Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Mishandeling en bedreiging

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/601288-10, 16/504278-10 (ttz.gev) en 16/445497-09 (tul) [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 april 2011

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [1981] te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats], [adres],

postadres: [adres] te Utrecht.

Raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 april 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder de parketnummers 16 /601288-10 en 16/504278-10 gevoegd. Ook is ter terechtzitting de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met parketnummer 16/445497-09.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

16/601288-10: [slachtoffer 1], zijnde zijn levensgezel, heeft mishandeld;

16/504278-10: [slachtoffer 2] heeft bedreigd.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank met betrekking tot de ten laste gelegde mishandeling niet tot een bewezenverklaring kan komen van het wurgen, meermalen slaan/stompen met de vuisten en het slaan met een kandelaar. De raadsman heeft er hierbij op gewezen dat de verklaring van aangeefster als niet betrouwbaar gekwalificeerd dient te worden.

De raadsman heeft bepleit dat met betrekking tot de ten laste gelegde bedreiging weliswaar de wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn, maar dat hieruit niet de overtuiging geput kan worden dat verdachte zich aan dit feit schuldig heeft gemaakt.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 Met betrekking tot parketnr. 16/601288-10

4.3.1.1 De bevindingen van de ter plaatse gekomen verbalisanten

Op 10 december 2010 kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding te gaan naar de [adres] te Utrecht, alwaar volgens de melding een vrouw was mishandeld door haar vriend. Ter plaatse werd [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) aangetroffen. In de woning lagen op diverse plekken glas en kandelaars op de grond. [slachtoffer 1] verklaarde tegenover deze verbalisanten dat zij door haar vriend [verdachte] was mishandeld en gewurgd. De verbalisanten namen bij [slachtoffer 1] het volgende letsel waar: aan de linkerzijde van het voorhoofd een kras, een dik linkeroog, aan de rechterzijde van het hoofd een zwelling, meerdere striemen in de nek en een opgezwollen rechterpols.

4.3.1.2 Het verhoor van aangeefster [slachtoffer 1]

[slachtoffer 1] heeft op 13 december 2010 tegenover de politie verklaard dat zij ongeveer 6 jaar een relatie heeft met verdachte en dat zij zich op 10 december 2010 samen met verdachte in haar woning bevond aan de [adres] te Utrecht. Tussen verdachte en aangeefster vond die dag een woordenwisseling plaats, waarbij zij zag dat verdachte op haar af kwam lopen. Aangeefster zag en voelde dat verdachte haar bij haar keel vastpakte en dat hij haar met haar gezicht in het kussen van de bank drukte. Ook voelde ze dat verdachte haar keel dichtkneep en zag en voelde aangeefster dat verdachte later haar meermalen met zijn gebalde vuist op haar gezicht sloeg. Aangeefster voelde hierdoor intense pijn in en rond haar ogen, mond, tong en neus. Volgens aangeefster waren het zeker tien klappen. Enige tijd later heeft verdachte volgens aangeefster haar nogmaals geslagen met gebalde vuisten. Ook zag en voelde aangeefster dat zij door verdachte op haar hoofd werd geslagen met een zware kandelaar, hetgeen hevige pijn veroorzaakte aan de achterkant van haar hoofd.

Aangeefster heeft op 15 februari 2011 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat verdachte haar met de voet van de kandelaar heeft geslagen, haar met zijn vuisten heeft geslagen en haar heeft gewurgd.

4.3.1.3 De foto’s van het door aangeefster opgelopen letsel

Tijdens het onderzoek van de politie zijn foto’s gemaakt van het door aangeefster [slachtoffer 1] opgelopen letsel. Deze foto’s zijn ook ter terechtzitting besproken en aan verdachte voorgehouden. Op deze foto’s is onder meer te zien dat aangeefster een blauwe/rode verkleuring heeft rondom het linkeroog, een rode verkleuring heeft in de hals en blauwe plekken heeft op haar armen en benen.

4.3.1.4 Het verhoor van verdachte

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de woning van aangeefster een worsteling met haar heeft gehad. Aangeefster sloeg hem vervolgens met een kandelaar en uit nood heeft hij haar een klap tegen haar hoofd gegeven.

4.3.1.5 De overwegingen van de rechtbank

Gelet op de aangifte, die steun vindt in de bevindingen van de ter plaatse gekomen verbalisanten en hetgeen weergegeven is omtrent het letsel, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. Dat de verklaringen van aangeefster niet op alle punten even consistent overkomen maakt haar verklaringen nog niet onbetrouwbaar. Daar komt bij dat verdachte ook zelf heeft verklaard dat hij met aangeefster een worsteling heeft gehad. De rechtbank zal verdachte vrijspreken voor zover de tenlastelegging ziet op het slaan met de kandelaar. Het bij aangeefster geconstateerde letsel valt hier immers niet mee te verenigen.

4.3.2 Met betrekking tot parketnr. 16/504278-10

4.3.2.1 Het verhoor van aangever [slachtoffer 2]

Op 7 oktober 2010 heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij die dag van [getuige 1], zijnde zijn schoonzus, had gehoord dat verdachte tegen haar had gezegd: “Ik ga [slachtoffer 2] vandaag opensnijden, want hij moet dood”. Verdachte had deze bedreiging dezelfde dag naar haar geroepen vanuit een auto.

4.3.2.2 Het verhoor van getuige [getuige 1]

De getuige [getuige 2] heeft op 16 november 2010 tegenover de politie verklaard dat zij samen met haar overbuurvrouw [getuige 3] op de t-splitsing liep van de [adres] met de [adres] te Utrecht toen een rode auto voor hen stopte. Ze hoorde dat de man op de bestuurdersstoel naar haar schreeuwde: “Ik ga [slachtoffer 2] doodmaken, ik ga hem neersteken!” en “Ik ga zijn moeder verkrachten en hem ook!”. Deze getuige herkende de man in de auto als zijnde de verdachte [verdachte]. De bedreigingen werden geuit in de Turkse taal, waarbij verdachte erg boos keek en agressief klonk.

4.3.2.3 Het verhoor van getuige [getuige 3]

De getuige [getuige 3] heeft op 25 november 2010 tegenover de politie verklaard dat zij de man in de rode auto in de Turkse taal op heel harde en agressieve toon hoorde schreeuwen: “Zeg tegen [slachtoffer 2] dat ik hem dood ga maken!”.

4.3.2.4 De verklaring van verdachte

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 7 oktober 2010 in een rode personenauto reed en dat hij toen [getuige 2] heeft gesproken. Verdachte heeft ontkend dat hij aangever heeft bedreigd en heeft verklaard dat de door hem gebruikte woorden in de Turkse taal meerdere betekenissen kunnen hebben.

4.3.2.5 Overweging van de rechtbank

Gelet op de aangifte, die steun vindt in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3], acht de rechtbank de ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen, voor zover deze ziet op de zinsnede “Ik ga [slachtoffer 2] vandaag opensnijden, want hij moet dood.” De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de overige ten laste gelegde bedreigende bewoordingen, daar uit de aangifte van [slachtoffer 2] niet is gebleken dat deze bewoordingen hem hebben bereikt. Dat verdachte in de Turkse taal iets heel anders heeft bedoeld is geenszins gebleken en onvoldoende onderbouwd.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

16/ 601288-10

op 10 december 2010 te Utrecht opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer 1], bij haar keel heeft gegrepen en/of haar keel dichtgedrukt heeft gehouden en haar meermalen tegen haar hoofd en/of lichaam heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

16/504278-10

op 07 oktober 2010 in de gemeente Utrecht, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte zich opzettelijk dreigend in de Turkse taal uitgelaten over voornoemde [slachtoffer 2] tegen/in bijzijn van [getuige 1] (schoonzus van [slachtoffer 2]) en [getuige 3], door te roepen: "Ik ga [slachtoffer 2] vandaag opensnijden, want hij moet dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke woorden die [slachtoffer 2] (via die [getuige 1]) kennis nam.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van de feiten

5.1.1 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken voor zover de tenlastelegging ziet op het wurgen, het meermalen stompen/slaan en het slaan met de kandelaar. De verdachte heeft aangeefster echter naar eigen zeggen eenmaal geslagen en met betrekking tot deze enkele klap heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is geweest van noodweer. De raadsman heeft er hierbij op gewezen dat aangeefster verdachte wilde slaan met een kandelaar en verdachte, om zichzelf te verdedigen, haar eenmaal heeft geslagen. Dat aangeefster verdachte daadwerkelijk heeft geslagen blijkt ook wel uit het opgelopen en door een verbalisant geconstateerde letsel aan de pink van verdachte. De enkele klap tegen het hoofd van aangeefster is volgens de raadsman derhalve een reactie geweest op de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangeefster. De raadsman heeft met betrekking tot deze enkele klap bepleit dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.

5.1.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft verzocht het verweer van de raadsman te verwerpen, daar de noodzakelijke noodweersituatie geenszins aannemelijk is geworden.

5.1.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding niet is gebleken. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat het bij aangeefster waargenomen letsel niet past in het beeld van een enkele klap en acht de verklaring van verdachte daarom niet aannemelijk.

Er zijn derhalve geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:

16/601288-10: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;

16/504278-10: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.2 De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

Voor zover door de verdediging een beroep is gedaan op noodweerexces kan ook dit verweer niet slagen. Hiervoor is immers reeds geoordeeld dat van een wederrechtelijke aanranding niet is gebleken.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:

- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 manden voorwaardelijk en met aftrek van het voorarrest.

De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe te wijzen tot een bedrag van € 500,-, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op leggen. De vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf dient volgens de officier van justitie toegewezen te worden.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht verdachte gedeeltelijk vrij te spreken van de ten laste gelegde mishandeling en verdachte voor de enkele klap tegen het hoofd van aangeefster te ontslaan van alle rechtsvervolging. Als gevolg van dit door de raadsman ingenomen standpunt dient de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] afgewezen te worden. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt moet er rekening gehouden worden met de medeschuld van aangeefster [slachtoffer 1] en dient het toe te kennen bedrag derhalve gematigd te worden. Van de bedreiging dient verdachte volgens de raadsman eveneens vrijgesproken te worden.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

De ernst van de feiten

Verdachte heeft na een woordenwisseling zijn toenmalige partner [slachtoffer 1] mishandeld in haar eigen woning, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Verdachte heeft daarmee een grote inbreuk gemaakt op de gevoelens van veiligheid en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.

Naast het lichamelijk letsel dat het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft opgelopen, geeft de psychische impact wellicht de grootste schade. Uit de schadeonderbouwing bij de vordering van de benadeelde partij blijkt ook dat het slachtoffer als gevolg van het gepleegde feit last heeft van slaap- en concentratieproblemen en dat zij zich onveilig en gespannen voelt.

Verdachte heeft daarnaast [slachtoffer 2], via tussenkomst van een ander, met woorden ernstig bedreigd.

Verdachte heeft er geen blijk van gegeven enig inzicht te hebben in het laakbare van zijn handelen en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.

De persoon van verdachte

Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende.

De inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden meerdere malen is veroordeeld voor geweldsfeiten.

De verdachte heeft te kennen gegeven geen medewerking te willen verlenen aan de totstandkoming van een rapportage door een psycholoog of psychiater. Ook een rapport door de reclassering is niet van de grond gekomen.

De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel dient verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

7 De vordering tot tenuitvoerlegging

De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8 De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 900,- voor het onder parketnummer 16/601288-10 ten laste gelegde feit.

De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 500,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, geheel ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.

Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.

Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.

9 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 14g, 24c, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

16/601288-10: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;

16/504278-10: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:

* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;

Vordering tenuitvoerlegging

- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 2 september 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/445497-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een geldboete van € 300,- en dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 6 dagen.;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50,- per dag;

Benadeelde partijen

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 500,-, geheel ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 10 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 500,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Voorlopige hechtenis

- heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop het onderhavige vonnis onherroepelijk wordt.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. P. Bender en mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 april 2011.

Mr. P. Bender is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature