss” van het Amtsgericht Duisburg van 18 februari 2009, waarin [gedaagde] wordt aangemerkt als “Geschäftsführerin” van [firma A].

2.4. Bij de stukken bevindt zich een “Creditreform Auskunft” met betrekking tot [firma A], gedateerd 4 juni 2009 en geldig tot 9 oktober 2009. Dit betreft een kredietwaardigheidsrapport van een private instelling.

2.5. Bij brief van 20 juli 2009 heeft de raadsman van UTA [gedaagde] aangesproken tot betaling op grond van de overeenkomst van borgtocht. [gedaagde] heeft hier niet aan voldaan.

2.6. UTA heeft een brief gedateerd 14 april 2010 van de raadsman van [gedaagde] ontvangen, waarin als kopie is bijgevoegd een e-mail van de echtgenoot van [gedaagde], waarin deze de borgtochtovereenkomst vernietigt.

2.7. [firma A] is failliet verklaard.

3. Het geschil

3.1. UTA vordert samengevat - [gedaagde], uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 26.190,00 vermeerderd met rente en kosten.

3.2. UTA legt aan haar vordering ten grondslag de nakoming van de verbintenis tot betaling uit hoofde van de overeenkomst van borgtocht die zij met [gedaagde] heeft gesloten.

3.3. [gedaagde] voert verweer. Voor alle weren heeft [gedaagde] de onbevoegdheid van de rechter in geroepen. Dit onbevoegdheidsverweer trekt zij in onder de voorwaarde dat de borgtochtovereenkomst nietig is doordat de echtgenoot van [gedaagde] bij brief van 14 april 2010 de borgtochtovereenkomst rechtsgeldig heeft vernietigd. Ter comparitie heeft zij nog bezwaar gemaakt tegen de uitvoerbaar bij voorraadverklaring in geval van een eventuele toewijzing.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

bevoegdheid rechtbank

4.1. De rechtbank stelt voorop dat bij tussenvonnis van 7 juli 2010 een beslissing is genomen over de bevoegdheid. De rechtbank heeft zich daarin bevoegd verklaard, welke beslissing in het dictum is opgenomen. Een bevoegdheidsincident is erop gericht om zo spoedig mogelijk een bevoegde rechter te vinden, die vervolgens het materiële geschilpunt in volle vrijheid moet beslissen.

Dat betekent dat een dergelijke beslissing zich ook niet leent voor een heroverweging. Daarvoor is het hoger beroep de geëigende weg. Dit kan zoals het Hof bij arrest van 26 juli 2011 heeft geoordeeld uitsluitend tegelijk met het eindvonnis. Dat betekent dat de rechtbank aan het opnieuw gevoerde onbevoegdheidsverweer van [gedaagde] voorbij gaat.

toepasselijk recht

4.2. Tussen partijen staat vast dat Duits recht van toepassing is op de overeenkomst van borgtocht.

4.3. Vervolgens is de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op de vraag of de ene echtgenoot voor een rechtshandeling toestemming van de andere echtgenoot nodig heeft.

4.4. Ter comparitie heeft UTA aangevoerd dat er geen bewijs van het huwelijk van [gedaagde] en [betrokkene] voorhanden is omdat het niet is ingeschreven in Nederland. UTA heeft vervolgens verklaard dat [gedaagde] en [betrokkene] op Aruba zijn gehuwd. Niet in geschil is dat beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten, hetgeen gelet op het nationaliteitsbeginsel betekent dat de persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen [gedaagde] en [betrokkene] worden beheerst door Nederlands recht. Artikel 3 Wet Conflictenrecht Huwelijksbetrekkingen (WCH) bepaalt voorts dat de vraag of de ene echtgenoot voor een rechtshandeling toestemming van de andere echtgenoot nodig heeft, wordt beheerst door het recht van de Staat waar de andere echtgenoot ten tijde van het verrichten van die rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats heeft. [gedaagde] heeft ter comparitie onbetwist gesteld dat [betrokkene] ten tijde van het aangaan van de borgtochtovereenkomst op Aruba woonde. De vraag of toestemming vereist was van de echtgenoot van [gedaagde] voor het aangaan van de borgtochtovereenkomst dient derhalve naar het op Aruba geldende recht te worden beantwoord.

4.5. Op Aruba geldt een vergelijkbare bepaling als in Nederland, neergelegd in artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen (hierna: BWNA). Dit artikel luidt voor zover van belang als volgt:

1. Een echtgenoot behoeft de toestemming van de andere echtgenoot voor de volgende rechtshandelingen:

(…)

c. overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt, of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van de derde verbindt;

(…)

4. Toestemming voor een rechtshandeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is niet vereist, indien zij wordt verricht door een bestuurder van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap, die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen houdt en mits zij geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap.

(…)

Artikel 1:89 BWNA is eveneens gelijkluidend aan de gelijknamige bepaling in het BW en luidt voor zover van belang als volgt:

1. Een rechtshandeling die een echtgenoot in strijd met artikel 88, heeft verricht, is vernietigbaar; slechts de andere echtgenoot kan een beroep op de vernietigingsgrond doen.

2. Het eerste lid geldt niet voor een andere handeling dan een gift, indien de wederpartij te goeder trouw was.

(...)

4.6. Nu de bepalingen uit het BW en die uit het BWNA materieelrechtelijk niet van elkaar verschillen, leest de rechtbank de stellingen van partijen met betrekking tot de artikelen 1:88 en 1:89 BW verder alsof deze met betrekking tot de artikelen 1:88 en 1:89 BWNA zijn gevoerd.

4.7. [gedaagde] stelt in dit verband dat artikel 1:88 BWNA een dwingendrechtelijke bepaling is die op grond van artikel 7 van het EEG-Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO) bescherming verdient. Ingevolge artikel 7 EVO kan bij toepassing ingevolge dit verdrag van het recht van een bepaald land gevolg worden toegekend aan de dwingende bepalingen van het recht van een ander land waarmede het geval nauw is verbonden, indien en voor zover deze bepalingen volgens het recht van het laatstgenoemde land toepasselijk zijn, ongeacht het recht dat de overeenkomst beheerst. Bij de beslissing of aan deze dwingende bepalingen gevolg moet worden toegekend, wordt rekening gehouden met hun aard en strekking, alsmede met de gevolgen die uit de toepassing of niet-toepassing van deze bepalingen zouden voortvloeien. Dit is door UTA niet betwist.

4.8. De rechtbank stelt vast dat dit evenzeer voor de artikelen 1:88 en 89 BWNA geldt.

4.9. UTA voert verschillende verweren.

directeur/bestuurder

4.10. Allereerst betwist UTA uitdrukkelijk dat toestemming van de echtgenoot van [gedaagde] is vereist, omdat [gedaagde] de overeenkomst van borgtocht aanging als bestuurder van [firma A], althans dat zij daarvan mocht uit gaan en [gedaagde] deze overeenkomst is aangegaan in de uitoefening van haar normale bevoegdheden.

4.11. Ter comparitie heeft [gedaagde] voor zover van belang verklaard:

[firma A] was een transportbedrijf en maakte gebruik van de diensten van UTA. (…) De vader van [gedaagde] heeft indertijd het bedrijf van [eigenaar van firma A] overgenomen. [gedaagde] is toen aangesteld als directeur en [eigenaar van firma A] is toen afgetreden. UTA heeft toen direct verzocht of [gedaagde] als directeur een borgtochtovereenkomst wilde aangaan. UTA heeft dat ook aan de andere aandeelhouders verzocht. Uit de overeenkomst van borgtocht blijkt niet rechtstreeks dat [gedaagde] die in haar hoedanigheid van directeur is aangegaan. Dat blijkt wel uit de omstandigheden. (…)

4.12. De rechtbank stelt vast, nu beide partijen thans betogen en dit met het onder 2.3 weergegeven Beschluss wordt bevestigd, dat [gedaagde] in haar bevoegdheid van directeur van [firma A] de overeenkomst van borgtocht is aangegaan. [firma A] betreft een Duitse besloten vennootschap. Dat betekent dat alleen geen toestemming van de echtgenoot van [gedaagde] is vereist indien aan de vereisten van artikel 1:88 lid 4 BWNA zijn voldaan.

meerderheidsbelang

4.13. Voorts is vereist dat [gedaagde] alleen of met haar medebestuurders een meerderheidsbelang had in [firma A] ten tijde van het aangaan van de borgtochtovereenkomst. Uit het Creditreform Auskunft kan dit meerderheidsbelang niet worden afgeleid. In tegendeel, daaruit lijkt te volgen dat het aandeel van [gedaagde] in het geplaatste kapitaal 23% is (€ 11.500,00 / € 50.000,00). Omdat dit punt tot op heden geen onderwerp van debat tussen partijen is geweest, dienen partijen zich hierover eerst uit te laten. Nu UTA zich beroept op de uitzondering als genoemd in artikel 1:88 BWNA, rust op haar op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) de bewijslast van de hier aan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden en dus ook de stelplicht daarvan.

binnen de normale uitoefening van beroep of bedrijf

4.14. Vervolgens is aan de orde of de borgtochtovereenkomst is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van [firma A].

4.15. Bij de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat de toestemming van de echtgenoot voor een borgstelling alleen dan niet vereist is, indien de rechtshandeling waarvoor de zekerheid wordt verstrekt, zelf behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van een bedrijf plegen te worden verricht. Hoofdregel is derhalve dat de echtgenote toestemming dient te verlenen voor het aangaan van een borgtochtovereenkomst. Voor de uitzondering, waarop UTA zicht beroept, geldt dat de wetgever met het begrip ‘normale bedrijfsuitoefening’ een wezenlijke beperking heeft beoogd. De rechtshandeling zelf moet tot de normale, gebruikelijke bedrijfshandelingen behoren; niet voldoende is dat zij normale bedrijfshandelingen begunstigt dan wel daarvoor de noodzakelijke voorwaarden schept. Daartegenover staat dat het begrip echter ook weer niet zo eng dient te worden uitgelegd dat er alleen dan geen toestemming nodig is, als het voor het bedrijf waarvoor de borgtocht wordt afgegeven zelf gebruikelijk is borgtochten af te geven. Van belang is derhalve voor welke rechtshandeling zekerheid wordt verleend.

4.16. Uit de in het geding gebrachte akte van borgstelling, zoals weergegeven onder 2.2, volgt dat de borgstelling is aangegaan voor alle aanspraken die aan UTA toekomen of toekomstig worden voortvloeiend uit het toestaan van goederenkredieten, uit goederenleveranties, tol en overige prestaties, alsmede uit de rekeningcourantverhouding met rente en kosten. Zoals UTA ter comparitie heeft verklaard kunnen bedrijven via haar tol en brandstof afrekenen. De rechtbank acht het aangaan van dergelijke rechtshandelingen behorend tot de normale uitoefening van een transportbedrijf als [firma A]. Mede gelet op de omstandigheid dat er al eerder, bij het aangaan van de service-overeenkomst met UTA, door de voorganger van [gedaagde], [firma A], een borgstelling was verleend aan UTA en deze [firma A] dat vervolgens tegelijk met [gedaagde] opnieuw heeft gedaan, zoals [gedaagde] ter comparitie onbetwist heeft verklaard, is vast komen te staan dat borgtochtovereenkomst is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van [firma A].

4.17. Dat betekent dat als vast komt te staan dat [gedaagde] alleen of met haar medebestuurders een meerderheidsbelang had ten tijde van het aangaan van de borgtochtovereenkomst, geen toestemming van de echtgenoot voor het aangaan van de borgtochtovereenkomst was vereist. In dat geval komt aan de echtgenoot van [gedaagde] ook geen beroep op vernietiging van de borgtochtovereenkomst toe en is de vordering van UTA toewijsbaar, nu deze verder onweersproken is.

te goeder trouw

4.18. Voor het geval niet vast komt te staan dat [gedaagde] alleen of met haar medebestuurders een meerderheidsbelang had, was toestemming van de echtgenoot van [gedaagde] vereist. Vast staat dat deze ontbrak. In beginsel komt aan de echtgenoot een beroep op de vernietigbaarheid van de borgtochtovereenkomst toe, tenzij UTA een beroep op goede trouw toekomt (artikel 1:89 lid 2 BWNA ). UTA beroept zich hier op.

4.19. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat UTA geen beroep op de goede trouw toekomt omdat zij niet aan haar onderzoeksplicht heeft voldaan. Hiertoe stelt [gedaagde] onder meer dat UTA vestigingen en dochtermaatschappijen over heel Europa heeft en in al die landen werkzaamheden verricht. Verder kent UTA de Nederlandse wetgeving, omdat in haar algemene voorwaarden voor Nederland het Nederlandse recht van toepassing wordt verklaard. Dit is door UTA niet weersproken. Dat betekent dat ondanks dat UTA een buitenlandse vennootschap is op haar in beginsel een onderzoeksplicht rustte naar de omstandigheid of [gedaagde] wel of niet gehuwd was.

4.20. Door UTA is echter aangevoerd dat op haar geen onderzoeksplicht rustte omdat zij er niet achter kon komen of [gedaagde] gehuwd was, omdat haar huwelijk niet was ingeschreven in Den Haag, waar buitenlandse huwelijken dienen te worden ingeschreven.

4.21. Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aangevoerd dat UTA geen identificatie heeft gedaan aan de hand van een paspoort of identiteitskaart. Ter comparitie heeft [gedaagde] echter verklaard dat zij vermoedt dat bij het aangaan van de borgtochtovereenkomst een kopie van haar paspoort is gevraagd. Daar staat in vermeld dat zij de echtgenote is van [betrokkene]. UTA had dus bij onderzoek kunnen vaststellen of zij gehuwd was.

4.22. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] zich er niet langer op beroept dat UTA niet om een identificatie heeft gevraagd en gaat er daarom vanuit dat UTA bij het aangaan van de borgtochtovereenkomst om een identificatie in de vorm van een (kopie van een) paspoort heeft gevraagd. Daarmee staat vast dat UTA in beginsel aan haar onderzoeksplicht heeft voldaan. Uit het opvragen van een normaal uittreksel uit het GBA is niet af te leiden of [gedaagde] gehuwd was, zoals UTA ter comparitie onbetwist heeft gesteld, nu dit daarin niet staat vermeld. Indien in het paspoort van [gedaagde] niet vermeld stond dat zij gehuwd was met [betrokkene] ten tijde van het aangaan van de borgtochtovereenkomst, kan UTA zich derhalve op haar goede trouw beroepen. Het is aan UTA die zich beroept op het rechtsgevolg dat zij te goeder trouw was, ingevolge artikel 150 Rv , om deze stelling te bewijzen.

resumé

4.23. Het voorgaande leidt tot de volgende mogelijke uitkomsten:

- UTA slaagt erin te bewijzen dat [gedaagde] alleen of met haar medebestuurders een meerderheidsbelang had in [firma A]. In dat geval kan verder in het midden blijven of UTA erin slaagt te bewijzen dat zij te goeder trouw was, omdat daaraan niet meer wordt toegekomen. Zoals in 4.17 is overwogen, kan de vordering van UTA dan worden toegewezen.

- UTA slaagt er niet in te bewijzen dat [gedaagde] alleen of met haar medebestuurders een meerderheidsbelang had in [firma A] en UTA slaagt er ook niet in te bewijzen dat zij te goeder trouw was. In dat geval was toestemming van de echtgenoot van [gedaagde] vereist en komt hem een beroep op vernietiging van de borgtochtovereenkomst toe, omdat UTA niet te goeder trouw was, zodat de vordering moet worden afgewezen.

- UTA slaagt er niet in te bewijzen dat [gedaagde] alleen of met haar medebestuurders een meerderheidsbelang had in [firma A] , maar UTA slaagt er wel in te bewijzen dat zij te goeder trouw was. In dat geval was weliswaar toestemming van de echtgenoot van [gedaagde] vereist, maar komt hem geen beroep op de vernietigingsgrond toe omdat UTA te goeder trouw was, zodat de vordering toewijsbaar is.

4.24. De zaak zal naar de rol worden verwezen om UTA in de gelegenheid te stellen aan te geven of en zo ja op welke wijze zij bewijs wenst te leveren.

4.25. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. draagt UTA op te bewijzen dat [gedaagde] alleen of met haar medebestuurders een meerderheidsbelang had in [firma A] ten tijde van het aangaan van de borgtochtovereenkomst,

5.2. draagt UTA op te bewijzen dat in het paspoort van [gedaagde] niet vermeld stond dat zij gehuwd was met [betrokkene] ten tijde van het aangaan van de borgtochtovereenkomst,

5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 maart 2012 voor uitlating door UTA of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,

5.4. bepaalt dat UTA , indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel bewijsstukken willen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,

5.5. bepaalt dat UTA , indien zij getuigen willen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op donderdagen in de maanden april tot en met juni 2012 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,

5.6. bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. A.M.P.T. Blokhuis in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,

5.7. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,

5.8. houdt iedere verdere beslissing aan.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature