Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Eiseres is terecht als schuldenaar aangemerkt (beroep ongegrond).

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Zaaknummer: AWB 10/6975

Uitspraakdatum: 23 februari 2012

Uitspraak in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

gemachtigde: mr. C.H. Bouwmeester,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 8 maart 2007 een uitnodiging tot betaling (utb) uitgereikt ten bedrage van € 103.432,70 aan douanerecht op industriële producten,

€ 724.384,83 aan douanerecht (landbouwheffing) en € 27.644,65 aan omzetbelasting.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 december 2010 de utb verminderd met € 12.518,46 aan douanerecht (ad valorem), € 9.778,23 aan douanerecht (specifiek) en

€ 2,45 aan omzetbelasting.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2012. Namens eiseres is daar verschenen voornoemde gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. A.J.M. Koopman, bijgestaan door [..] (controlemedewerker), [H] (FIOD-ECD), [..] en [..] (beiden werkzaam bij het Douanelaboratorium).

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. [A] B.V. (hierna: [A]) heeft door tussenkomst van [B] B.V. (hierna: [B]) in de periode 2 maart 2004 tot en met 23 november 2005 ten behoeve van eiseres 48 aangiften voor brengen in het vrije verkeer gedaan van goederen die op de aangiften zijn omschreven als ‘harde tarwe’ of ‘harde tarwe, andere dan zaaigoed’. De aangeven goederencode is telkens 1001 1000 12 2550, behoudens in twee gevallen waarin de aangegeven goederencode 1001 1000 18 2550 is. Als land van oorsprong is telkens aangeven Turkije.

2.2. Op 7 oktober 2005 heeft [A] namens eiseres aangifte gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van harde tarwe, andere dan zaaigoed uit Turkije. Het aangiftenummer is [#]. De aangifte is rood geselecteerd.

2.3. Tot de stukken van het geding behoort een formulier Fysieke controle, dossiernummer [#]. Op het formulier staat onder meer:

“(…)

Klantenteam:

Ambtenaar: [C]. Plaats: Rotterdam

Handtekening: Tijdstip: 11-10-2005 13:10

Behandelteam:

Ambtenaar: zie memo Plaats: R’dam

Handtekening: Tijdsduur: van: 09:00 tot en met: 10.00

Dienststempel: 13-10-05 (…)

Aangever aanwezig bij fysieke controle en/of monsterneming: Nee”

2.4. Voorts behoort tot de stukken van het geding een zogeheten Bijlage Fysieke controle, waarin is vermeld:

“(…)

Merken en nummers.

Shredded wheat 47040kg netto 3120 colli. De aangever zal niet bij het onderzoek zijn maar laat zich vertegenwoordigen door het loodspersoneel. Gebeld omstreeks 11:27 gesproken met de heer [D] d.d. 11 oktober 2005 en werd teruggebeld omstreeks 12:31 ivm wie aanwezig zou zijn bij de opname. Fyco doorgezet door [E].

Fase bevindingen

Afspraak gemaakt op 13-10-2005 om 09,00 uur bij [adres] (…)”

2.5. De uitslag van het monsteronderzoek door het Douanelaboratorium is bij brief van 23 november 2005 aan [A] medegedeeld. De uitslag luidt dat bulgurtarwegrutten zijn bevonden, die volgens de douane dienen te worden ingedeeld in goederencode 1904 3000.

2.6. Bij brief van 25 november 2005 heeft [A] aan de Douane om een heronderzoek verzocht en aangegeven het niet eens te zijn met de indeling in goederencode 1904 3000. Als bijlage bij deze brief is een brief gevoegd van [..] aan eiseres waarin wordt geconcludeerd dat de bulgurtarwe op basis van de indelingsregels 1 en 6 in Tariccode 1104 2911 00 ingedeeld dient te worden.

2.7. Op 6 december 2005 is een heronderzoek ingesteld. Bij brief van 23 januari 2006 met kenmerk B164.5.2956 heeft het Douane Laboratorium aan de douane/kantoor [Z] laten weten dat geen nieuwe analyse heeft plaatsgevonden, omdat er geen verschil van mening bestaat over de analyseresultaten en dat het laboratorium zijn standpunt handhaaft dat het product moet worden ingedeeld onder goederencode 1904 3000.

2.8. De uitslag van het heronderzoek is bij brief van 9 februari 2006 aan [A] medegedeeld.

2.9. Tot de stukken behoort een e-mailbericht van 13 februari 2006 van [B] aan [A]. [A] heeft dit bericht op diezelfde datum aan verweerder doorgestuurd. Het bericht houdt onder meer in:

“BELASTINGDIENST/DOUANE/[P]

T A V HR. [C]

BETR: UITSLAG MONSERONDERZOEK - PRODUKT BULGUR

[F] BV - UW KENMERK [...]

-----

ONDERGETEKENDE, DE [F] BV, GAAT ACCOORD MET HET MONSTERONDERZOEK

(…)

[F]

(…)”

2.10. Vervolgens is op 22 februari 2006 de verificatie beëindigd, met inachtneming van de bevindingen van verweerder.

2.11. Vanaf 15 november 2006 heeft verweerder op de voet van artikel 78 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) een controle na invoer (hierna: CNI) uitgevoerd bij eiseres. Het onderzoek richtte zich in het bijzonder op de juiste en volledige indeling van de ten invoer aangegeven goederen in de periode januari 2004 tot en met december 2005 in de gecombineerde nomenclatuur (hierna: GN), de juistheid en volledigheid van de afdracht van de douanerechten en de naleving van niet-fiscale voorschriften. In het kader van dit onderzoek is op 15 november 2006 en 15 februari 2007 een controle bij eiseres verricht. In het naar aanleiding van dit onderzoek opgestelde rapport van 25 februari 2007 is, voor zover relevant, het volgende vermeld:

“(…)

3. Onderzoek bij [X] B.V.

Controle op inkoopfacturen

(…) Wij hebben een controle op de inkoopfacturen met betrekking tot de in punt 1 genoemde aangiften kunnen uitvoeren. Door ons zijn kopieën gemaakt van facturen waar in de goederenomschrijving staat ‘shredded wheat’, ‘Duru bulgur’ of ‘Boulgour’ en een aantal regels daaronder staat als productomschrijving ‘bulgur’. Ook hebben wij kopieën gemaakt van facturen van de transporteur van [B], [B] B.V. ten behoeve van de vaststelling van de juiste douanewaarde.

Controle verkopen

Op donderdag 15 februari 2007 hebben wij de verkopen van [X] B.V. beoordeeld. Het besluit voor deze tweede controle is genomen nadat de aangever had gesteld dat wij het monsteronderzoek van 07-10-2005 niet op alle aangiften voor harde tarwe kunnen omslaan. Het doel van deze tweede controle is vaststellen hoeveel harde tarwe door [X] B.V. verkocht is in de controleperiode, en wat de begin- en eindvoorraad was van deze goederen. De heer [G] vertelde ons dat hij geen geautomatiseerde voorraadadministratie bijhoudt, alleen de inkoopfacturen. Hij neemt globaal de voorraad op als hij door de loods loopt. Uit de verkoopadministratie is gebleken dat er op de verkoopfacturen een artikelnummer wordt gebruikt. Wij hebben een lijst ontvangen van de productgroep ‘bulgur cesitleri’, welke komt uit de geautomatiseerde verkoopadministratie, [..] special van [X] B.V. (bijlage 3)

In de productgroep ‘bulgur cesitleri’ komen de volgende goederen voor:

Figuur 1. Overzicht productgroep ‘bulgur cesitleri’

Artikelnummer Omschrijving

__________________________

(…)

[..] Asurelik Bugday 1/1 (Duru) / Tarwe

(…)

Van artikelnummer [..], met de omschrijving ‘Asurelik Bugday 1/1 (Duru) / Tarwe’ is vastgesteld dat dit harde tarwe betreft, welke moet worden aangegeven onder de goederencode 1104.2911.00. Van de andere genoemde artikelnummers is uit het monsteronderzoek naar aanleiding van de monstername op 07-10-2005 door het laboratorium van Financiën vastgesteld dat dit bulgur betreft. In punt 5 van dit rapport motiveren wij de indeling van bulgur onder de goederencode 1904.3000.00.

Wij hebben de verkoopmutaties van artikelnummer [..] over de periode 1 januari 2004 tot en met december 2006 berekend aan de hand van de gegevens uit de genoemde verkoopadministratie, en deze steekproefsgewijs vergeleken met de verkoopfactuur van de genoemde mutatiedatum. Hierbij zijn door ons geen afwijkingen bevonden. Wij hebben de periode tot december 2006 gebruikt, om een eventuele voorraad welke nog over zou zijn van de inkopen in 2005 ook in onze berekening mee te nemen. Dit is in het voordeel van de importeur.

Uit dit onderzoek blijkt dat er over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2006 er van artikelnummer [..], met de omschrijving ‘Asurelik Bugday 1/1 (Duru) / Tarwe’, 52.114 kg is verkocht. De heer [G] verklaarde geen grote voorraad Asurelik Bugday 1/1 (Duru) / Tarwe te hebben; enkel één pallet met dozen, elk met 10 zakken Asurelik Bugday van 1 kg. Uit de aangiftegegevens blijkt dat er in de controleperiode voor een gewicht van 2.870.732 kg aan harde tarwe is aangegeven. Voor het verschil van 2.818.618 kg heeft de heer [G] geen verklaring.

Conclusie vergelijking invoer en verkopen

Uit de totalen van de andere in figuur 1 genoemde artikelnummers blijkt dat er over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 voor 3.121.233 kg aan bulgur is verkocht. Wij kunnen uit deze bevindingen niet anders concluderen dan dat de hiervoor genoemde 2.818.618 kg ten invoer aangegeven zogenaamde harde tarwe in werkelijkheid bulgur is geweest. Het verschil tussen de verkochte hoeveelheid van 3.121.233 kg en de ingekochte hoeveelheid van 2.818.618 kg kan zijn gelegen in ongelijke voorraadposities aan het begin en eind van de controleperiode, danwel aan inkopen binnen de EU. Wij hebben dit niet nader uitgezocht, omdat dat voor onze conclusie verder niet relevant is. Ook deze mutaties zijn steekproefsgewijs door ons vergeleken met de verkoopfacturen van de respectievelijke mutatiedatum. Bij deze vergelijking zijn geen afwijkingen gevonden.

(…)

4. Onderzoek bij de aangever [A] B.V.

Wij hebben op 15 december 2006 een controle verricht bij de aangever [A] B.V. Wij hebben een controle op de dossiers met betrekking tot de in punt 1 genoemde aangiften kunnen uitvoeren. Van de facturen, oorsprongsbescheiden en correspondentie met de opdrachtgevers zijn door ons kopieën meegenomen. Uit deze stukken blijkt dat [A] B.V. de opdracht voor het inklaren van de goederen krijgt van de importeur [X] B.V. via [B] B.V. Een van de declaranten hebben wij gevraagd waarom er harde tarwe is aangegeven in plaats van bulgur. Op de facturen staat ‘shredded wheat’, ‘Duru bulgur’ of ‘Boulgour’ en een aantal regels daaronder staat als productomschrijving ‘bulgur’. Hij verklaarde aan ons dat er bij medewerkers van [A] B.V. in het verleden is getwijfeld of de aangegeven goederenomschrijving harde tarwe wel juist was, omdat op de facturen ook staat dat het hier bulgur betreft. Bij navraag bij de importeur heeft deze volgens de aangever hierop geantwoord dat in Turkije bulgur een andere naam is voor harde tarwe, en dat de goederen als harde tarwe moeten worden aangegeven. (…)”

2.12. Naar aanleiding van de bevindingen van bovengenoemd onderzoek heeft verweerder de onder 1.1 genoemde utb opgelegd. In die utb is niet de hiervoor onder 2.2 genoemde aangifte betrokken.

2.13. Uit het overzichtsproces-verbaal van de FIOD-ECD/ dossiernummer [#], dat op 21 mei 2008 op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte is opgemaakt door [H] en [I] blijkt onder meer van de volgende bevindingen:

- in de administratie van eiseres zijn pro forma facturen en paklijsten aangetroffen waarin de goederen staan omschreven als ‘pilavlik bulgur’, ‘köftelik bulgur’en ‘cigköftelik bulgur’;

- in de administratie van [A] werden verkoopfacturen aangetroffen met als goederenomschrijving ‘shredded wheat’, ‘shred wheat’ of ‘shredded wheat (bulgur)’;

- de toevoeging bulgur in ‘shredded wheat (bulgur)’ komt vanaf 8 september 2004 niet meer voor op de verkoopfacturen die in de administratie van [A] zijn aangetroffen, met dien verstande dat op twee facturen waar die toevoeging nog wel stond deze was weggelakt;

- de bij de onderhavige aangiften overgelegde invoercertificaten AGRIM zijn door eiseres aangevraagd en houden conform haar eigen opgave in dat het in te voeren product harde tarwe betreft, GN-code 1001 1000;

- de verklaring van eiseres dat er twee soorten bulgur bestaan, dus bijvoorbeeld ‘pilavlik bulgur’ harde tarwe die geen warmtebehandeling heeft ondergaan en ‘pilavlik bulgur’ bulgurtarwe die wel een warmtebehandeling heeft ondergaan wordt door geen van de door de FIOD-ECD geraadpleegde ondernemers die ‘pilavlik bulgur’, ‘köftelik bulgur’en ‘cigköftelik bulgur’ verkopen bevestigd;

- in de administratie van eiseres is een ‘T?V-certificaat’ aangetroffen dat op 25 augustus 2003 is afgegeven aan Duru Bulgur, producent van de door eiseres ingevoerde goederen, onder meer inhoudende ‘Design, production and sales of Bulgur-products (boiled and pounded wheat); (…).

2.14. Bij de stukken bevindt zich een e-mailbericht van eiseres aan mevrouw [J] werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken. Dit bericht, dat op 5 juli 2005 is aangemaakt, houdt onder meer in:

“(…) en wij zijn disbiruteur in benelux landen de boven vermelde bulgur tarwe en deze product produceert in europa helemal niet. Bulgur tarwe is een product special voor turkse keuken meestal gebruiken turkse mensen. Bulgar tarwe mogen niet vinden als in nederland of belgie in de supermarkten. Als gaan bulgur importeren uit turkije hoge invoer tarief moeten betalen. (…)”

2.15. Bij de stukken bevindt zich voort een e-mailbericht van eiseres aan de heer [K], werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken. Dit bericht is gedateerd 4 januari 2005, aangemaakt op 22 november 2005 en verzonden op 4 januari 2006 en houdt onder meer in:

“Wij hadden telefon gesproken over bulgur tarwe Gn code 19043000

Dit product zullen wij importeren maar heeft hogen invoer tarief. Daarvoor wij hebben problemen en deze product produceert hele europa Niet daarom vragen wij voor importeren bijzondere invoer tarief.”

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of eiseres als douaneschuldenaar kan worden aangemerkt. Voor zover de goederen volgens verweerder als bulgurtarwe onder goederencode 1904 3000 hadden moeten worden aangegeven, is in geschil of de monsterneming op juiste wijze heeft plaatsgevonden en of een deel van de in de aangifte als harde tarwe aangegeven goederen bulgurtarwe betreft.

3.2. Eiseres stelt zich allereerst op het standpunt dat zij ten onrechte als douaneschuldenaar is aangemerkt, aangezien zij aan [A] geen gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot de vermeend onjuiste aangiften. Zij heeft de gegevens aan [B] verstrekt en [B] heeft de gegevens verstrekt aan [A]. Pas sinds 1 augustus 2008 kan, op grond van artikel 7:4 van de Algemene Douanewet , ook degene die middellijk de voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens heeft verstrekt schuldenaar zijn, indien hij wist of redelijkerwijze had moeten weten dat die gegevens verkeerd waren. Echter, in het in onderhavige tijdvak (2004/2005) was artikel 54 van het Douanebesluit nog van toepassing. In die bepaling ontbreekt het woord “middellijk”. Uit de toevoeging van dit woord in 2008 leidt eiseres af dat het hier een uitbreiding van het schuldenaarschap betreft. Daar komt bij dat eiseres niet wist noch had moeten weten dat de verstrekte gegevens onjuist waren.

Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat de procedure ter zake van de monsterneming dermate onzorgvuldig is uitgevoerd dat zij daardoor in haar belangen is geschaad. Ter onderbouwing hiervan heeft zij op het volgende gewezen:

- de monsterneming heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2005, terwijl aan [D] van [A] was medegedeeld dat de opname van de goederen op 13 oktober 2005 om 09:00 uur zou plaatsvinden;

- dat [A] op 25 november 2005 heeft verzocht om een heronderzoek, maar dat dit niet is uitgevoerd, met als reden dat er geen verschil van mening zou bestaan over de analyseresultaten. Uit het feit dat [A] om heronderzoek heeft gevraagd kan evenwel niets anders worden afgeleid dan dat er een verschil van mening bestaat over de analyseresultaten, met name nu voor de tariefindeling van belang is te beoordelen welke behandelingen de tarwe heeft ondergaan;

- dat [B] aan [A] per e-mail heeft verklaard dat eiseres akkoord gaat met het monsteronderzoek doet gelet op de uitspraak van de Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 4 maart 2004 in zaak C-290/01 (Derudder) niet af aan het recht van eiseres om achteraf de monsterneming te betwisten.

Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder het resultaat van het monsteronderzoek van de goederen die zijn aangegeven onder nummer IM-A 0078.25.031/01/05/103894 ten onrechte heeft geëxtrapoleerd naar de onderhavige 48 aangiften. ‘Bulgur’ is een verzamelnaam van tarweproducten die een behandeling hebben ondergaan en het enkele feit dat op een factuur ‘bulgur’ staat vermeld is onvoldoende om er vanuit te gaan dat het gaat om een tarweproduct dat een warmtebehandeling heeft ondergaan die uitstijgt boven de voor indeling in hoofdstuk 10 van de GN toegestane behandeling.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging, althans matiging, van de utb.

3.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat ook ten tijde van de onderhavige aangiften degene die middellijk de voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens heeft verstrekt schuldenaar is, indien hij wist of redelijkerwijze had moeten weten dat die gegevens verkeerd waren. Ook aan die laatste voorwaarde is in dit geval voldaan. De wetswijziging per 1 augustus 2008 betreft naar hij stelt dan ook slechts een verduidelijking en geen uitbreiding van het schuldenaarschap.

Met betrekking tot het monsteronderzoek wijst verweerder erop dat op 11 oktober 2005 is besloten over te gaan tot de fysieke controle, die vervolgens op 13 oktober 2005 tussen 09:00 en 10:00 uur heeft plaatsgevonden. Het is vaste procedure dat in geval van een voorgenomen monsterneming contact wordt opgenomen met de aangever. Het is immers aan de aangever om contact op te nemen met de regiekamer van de Douane teneinde een afspraak voor de fysieke controle te plannen. De regiekamer plant op eigen initiatief geen afspraken. Omdat de goederen zijn vrijgegeven verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen dat de representativiteit van de monstername nu nog wordt betwist.

Verder is geen sprake van extrapolatie nu elke aangifte afzonderlijk is beoordeeld aan de hand van de bij eiseres, [A] en bij de opslaglocaties opgevraagde gegevens. Op basis daarvan is voldoende aannemelijk dat sprake is geweest van de invoer van bulgurtarwe van GN-code 1904 3000.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Uit artikel 201, derde lid, van het CDW volgt dat wanneer een douaneaangifte voor een van de in het eerste lid bedoelde regelingen is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen eveneens als schuldenaar kunnen worden beschouwd.

4.2. Tot 1 augustus 2008 was in artikel 54 van het Douanebesluit , zoals deze bepaling ten tijde van de onderhavige aangiften luidde, bepaald dat indien een douaneaangifte als bedoeld in artikel 201, derde lid, van het CDW is opgesteld op basis van gegevens die er toe leiden dat de verschuldigde rechten bij invoer gedeeltelijk niet worden geheven, de persoon die de voor de opstelling van die aangifte benodigde gegevens heeft verstrekt terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze gegevens verkeerd waren, eveneens schuldenaar is voor de verschuldigde rechten bij invoer.

4.3. Sinds 1 augustus 2008 is in artikel 7:4 van de Algemene douanewet onder meer bepaald dat wanneer een douaneaangifte voor het plaatsen van goederen onder de douaneregeling in het vrije verkeer brengen is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, eveneens schuldenaar zijn de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens onmiddellijk of middellijk hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren.

4.4. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat ook op grond van artikel 54 van het Douanebesluit de persoon die middellijk de voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens verstrekt, terwijl hij weet of redelijkerwijze had moeten weten dat die gegevens verkeerd waren als douaneschuldenaar kan worden aangemerkt. Anders zou degene die weet of redelijkerwijs had moeten weten dat hij onjuiste gegevens verstrekt het schuldenaarschap kunnen ontlopen door via een ander die gegevens aan de opsteller van de aangifte te laten verstrekken. De door eiseres aangehaalde passage uit de parlementaire geschiedenis van de Algemene douanewet geeft geen steun aan haar opvatting dat vanaf 1 augustus 2008 het douaneschuldenaarschap is uitgebreid tot degene die de voor de opstelling van de aangifte benodigde gegeven middellijk heeft verstrekt, terwijl hij wist of redelijkerwijze had moeten weten dat die gegevens verkeerd waren. De wetgever heeft slechts bedoeld om de reeds bestaande situatie duidelijker tot uitdrukking te brengen in de wettekst. Voorts heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd erkend dat de tekst van artikel 54 van het Douanebesluit zich niet verzet tegen een lezing waarbij ook de middellijke verstrekker van de gegevens als schuldenaar wordt aangemerkt. Nu tussen partijen niet in geschil is dat eiseres middellijk de voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens via [B] aan [A] heeft verstrekt, dient de rechtbank enkel nog te beoordelen of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres wist of redelijkerwijze had moeten weten dat die gegevens verkeerd waren.

4.5. Uit het rapport dat naar aanleiding van de CNI is opgemaakt, uit het overzichtsproces-verbaal van de FIOD-ECD en uit de van eiseres afkomstige e-mailberichten, zoals hiervoor onder 2.11 en 2.13 tot en met 2.15 weergegeven, blijkt dat:

- eiseres volgens haar verkoopadministratie in 2004 en 2005 in totaal 3.121.233 kg bulgur en nauwelijks harde tarwe heeft verkocht, terwijl ze volgens haar inkoopadministratie geen bulgur maar juist 2.818.618 kg harde tarwe zou hebben ingekocht;

- eiseres voor dit zeer aanzienlijke verschil tussen in- en verkopen geen enkele verklaring heeft kunnen geven;

- eiseres ervan op de hoogte was dat Duru Bulgur, producent van de door haar ingevoerde goederen, bulgurtarwe produceert;

- eiseres wist dat voor bulgurtarwe een hoog tarief verschuldigd is indien dit in het vrije verkeer wordt gebracht;

- toen bij medewerkers van [A] twijfels waren gerezen over de juistheid van de aangegeven goederenomschrijving harde tarwe, omdat op de facturen ook staat dat het bulgur betreft, eiseres op vragen daarover heeft geantwoord dat in Turkije ‘bulgur’ een andere naam is voor harde tarwe, en dat de goederen als harde tarwe moeten worden aangegeven;

- de stelling van eiseres dat er twee soorten bulgur bestaan, te weten harde tarwe en bulgurtarwe elke grondslag ontbeert;

- in de administratie van eiseres steeds pro forma facturen en paklijsten zijn aangetroffen waarin de goederen staan omschreven als ‘pilavlik bulgur’, ‘köftelik bulgur’en ‘cigköftelik bulgur’, terwijl in de administratie van [A] met betrekking tot die goederen steeds verkoopfacturen zijn aangetroffen met als omschrijving ‘shredded wheat’ of ‘shred wheat’. In twee gevallen is de toevoeging ‘bulgur’ op de verkoopfactuur weggelakt terwijl vanaf 8 september 2004 een verwijzing naar ‘bulger’op de verkoopfacturen ontbreekt.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het overleggen van genoemde stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres wist dan wel redelijkerwijs had moeten weten dat de door haar verstrekte gegevens voor het doen van de aangiften ten invoer verkeerd waren. Gelet op voorgaande is eiseres op grond van artikel 201, derde lid, van het CDW terecht als schuldenaar aangemerkt.

4.6. Nu verweerder afwijkt van de goederencode vermeld in de onder 2.1 genoemde aangiften, rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat deze goederen moeten worden ingedeeld onder de goederencode 1904 3000, zoals hij stelt.

4.7. Verweerder heeft daartoe onder meer verwezen naar de onder 2.5 en 2.7 vermelde uitslagen van de monsteronderzoeken van het Douanelaboratorium, welke onderzoeken zijns inziens uitwijzen dat de onder 2.1 genoemde goederen moeten worden ingedeeld onder de goederencode 1904 3000.

4.8. Nu vaststaat dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen de wijze van monsterneming en uit het onder 2.9 vermelde e-mailbericht kan worden afgeleid dat zij met de monsterneming akkoord is gegaan, leidt dit tot het oordeel dat de resultaten van de monsteronderzoeken kunnen dienen als grondslag voor de indeling van de onder 2.1 genoemde goederen in de GN. Verweerder heeft hiermee aan zijn bewijslast voldaan. Vervolgens ligt het op de weg van eiseres om aan te tonen dat de goederen conform de aangifte moeten worden ingedeeld onder de goederencode 1001 1000. Eiseres heeft in dat kader grieven geuit met betrekking tot de wijze van monsterneming.

4.9. Voor zover de grieven van eiseres betrekking hebben op het recht van eiseres om bij de monsterneming aanwezig zijn, kunnen deze niet slagen omdat uit de onder 2.4 genoemde feiten blijkt dat een werknemer van [A], [D], door de douane is uitgenodigd om bij de monsterneming aanwezig te zijn. Voorts heeft verweerder onweersproken gesteld dat de regiekamer niet op eigen initiatief afspraken voor fysieke controles plant maar dit enkel doet nadat de aangever hiertoe contact heeft opgenomen. Deze werkwijze heeft eiseres ter zitting bevestigd. De grief ontbeert feitelijke grondslag.

4.10. Voor zover de grieven van eiseres betrekking hebben op de representativiteit van de monsterneming, kunnen deze evenmin slagen. Uit het arrest Derudder van het HvJ van 4 maart 2004, zaak C-290/01 volgt dat hierover alleen met succes kan worden geklaagd zolang de goederen nog niet zijn vrijgegeven, tenzij kan worden aangetoond dat de staat van de goederen na de vrijgave niet op enige manier is gewijzigd, zodat met name de mogelijkheid bewaard blijft om onderzoek te verrichten en in voorkomend geval aanvullende monsters te nemen. Het HvJ heeft met betrekking tot klachten over de representativiteit van de monstername het volgende overwogen:

“43. Hoewel uit de voorgaande overwegingen voortvloeit dat een douane-expediteur of diens vertegenwoordiger het recht kan worden verleend om de representativiteit van een monster van ingevoerde goederen te betwisten, ook al was hij tijdens de monsterneming aanwezig en heeft hij daartegen op dat moment geen bezwaar geuit, verzetten echter zowel het beginsel van rechtszekerheid als het nuttig effect van de richtlijnen 79/695 en 82/57 alsook het communautair douanewetboek zich ertegen dat deze mogelijkheid tot betwisting onbeperkt is. Zij dient te vervallen op het moment waarop de douaneautoriteiten de betrokken goederen vrijgeven, behalve in de gevallen waarin kan worden aangetoond dat de staat van de goederen na de vrijgave niet op enige manier is gewijzigd, zodat met name de mogelijkheid bewaard blijft om onderzoek te verrichten en in voorkomend geval aanvullende monsters te nemen.

44. (…)

45. De beperking in de tijd van de mogelijkheid om de representativiteit van een monsterneming van de genoemde goederen te betwisten, beantwoordt voorts aan de strekking van de richtlijnen 79/695 en 82/57 en van het communautair douanewetboek, die beogen snelle en doeltreffende procedures te waarborgen voor het in het vrije verkeer brengen. Zo het een aangever onbeperkt zou vrijstaan om die representativiteit te betwisten, zouden de douaneautoriteiten immers verplicht zijn, zich tegen een dergelijk risico in te dekken door ambtshalve alle goederen die worden aangegeven aan een grondig onderzoek te onderwerpen. Zulks zou noch in het belang zijn van de deelnemers aan het economisch verkeer, die er over het algemeen, zoals ook in het hoofdgeding, op gespitst zijn om de vrijgave te vragen teneinde de goederen die zij aangeven snel in het vrije verkeer te kunnen brengen, noch in het belang van genoemde autoriteiten, omdat een systematisch onderzoek van aangegeven goederen voor hen een aanzienlijke verhoging van de werklast met zich mee zou brengen.

46. Ten slotte wordt de uitlegging volgens welke de mogelijkheid om de representativiteit van een monster te betwisten, beperkt moet worden tot de periode waarin de ingevoerde goederen nog beschikbaar zijn om in voorkomend geval een aanvullend monster te kunnen nemen, bevestigd door de bewoordingen van het communautair douanewetboek, in het bijzonder artikel 78, lid 2 daarvan, dat bepaalt dat de douaneautoriteiten, na de goederen te hebben vrijgegeven en ten einde zich van de juistheid van de vermeldingen in de aangifte te vergewissen, kunnen overgaan tot een onderzoek van deze goederen „wanneer deze nog kunnen worden aangebracht”. Nu de mogelijkheid voor genoemde autoriteiten om aangiften bij de douane achteraf te controleren, derhalve afhankelijk is van de beschikbaarheid van de aangegeven goederen, dient noodzakelijkerwijs hetzelfde te gelden voor een douane-expediteur of diens vertegenwoordiger die de representativiteit van een monster wenst te betwisten. Deze mogelijkheid tot betwisting vooronderstelt derhalve dat de betrokken goederen niet zijn vrijgegeven of, indien vrijgave heeft plaatsgevonden, dat zij niet op enige wijze zijn veranderd, hetgeen de expediteur of diens vertegenwoordiger dient te bewijzen.”

4.11. Ook de klacht van eiseres over de wijze van gebruik en invullen van het fycoformulier door verweerder kan niet slagen. Verweerder heeft de klacht voldoende weerlegd door te stellen dat het een voor intern gebruik bestemde versie van het formulier betreft, uitgeprint uit een douanesysteem ter begeleiding van de controle. De controlerend ambtenaar vult ter plekke de gegevens op deze versie in. Deze gegevens worden later in het systeem ingevoerd. Eiseres kan aan dit voor intern gebruik bestemde formulier geen vertrouwen of rechten ontlenen.

4.12. De slotsom is dat de klachten van eiseres over de monsterneming falen en dat eiseres niet heeft voldaan aan haar bewijslast dat de onder 2.1 genoemde goederen moeten worden ingedeeld onder de goederencode 1001 1000.

4.13. Eiseres heeft voorts gesteld dat uit de jurisprudentie volgt dat iedere aangifte individueel dient te worden beoordeeld. Nu verweerder niet iedere aangifte individueel heeft beoordeeld, kan verweerder niet afwijken van de niet-beoordeelde aangiften. Verweerder heeft deze gang van zaken bestreden en heeft gesteld alle aangiften te hebben beoordeeld.

4.14. Tegenover hetgeen eiseres stelt, heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat voor iedere aangifte ten invoer afzonderlijk is vastgesteld dat de goederen onjuist zijn aangegeven. Verweerder heeft een CNI bij eiseres ingesteld en heeft voor elke aangifte ten invoer een set bescheiden overgelegd. Daarnaast heeft de FIOD-ECD een onderzoek ingesteld. Uit de rapporten van die onderzoeken – voor zover van belang opgenomen onder 2.11 en 2.13 – en uit de overgelegde bescheiden volgt dat de omschrijving van de goederen op de facturen, die zijn overgelegd bij de aangiften ten invoer, niet overeenkomt met die op de pro forma facturen en de paklijsten. Op de pro forma facturen en de paklijsten worden de goederen omschreven als ‘bulgur’, terwijl op de bij de aangifte gevoegde facturen ‘shredded wheat’ of ‘shred wheat’ staat en op de bij de aangifte gevoegde AGRIM-certificaten en in de aangifte zelf de goederen worden omschreven als ‘harde tarwe’ of ‘harde tarwe niet zijnde zaaigoed’, maar niet als ‘bulgur’. Dat de omschrijving op de pro forma facturen en de paklijsten de juiste is, wordt bevestigd door de uitslag van het monsteronderzoek. Het feit dat de onderhavige aangiften ten invoer niet zijn betrokken in de monsteronderzoeken, doet hieraan niet af omdat de rechtbank op grond van de gedingstukken, in het bijzonder de steeds overeenkomende dubbele documentenstromen, aannemelijk acht dat het steeds om dezelfde producten gaat. Anders dan eiseres heeft gesteld, volgt uit vorengaande dat verweerder elke aangifte ten invoer individueel heeft beoordeeld. De stelling van eiseres dat er sprake is van extrapolatie mist feitelijke grondslag.

4.15. Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aan¬lei¬ding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. C.J. Hummel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.Y. Ip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature