Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Gedeeltelijke toewijzing vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel. Artikel 36e tweede lid Sr (oud) als de voor veroordeelde meest gunstige bepaling van toepassing op vóór de wetswijziging van 1 juli 2011 begane "soortgelijke" feiten.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDELBURG

Sector strafrecht

Parketnummer: 12/994845-07

beslissing van de rechtbank op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, betreffende de veroordeelde

Porkland Holding B.V.,

gevestigd te [adres],

ter terechtzitting verschenen, vertegenwoordigd door

[directeur],

geboren op [1967],

wonende [adres],

raadsman mr. Stassen, advocaat te Tilburg,

ter terechtzitting verschenen.

1. Onderzoek van de zaak

Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van

2 februari 2012.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie van het functioneel parket, handhavingseenheid ’s-Hertogenbosch, mr. Koopmans en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de schriftelijke conclusies (met bijlagen) die door partijen in het kader van de schriftelijke voorbereidingsprocedure zijn ingediend.

2. De vordering

Bij schriftelijke ontnemingsvordering d.d. 13 juli 2011 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel voorlopig wordt geschat op EUR 120.121,00.

Bij de berekening van het voordeel is onderscheid gemaakt tussen:

-het voordeel uit de monitoringsperiode van 3 mei 2007 t/m 20 juni 2007 EUR 3.799,81

-het voordeel uit de extrapolatieperiode van 1 januari 2004 t/m 2 mei 2007 EUR 104.942,21

-en rentebaten EUR 11.379,33

Totaal, afgerond: EUR 120.121,00.

In de conclusie van repliek heeft de officier van justitie als slotconclusie vermeld

“dat het OM zich op het standpunt stelt dat de vordering voor wat betreft het in het ontnemingsproces-verbaal genoemde bedrag van EUR 104.942,21 door veroordeelde onrechtmatig is genoten en toewijsbaar is.” Ter zitting heeft zij gepersisteerd bij deze conclusie.

3. Grondslag van de vordering

Porkland Holding BV (verder Porkland) is bij vonnis van 17 juni 2010 door deze rechtbank tot straf veroordeeld wegens de aan haar onder 2 en 3 tenlastegelegde strafbare feiten, te weten:

2. Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 4 van de Destructiewet , begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, en

3. Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 19 van de Landbouwwet , begaan door een rechtspersoon.

Porkland en de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Op dit beroep is beslist bij arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 8 juni 2011. Genoemd gerechtshof heeft Porkland tot straf veroordeeld wegens:

2. Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 4 van de Destructiewet , begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

De veroordelingen in eerste aanleg en in hoger beroep ter zake van het onder 2 tenlastegelegde betreffen telkens het opzettelijk onttrekken van destructiemateriaal, afkomstig van drie (specifiek in de tenlastelegging onder 2 aangeduide) afgekeurde dan wel anderszins voor menselijke consumptie ongeschikt verklaarde varkens, aan verwerking. In beide instanties is Porkland ter zake van het onttrekken van destructiemateriaal, afkomstig van drie andere in die tenlastelegging onder 2 specifiek aangeduide varkens vrijsproken.

Zowel de rechtbank als het gerechtshof hebben niet wettig en overtuigend bewezen geacht dat Porkland tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, vlees afkomstig van de (vijf) specifiek onder 1 tenlastegelegde varkens heeft verkocht en/of afgeleverd aan een vleeshandelaar en/of slager en/of consument.

Het gerechtshof heeft voorts niet wettig en overtuigend bewezen geacht dat vlees afkomstig van de (elf) specifiek onder 3 tenlastegelegde varkens in de handel is gebracht.

4. Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1. Het standpunt van de verdediging

De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen,

a. primair omdat de basis aan de vordering is komen te ontvallen door de vrijspraken ter zake van de onder 1 en 3 genoemde verwijten;

b. subsidiair omdat de berekeningen die in het kader van de ontnemingsrapportage zijn uitgevoerd uiterst onbetrouwbaar zijn, en

c. meer subsidiair omdat er geen voordeel is behaald.

Daartoe is het volgende aangevoerd.

Ad a.

Porkland is vrijgesproken van de verwijten dat zij afgekeurd vlees op de markt respectievelijk in de handel heeft gebracht omdat de onderzoeksmethode dermate slecht was dat er geen betrouwbare gegevens werden verkregen. Zo heeft de keuringsarts [dierenarts 1] aangegeven dat hij rapporten verkeerd heeft ingevuld, zijn er bij de monitoring fouten gemaakt en is er niet één afnemer getraceerd waarvan onbetwistbaar is vastgesteld dat deze afgekeurd vlees van veroordeelde heeft ontvangen. Al evenmin is er een zwarte boekhouding aangetroffen met de beweerdelijk daadwerkelijke opbrengsten van de illegale afzet van varkens. De berekeningen en aannames in verband met de feiten waarvan Porkland is vrijgesproken kunnen daarom niet als basis voor de ontnemingsvordering dienen. Daardoor is niet aannemelijk gemaakt dat er buiten de bewezen feiten andere feiten

c.q. soortgelijke feiten zouden zijn begaan.

Ad b.

In het financieel rapport is aangegeven dat feitelijk niet over de gehele onderzoeksperiode is vast te stellen om hoeveel onttrokken kadavers/karkassen het ging. Daarom hebben de onderzoekers besloten om de monitoringsperiode (van 3 mei 2007 tot en met 20 juni 2007) te extrapoleren naar een periode van jaren, te weten van 1 januari 2004 t/m 20 juni 2007.

De ondeugdelijke aannames uit de korte monitoringsperiode zijn niet maatgevend voor een periode van jaren daaraan voorafgaand, omdat er geen enkele rekening is gehouden met bewegingen in de markt, met minder of meer aanvoer, met verlies aan klanten en met het feit dat de betrokken dierenartsen hebben verklaard dat de kwaliteit van de dieren steeds beter werd op het bedrijf van Porkland.

Ad c.

Bij de berekening is ten onrechte ervan uitgegaan dat de opbrengst van een illegaal op de markt gebracht varken gelijk is aan de opbrengst van een regulier op de markt gebracht varken. Porkland betwist dat een illegaal dier net zoveel waarde zou hebben. Dieren onder de twaalf kilogram werden standaard als niet slachtwaardig genoteerd. Dat waren echter goedgekeurde dieren, maar met die restrictie dat de kosten van het slachten gelijk waren aan de opbrengsten van het vlees. Zo al illegale varkens zouden zijn geslacht moeten daarvoor extra arbeidskosten worden gemaakt. Met de kosten van deze extra arbeidsuren is in de berekening geen rekening gehouden. Bovendien staat de besparing van kosten ten behoeve van de destructie in geen verhouding tot die extra arbeidskosten. Verder is geen rekening gehouden met de kosten en de toestand van de varkensmarkt en de verliezen van Porkland wegens diefstal van vlees in de onderzochte periode.

Voor het geval de rechtbank de vordering geheel of gedeeltelijk mocht toewijzen heeft de raadsman verzocht om de betalingsverplichting op nihil te stellen dan wel het te betalen bedrag te matigen, op basis van de slechte economische toestand van het bedrijf zoals deze volgens de raadsman blijkt uit de door hem overgelegde accountantsverklaring.

Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering beoordeeld moet worden op grond van de oude bepaling van het op 1 juli 2011 gewijzigde artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. In genoemd artikel i s ‘soortgelijke feiten of feiten van de vijfde geldboete categorie’ vervangen door ‘andere strafbare feiten’. Volgens de Memorie van Toelichting is deze wijziging voorgesteld om de mogelijkheden tot ontnemen te vergroten. Volgens de raadsman is sprake van een gewijzigd inzicht van de wetgever in de zin van artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, omdat de nieuwe bepaling ruimer is geredigeerd. Voor Porkland is de oude bepaling gunstiger omdat niet kan worden vastgesteld dat Porkland ‘soortgelijke feiten’ heeft begaan.

4.2. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt dat de berekening van het wederrechtelijk voordeel uitsluitend is gebaseerd op overtredingen wegens het opzettelijk onttrekken van destructiemateriaal aan verwerking, gebaseerd op artikel 4, eerste lid, van de Destructiewet . Voor dergelijke feiten is Porkland in twee instanties veroordeeld, terwijl het in de geëxtrapoleerde periode om dezelfde overtredingen gaat.

De gemiddelde opbrengst van de aan destructie onttrokken dieren is volgens de officier van justitie niet minder dan de gemiddelde opbrengst van alle slachtdieren in het betreffende jaar. Immers, het illegale product werd vermengd met het legale product en viel na vermenging niet meer te onderscheiden. Aangezien Porkland geen inzicht heeft gegeven (of heeft willen geven) in aantallen en opbrengsten van de dieren, kan van de (op transparante wijze) in het ontnemingsrapport berekende aantallen en opbrengsten worden uitgegaan.

Slechts kosten die in directe relatie staan tot het delict kunnen gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen. Het moet gaan om kosten die niet zouden zijn gemaakt als de illegale activiteiten niet gepleegd zouden zijn. De verdediging gaat ten onrechte uit van bedrijfseconomische kosten. Deze kosten zouden ook zijn gemaakt als de illegale activiteiten niet gepleegd zouden zijn. Bovendien zijn die kosten door de verdediging niet aannemelijk gemaakt.

Volgens de officier van justitie is de nieuwe bepaling van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet als gunstiger of nadeliger te kwalificeren. De wijziging van dat artikel geeft volgens haar geen blijk van gewijzigd inzicht van de wetgever in de strafwaardigheid van het feit. Het komt erop neer dat na een veroordeling wegens een misdrijf van de vijfde geldboetecategorie een ontnemingsmaatregel kan worden opgelegd indien aannemelijk is dat hetzij dat misdrijf dan wel andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Daarvan is in dit geval sprake, zodat de nieuwe bepaling van toepassing is. Overigens zijn de feiten die in de ontnemingsvordering zijn betrokken van dezelfde delictcategorie als de feiten waarvoor Porkland is veroordeeld. In zoverre is ook de oude bepaling van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.

4.3. De beoordeling door de rechtbank

4.3.1. Toepasselijke wettelijke bepaling

Bij de wijziging van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is geen overgangrecht vastgesteld, zodat de nieuwe bepaling directe werking heeft. Op grond van de inhoud van de Memorie van Toelichting, waarin is aangegeven dat de wijziging is voorgesteld om de mogelijkheden te ontnemen uit te breiden en ontneming ook voor lichtere feiten mogelijk te maken, gaat de rechtbank er vanuit dat sprake is van een gewijzigd inzicht van de wetgever in de zin van artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dit betekent dat de ontnemingsvordering beoordeeld moet worden aan de hand van de voor veroordeelde meest gunstige bepaling. In dit geval is dat volgens de rechtbank de bepaling van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht oud, omdat het criterium 'andere strafbare feiten' (nieuw) een ruimere grondslag voor ontneming biedt dan het criterium 'soortgelijke feiten' (oud).

Porkland is in de strafzaak veroordeeld voor opzettelijke overtredingen van artikel 4, eerste lid, van de Destructiewet , gepleegd in de periode van 1 april 2006 tot en met 20 juni 2007. Deze feiten konden op grond van het toentertijd geldende artikel 2, eerste lid, juncto artikel 6, eerste lid, van de Wet op de economische delicten bestraft worden met een geldboete van de vijfde categorie. De ontnemingsvordering ziet op het voordeel dat uit ‘soortgelijke feiten’ wederrechtelijk zou zijn verkregen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 20 juni 2007.

De rechtbank zal derhalve op grond van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold in de periode van 1 januari 2004 tot en met 20 juni 2007, het door veroordeelde verkregen voordeel vast moeten stellen voor de bewezenverklaarde feiten en voor soortgelijke feiten.

4.3.2. Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij deze uitspraak wordt verwezen , stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.

Sinds 1 oktober 2002 exploiteert veroordeelde een slachterij te Meldersloo. Tot 12 februari 2007 handelde zij onder de handelsnaam Porkland Handel BV en vanaf die datum onder de naam Porkland Holding, met als enig aandeelhouder en bestuurder: [directeur] .

In het kader van de verdenking wegens het onttrekken van destructiemateriaal aan verwerking hebben (oud) medewerkers van het bedrijf en bij de slachtkeuringen betrokken dierenartsen als volgt verklaard, zakelijk samengevat:

[getuige 1]:

- verklaring 30 januari 2007 :

Op 1 oktober 2002 heeft Porkland de slachterij van Van de Pasch overgenomen. Ik ben toen voor Porkland gaan werken. Vanaf het moment van overname werden afgekeurde dieren gewoon geslacht, verwerkt en verkocht. Nadat de RVV was vertrokken werden deze dieren uit de destructietonnen gehaald en uitgebeend voor menselijke consumptie. Uit de door de RVV afgekeurde varkens werden de strengen karbonades en fricandeau gesneden en de rest werd versnipperd tot vleessnippers.

- verklaring 11 oktober 2007 :

Over het algemeen werden alle betere, zwaardere en minder zware afgekeurde karkassen, die in de BO cel hingen, gewoon uitgebeend en verwerkt als de dierenarts weg was. Ook de mindere werden gewoon uitgebeend en verwerkt. De mindere karkassen werden in de destructiebak onderop gegooid. Daarna werden de betere karkassen in de destructiebak gegooid en daarna weer de slechtere. Als de keurmeester dan die blauwe vloeistof over de karkassen gooide dan konden wij daarna de slechtere karkassen ertussen uit vissen en alsnog weggooien. De betere karkassen, die in het midden van de bak lagen, hadden dan niet die blauwe vloeistof over zich gekregen en konden dus nog verwerkt worden. Deze karkassen werden dan ook wel als heel karkas verkocht.

[getuige 2]:

- verklaring 27 juni 2007 :

Ongeveer drie jaar geleden ben ik begonnen met werken bij [directeur] in Melderslo. Ik heb bij hem gewerkt als slachter. In het begin werd er drie keer in de week geslacht. Later werd dat twee keer, op dinsdag en vrijdag. Gemiddeld slachtten wij 80 à 100 varkens per dag. Ik heb gezien dat er varkens tijdens het slachtproces in een destructieton werden gegooid. Ik heb gezien dat [directeur] varkens, die goed bevleesd waren, weer uit deze destructietonnen heeft gehaald. Het is ook voorgekomen dat [directeur] aan ons opdracht gaf om varkens uit de destructietonnen te halen. De varkens die in de destructietonnen werden gegooid waren geen gezonde varkens, er was iets met de longen, de darmen of ze hadden ontstekingen. Als wij aan het uitbenen waren en wij kwamen zo een ontsteking tegen dan sneden we die eruit, gooiden die weg en de rest van het vlees werd dan verder versneden en verpakt. Het terughalen van de varkens uit de destructietonnen gebeurde na het slachten als de keurmeester en de dierenarts weg waren. We vulden de onderste helft van de destructietonnen met maagdarmpakketten en bovenin kwamen dan de restanten van varkens of karkassen. Dit was om het aantal opgegeven kadavers aan Rendac qua kilogrammen te verantwoorden. Niet alle varkens werden uit de destructietonnen gehaald. Afgesneden afkeurstempels werden in een plastic zak gegooid en die werd door [directeur] meegenomen.

[medeverdachte]:

- verklaring 26 juni 2007 :

Per 1 oktober 2002 ben ik begonnen met werken voor [directeur]. In het begin slachtten we 4-5 dagen per week, circa 200-300 per week. Al vrij snel werd dit gebundeld naar dinsdag en vrijdag. De aantallen werden ook snel minder. Op het bedrijf werd geprobeerd om zo min mogelijk varkens in onderzoek te doen. Varkens die in onderzoek genomen moesten worden, werden in opdracht van [directeur] van de lijn gehaald en in bakken gegooid. Later, als de keuringsdienst weg was, werden de varkens weer opgehangen en bij de goedgekeurde varkens gehangen in de koelcel. Soms werden deze varkens gestempeld met het gezondheidsmerk RVV/VWA. Dit konden we doen omdat we de sleutel van het RVV/VWA kantoor hadden en van de stempelkast. De betere afgekeurde varkens werden uit de BO cel gehaald. Ook werden er afgekeurde slachtcategorie 3 varkens, die nog niet dood gemaakt waren, geslacht. Ze werden door [directeur] en de Polen op de slachtlijn gebracht. Dit is pas sinds vorig jaar begonnen.

Dierenarts [dierenarts 2]

- verklaring 6 november 2007 :

Ik ken het slachthuis Porkland (Meldersloo). Ik heb er keuringswerkzaamheden uitgevoerd van varkens vóór en na de slacht. Ik kwam er drie à vier keer per jaar. Je hebt daar met mensen te maken die problemen hebben met de autoriteit VWA. Het type dieren dat ze slachten in combinatie met de slachtploeg onder leiding van [directeur], dan weet je op voorhand dat er problemen komen. Porkland zit in een grijs gebied. De aanvoer van dieren is kwalitatief de onderkant van de markt. [directeur] wil zoveel mogelijk dieren goedgekeurd hebben en ik moet kijken wat nog verantwoord is om te slachten. Er wordt door [directeur] continu druk gelegd en geïntimideerd om zoveel mogelijk dieren te laten slachten. [directeur] accepteert in principe de keuringsbeslissing niet. Dat zegt hij ook gewoon tegen je. Hij zal ook proberen om een door mij genomen keuringsbeslissing teniet te doen. Hij is het standaard niet met je eens. De laatste keer dat ik er ben geweest, heeft [directeur] het zo op de spits gedreven dat ik de keuring heb gestaakt. Na het incident vorig jaar november 2006 ben ik er niet meer geweest.

Dierenarts [dierenarts 3]

- verklaring 8 november 2007 :

Ik ben toezichthoudend dierenarts bij de VWA. Vanaf 2004 tot medio 2005 heb ik als verantwoordelijk dierenarts gewerkt bij het slachthuis Porkland (Melderslo). Ik nam altijd iemand mee want als ik daar naartoe moest sliep ik soms niet of erg slecht. Over het algemeen leidden de controles altijd tot veel stress. [directeur] ging altijd in discussie. Hij had zijn eigen interpretatie over de volksgezondheid. Ook bij de levende keuring was er altijd discussie. Hij trok zich van ons oordeel niets aan en had een eigen idee over risicobeoordeling. Hij slachtte bijvoorbeeld varkens waarvoor wij geen toestemming tot slachten hadden afgegeven. Deze varkens, die wij ter destructie hadden aangewezen, werden dan geslacht tussen de categorie 2 dieren. Hij legde ook altijd druk op beslissingen om varkens toch maar zo gunstig mogelijk voor hem te beoordelen en daar begon het intimideren. Bij het laatste incident wat ik daar heb meegemaakt over twee varkens die door mij als categorie 3 waren beoordeeld hoorde ik hem zeggen: “Daar maak ik dan sowieso tweetjes van.” Ik was er altijd dinsdags en vrijdags als er geslacht werd voor de levende en geslachte keuring. Gedurende mijn diensttijd bij Porkland werd de kwaliteit van de aangevoerde varkens steeds slechter. Ik denk dat er in het begin 80% goede varkens werden aangevoerd en 20% slechte en dat deze verhouding is teruggezakt naar 60% goede varkens en 40% slechte varkens.

Dierenarts [dierenarts 1]

- verklaring 30 oktober 2007 :

Vanaf februari 2001 werk ik als toezichthoudend dierenarts bij de VWA, voorheen RVV. Tot en met begin 2006 was ik incidenteel werkzaam als dierenarts op de slachterij te Melderslo. Rond februari 2006 werd de slachterij aan mij toegewezen. Dat wil zeggen dat ik de contacten had tussen de slachterij en de VWA. Als ik de tijd overzie moet ik stellen dat de kwaliteit van de aangevoerde varkens achteruit is gegaan. In 2001, 2002 en verder werden ook slechte varkens aangevoerd, maar de aanvoer van kwalitatief slechte varkens is meer geworden. Vanaf 1 januari 2007 is de kwaliteit van de aangevoerde varkens wel beter geworden. Er werden veel minder varkens in bacteriologisch onderzoek genomen en er werden ook minder varkens, voornamelijk zeugen, afgekeurd.

Uit de afgelegde verklaringen van bovengenoemde keuringsartsen blijkt dat er regelmatig sprake was van een verschil van mening tussen [directeur] en die keuringsartsen over de kwaliteit respectievelijk slachtwaardigheid van de ter slacht aangeboden varkens. De verklaringen van de keuringsartsen dat [directeur] moeite had met de keuringsbeslissingen bieden op zichzelf al aanknopingspunten voor de aanname dat Porkland door de keuringsartsen afgekeurde dieren weer in het slachtproces bracht. Als deze verklaringen in onderling verband en samenhang worden beschouwd met bovengenoemde verklaringen van de (oud) medewerkers van Porkland, zijn er voldoende aanwijzingen dat Porkland in de onderzoeksperiode van 1 januari 2004 tot en met 20 juni 2007 regelmatig destructiemateriaal aan verwerking heeft onttrokken en dat zij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke overtreding van artikel 4, eerste lid, van de Destructiewet .

In het financieel rapport is voor het bestaan en de omvang van het wederrechtelijk door Porkland verkregen voordeel uit die feiten ervoor gekozen om de onderzoekperiode op te splitsen in een monitoringsperiode en een extrapolatieperiode. De rechtbank zal bij de berekening van de hoogte van het te schatten voordeel het principe van extrapolatie volgen, met dien verstande dat zij naar aanleiding van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd (zoals: bewegingen in de markt, minder of meer aanvoer, verlies aan klanten en het feit dat de betrokken dierenartsen hebben verklaard dat de kwaliteit van de dieren steeds beter werd op het bedrijf van Porkland) de wijze van de berekening zal aanpassen zoals hierna aangegeven.

In de monitoringsperiode (van 3 mei 2007 tot en met 20 juni 2007) zijn per slachtdag gegevens betreffende het slachten en keuren van de bij Porkland Melderslo aangevoerde varkens vastgelegd. Voorts is in deze periode alle afvoer naar Rendac – van kadavers en slachtafvallen – gemonitoord door ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst . De resultaten van het onderzoek naar het ontstaan van het aantal goedgekeurde en afgekeurde varkens (kadavers en/of karkassen) zijn per slachtdag beschreven in het daarvan opgemaakte proces-verbaal met bijbehorende (totaal-)overzichten . Het resultaat van dat onderzoek is dat op een totale aanvoer van 1392 varkens 132 varkens zijn afgekeurd en dat daarvan 66,5 kadavers en/of karkassen (zijnde 4,78% van de aanvoer) aan destructie zijn onttrokken . De rechtbank neemt deze gegevens tot uitgangspunt voor haar beslissing. Zij overweegt daarbij dat uit de verklaringen van de (oud) medewerkers niet kan worden vastgesteld om welke exacte aantallen het gaat en dat door of namens Porkland daarover evenmin enig inzicht is gegeven. Wèl zij opgemerkt dat in de monitoringsperiode de kwaliteit van de aangevoerde dieren beter was dan in de daaraan voorafgaande jaren, zodat kan worden aangenomen dat er in die periode verhoudingsgewijs ook minder dieren werden afgekeurd. Dit betekent dat het naar redelijkheid en billijkheid naar het oordeel van de rechtbank verantwoord is om het voor de monitoringsperiode gevonden percentage van 4,78 te hanteren voor de gehele onderzoeksperiode. De veroordeelde wordt hierdoor niet benadeeld.

Voor wat betreft de tellingen van de totale hoeveelheid aangevoerde varkens in de onderzoeksperiode gaat de rechtbank uit van de eigen opgave daarvan door Porkland. De echtgenote van [directeur], heeft verklaard dat zij de gegevens over de aantallen van de in Melderslo aangevoerde varkens van haar man ontving en dat zij deze gegevens van de aanvoerbonnen/leveranciersbonnen op de computer invoerde in het programma “Emir” welke gegevens zij doorgaf aan de Gezondheidsdienst voor dieren (zijnde het I & R bureau varkens). Deze gegevens zijn opgevraagd bij I & R bureau varkens te Deventer . Uit daarvan opgemaakte overzichten blijkt dat Porkland heeft opgegeven dat in Melderslo de volgende aantallen varkens zijn aangevoerd:

in het jaar 2004 12.958

in het jaar 2005 8.672

in het jaar 2006 8.233

in het jaar 2007 tot en met de monitoringsperiode 3.833

Totaal: 33.696.

Op het totaal aantal aangevoerde varkens zal de rechtbank in mindering brengen: het aantal aangevoerde varkens dat is geslacht als zogeheten huisslachting voor derden, omdat deze varkens na slachting in Melderslo weer terug geleverd werden aan de eigenaar . Dit aantal is voor de gehele onderzoeksperiode berekend op een gemiddeld percentage van 3,08% van de aanvoer . Op grond daarvan gaat de rechtbank uit van: 33.696 varkens minus (3,08% huisslachtingen =) 1.038 varkens, is een totale aanvoer van 32.658 varkens, waarvan 4,78% = 1.561 kadavers en karkassen die aan destructie zijn onttrokken.

Opbrengst

Voor het voordeel dat Porkland met de aan destructie onttrokken kadavers/karkassen heeft behaald neemt de rechtbank als leidraad de gemiddelde opbrengst van de op de reguliere markt verkochte karkassen/vlees, aangezien de bovengenoemde verklaringen van de (oud) medewerkers van Porkland voldoende aanwijzingen inhouden dat het uitgesneden vlees van ter destructie bestemde kadavers/karkassen werd versnipperd tussen het vlees van goedgekeurde varkens. Aannemelijk is dat dit aldus gemengde vlees van een mindere kwaliteit was en dat dit niet voor de reguliere prijs werd verkocht. De gemiddelde opbrengst per varken in de onderzoeksperiode is berekend op een bedrag van EUR 57,14 .

De rechtbank zal in verband met het voorgaande voor de berekening uitgaan van een gemiddelde opbrengst van EUR 50,00 per varken. De opbrengst van de aan destructie onttrokken varkens komt daarmee op een bedrag van 1.561 x EUR 50,00 = EUR 78.050,00.

De rechtbank ziet geen aanleiding om dit bedrag te verhogen met rente-inkomsten, zoals de officier van justitie heeft gevorderd.

Kosten

De rechtbank stelt vast dat Porkland geen inzicht heeft gegeven in de kosten die zij daadwerkelijk heeft gemaakt. Verder staat vast dat extra arbeidsuren voor de slacht van ‘illegale varkens’, zo die na de slacht zijn afgekeurd, ook zouden zijn gemaakt indien de kadavers en karkassen niet aan destructie zouden zijn onttrokken. Verliezen van Porkland wegens diefstal van vlees worden niet als kostenpost in mindering gebracht, omdat de geleden schade wegens die diefstallen voor Porkland vorderingen jegens die derden oplevert. Uiteindelijk behoren dergelijke verliezen tot de normale bedrijfsrisico’s. Een en ander leidt de rechtbank tot de conclusie dat eventuele extra kosten die in verband met de feiten zijn gemaakt voldoende zijn gecompenseerd doordat Porkland kosten voor de destructor heeft bespaard en door de besparing van die kosten ook rente heeft kunnen genereren. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de opbrengst te verminderen met door de raadsman genoemde kostenposten.

Voordeel

De rechtbank stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel aldus vast op een bedrag van

EUR 78.050,00.

4.3.3. Op te leggen betalingsverplichting

Door en namens Porkland is ter terechtzitting verzocht om de betalingsverplichting op nihil te stellen dan wel het te betalen bedrag te matigen op basis van de slechte economische toestand van het bedrijf.

De rechtbank overweegt dat sinds de wijziging van artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht bij Wet van 8 mei 2003 (in werking getreden op 1 september 2003) en gelet op de Memorie van Toelichting bij die wet, de draagkracht van de veroordeelde in beginsel pas in de executiefase aan de orde dient te worden gesteld, en wel op de voet van het bepaalde in artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering. Bij wijziging van artikel 36e bij Wet van 31 maart 2011 (in werking getreden op 1 juli 2011) is de bepaling van het (oude) vierde lid hernummerd naar het (nieuwe) vijfde lid, maar is de strekking van die bepaling over de toetsing van de draagkracht ongewijzigd. Dit betekent dat nog steeds geldt dat uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al redelijkerwijs vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, de rechter gebruik kan maken van zijn matigingsbevoegdheid.

Gelet hierop verwerpt de rechtbank het gevoerde draagkrachtverweer, nu niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van de veroordeelde sprake is van een dergelijke situatie.

5. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:

- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van EUR 78.050,00 (achtenzeventigduizend vijftig euro).

- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van EUR 78.050,00 (achtenzeventigduizend vijftig euro).

- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.

Deze beslissing is gegeven door mr. Van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. Verhoeven en mr. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Francke en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 maart 2012.

Mrs. Verhoeven en Groen zijn buiten staat deze beslissing te tekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature