Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Proces-verbaal van opsporingsambtenaar maakt geen melding van de door die verbalisanten gedane verrichtingen en/of bevindingen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte het haar tenlastegelegde feit heeft begaan. Niet voldaan aan bewijsminimum.

Uitspraak



Sector strafrecht

Parketnummer: 21-002920-11

Uitspraak d.d.: 8 maart 2012

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van 23 augustus 2011 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (geboorteland) op [datum],

wonende te [plaats, adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 februari 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,

mr G.J. Gerrits, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

zij op of omstreeks 21 januari 2011 te Arnhem als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en haar door een opsporingsambtenaar bevolen medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet had geleid tot een voltooid ademonderzoek, nadat zij de door een opsporingsambtenaar aan haar gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan haar gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.

De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit, nu -kort gezegd- niet is voldaan aan het bewijsminimum. Dit verweer slaagt. Het hof overweegt daarover het volgende.

Artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter kan worden aangenomen op het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. Dat proces-verbaal dient feiten en omstandigheden te bevatten die door de opsporingsambtenaar zelf zijn waargenomen of ondervonden.

Het proces-verbaal, op 21 januari 2011 opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant G.] en [verbalisant D.], maakt geen melding van de door die verbalisanten gedane verrichtingen en/of bevindingen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte het haar tenlastegelegde feit heeft begaan. Weliswaar vermeldt voornoemd proces-verbaal de waarneming die door hulpofficier van justitie [hulpofficier van justitie B.] zou zijn gedaan op 21 januari 2011 te 05.15 uur, maar die hulpofficier van justitie heeft het proces-verbaal niet (mede)ondertekend. Het hof constateert dat voornoemd gebrek in eerste aanleg niet is onderkend. In hoger beroep is het gebrek evenmin (tijdig) onderkend door het openbaar ministerie.

Gelet op het hiervoor genoemde kan het proces-verbaal voor zover het inhoudt de eerdervermelde waarneming van [hulpofficier van justitie B.] als schriftelijk bescheid in de zin van artikel 344 lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering voor het bewijs worden gebruikt. Als zodanig kan het slechts in combinatie met de inhoud van andere bewijsmiddelen leiden tot een bewezenverklaring van het telastegelegde feit. Die andere bewijsmiddelen ontbreken echter.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature