Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Uithuisplaatsing. Onderzoek door de raad naar verderstrekkende maatregel is aanstaande. In dat licht wordt het verzoek tot onderzoek door een extern bureau in dit stadium door het hof afgewezen.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector Civiel recht

Uitspraak : 26 oktober 2011

Zaaknummer : 200.092.283/01

Rekestnr. rechtbank : JE RK 11-1386

[appellante],

wonende te [woonplaats],

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. B.V. Rafaela te Rotterdam,

tegen

de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,

gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,

locatie Rotterdam,

hierna te noemen: Jeugdzorg.

Als belanghebbende is aangemerkt:

1. [belanghebbende1],

wonende te [woonplaatss],

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. R.M. Bissumbhar te Krimpen aan den IJssel,

2. [belanghebbende2],

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: de pleegvader van [kind A] en [kind B],

3. [belanghebbende3],

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: de pleegmoeder van [kind A] en [kind B],

4. [belanghebbenden4],

wonende te [woonplaats],

hierna respectievelijk te noemen de pleegvader en de pleegmoeder van [Kind C] en [Kind D].

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming,

regio Rotterdam-Rijnmond,

locatie Rotterdam,

hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 12 augustus 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 juni 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.

De vader heeft op 13 september 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.

Jeugdzorg heeft op 14 september 2011 een verweerschrift tegen het hoger beroep van de moeder ingediend.

Jeugdzorg heeft op 3 oktober 2011 een verweerschrift tegen het incidentele hoger beroep van de vader ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de moeder:

- op 28 september 2011 een brief van 22 september 2011 met bijlage;

van de zijde van de raad:

- op 2 september 2011 een brief van 1 september 2011 waarin de raad meedeelt niet ter terechtzitting aanwezig te zullen zijn;

van de zijde van de pleegmoeder van [kind A] en [kind B]:

- op 14 september 2011 een brief van 13 september 2001, waarin zij meedeelt niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. Tevens wordt meegedeeld dat de pleegvader van [kind A] en [kind B] de terechtzitting mede namens haar zal bijwonen.

Voorts is op 28 september 2011 bij het hof ingekomen een schrijven van de van de directeur van de basisschool van de na te noemen [kind B] met bijgevoegd een brief met tekening van [kind B].

De zaak is op 5 oktober 2011 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

- de moeder, bijgestaan door mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam, alsmede door mevrouw F. Aksac-Bekdemni, beëdigd tolk in de Turkse taal;

- namens Jeugdzorg: de heer A.W. Plak en mevrouw D. Noorlander;

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

- de pleegvader van [kind A] en [kind B];

- de pleegvader van [Kind C] en [Kind D].

De pleegmoeder van [Kind C] en [Kind D] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De minderjarige [kind B] is naar aanleiding van de brief van 28 september 2011 in raadkamer gehoord.

De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling en de duur van de machtiging tot plaatsing van de na te noemen minderjarigen in een verblijf in de vorm van pleegzorg verlengd tot 25 juni 2012.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarigen:

- [Kind A], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [kind A]);

- [Kind B], geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] (hierna: [kind B]);

- [Kind C], geboren [geboortedatum] te [woonplaats] (hierna: [Kind C]);

- [Kind D], geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] (hierna: [Kind D]),

(hierna tezamen: de minderjarigen) in een verblijf in de vorm van pleegzorg tot 25 juni 2012.

2. De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, althans de duur van de verlenging van de uithuisplaatsing te beperken.

3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.

4. De vader verzoekt het verzoek van de moeder toe te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen, althans de duur van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing te beperken. In incidenteel appel verzoekt de vader te bepalen dat Jeugdzorg een onderzoek zal verrichten naar de situatie van de ouders van de vader om de minderjarigen tijdelijk tegelijkertijd op te vangen.

5. Jeugdzorg verzet zich daartegen en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking af te wijzen.

6. Het hof stelt vooreerst vast dat, zoals de advocaten van de ouders ter terechtzitting hebben verklaard, het hoger beroep ziet op de verlenging van de uithuisplaatsing en niet op de verlenging van de ondertoezichtstelling,

7. De moeder stelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in de pleeggezinnen ten onrechte is verlengd. Volgens de moeder heeft zij destijds meegewerkt aan de uithuisplaatsing omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat de minderjarigen bij haar teruggeplaatst zouden worden wanneer zij haar leven weer op orde zou hebben. Sedertdien heeft de moeder hard gewerkt aan het op orde krijgen van haar leven, zodat zij thans in staat is de zorg over de minderjarigen te hervatten, met eventueel ondersteuning van Jeugdzorg en andere instanties. De moeder stelt voorts dat de rechtbank een nieuw onafhankelijk onderzoek had moeten gelasten naar de huidige situatie en de opvoedcapaciteiten van de moeder en het toekomstperspectief van de kinderen in plaats van het onderzoek in het kader van een verderstrekkende maatregel af te wachten. De moeder stelt vervolgens dat, nu de uithuisplaatsing van de minderjarigen niet langer noodzakelijk is, de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarigen in strijd is met artikel 8 EVRM . Zij wijst erop dat de minderjarigen binnen de pleeggezinnen ook de nodige ingrijpende gebeurtenissen hebben moeten meemaken, alsmede dat uit het dossier blijkt dat de minderjarigen in de pleeggezinnen juist meer zorgpunten zijn gaan vertonen. Volgens de moeder zijn de minderjarigen beter af bij haar en geven zij zelf aan bij de moeder te willen wonen. Ten slotte stelt de moeder dat Jeugdzorg haar niet de voorwaarden voor thuisplaatsing heeft meegedeeld noch de middelen heeft aangereikt om haar opvoedcapaciteiten zodanig te verbeteren dat de minderjarigen weer bij haar thuis geplaatst zouden kunnen worden.

8. De vader stelt dat hij evenals de moeder in de veronderstelling verkeerde dat de minderjarigen te zijner tijd bij de meest geschikte ouder of een familielid zouden worden teruggeplaatst. De vader vindt het van belang dat de vier minderjarigen dezelfde verblijfplaats hebben en is bereid de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. Volgens de vader zijn de minderjarigen in de huidige pleeggezinnen meer zorgpunten gaan vertonen. De vader wenst daarom dat wordt onderzocht of de ouders van de vader voldoende toekomstperspectief bieden om als pleeggezin voor de vier minderjarigen te kunnen dienen, totdat de vader zelf in staat is de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. De vader klaagt ten slotte dat Jeugdzorg hem niet de middelen heeft geboden om zijn opvoedkundige vaardigheden te vergroten. Dit dient hangende het door de vader verzochte onderzoek alsnog te gebeuren, waarbij ook aan de moeder middelen dienen te worden aangereikt om naar thuisplaatsing toe te werken.

9. Jeugdzorg stelt zich inzake het hoger beroep van de moeder op het standpunt dat de minderjarigen niet bij de moeder kunnen wonen. Weliswaar heeft de moeder de afgelopen jaren een aantal zaken in haar leven op orde gebracht en heeft zij het beste met de minderjarigen voor, maar zij is niet in staat te voorzien in de specifieke behoeften van de minderjarigen. De moeder beheerst de Nederlandse taal onvoldoende en kan de minderjarigen niet begeleiden bij de verdere taalontwikkeling en persoonlijke ontwikkeling. Daarnaast kan de moeder, gezien haar lichte verstandelijke beperking in combinatie met de gedragsproblematiek van de minderjarigen, aan hen niet de veiligheid en structuur bieden die zij nodig hebben. Volgens Jeugdzorg heeft de moeder niet geprofiteerd en profiteert zij niet van de haar geboden hulpverlening. Tevens ziet de moeder de ernst van de problematiek van de minderjarigen, die al vóór de uithuisplaatsing bestond, niet in. Jeugdzorg ziet geen aanleiding een nieuw onderzoek te starten zoals de moeder verzoekt, aangezien de raad over geëigende onafhankelijke middelen beschikt om onderzoek te verrichten. Daarnaast is uit de onafhankelijke in januari 2010 afgeronde rapportage van het Kennis Service en Diagnostische Team duidelijk naar voren gekomen dat geen van de ouders in staat is de opvoeding van de minderjarigen op zich te nemen. Jeugdzorg stelt dat er in overleg met de verschillende pleegouders is getracht de gevolgen van de verschillende gebeurtenissen rond de pleeggezinnen voor de minderjarigen zo gering mogelijk te houden en goed op te lossen. Volgens Jeugdzorg is continuering van het verblijf van de minderjarigen in de pleeggezinnen noodzakelijk om de minderjarigen een kans te geven zich te ontwikkelen tot volwaardige individuen die zich in de toekomst op de juiste wijze kunnen handhaven in de samenleving. Jeugdzorg wijst er ten slotte op dat de moeder wel degelijk hulp is geboden, maar dat deze hulp geen effect heeft gehad.

10. Jeugdzorg stelt inzake het incidentele hoger beroep van de vader dat zij mede op basis van het voormelde onderzoek bij het Kennis en Service Centrum voor Diagnostiek tot de conclusie is gekomen dat de vader niet in staat is de minderjarigen de veiligheid en structuur te bieden die zij nodig hebben om zich optimaal te ontwikkelen. Jeugdzorg zag derhalve geen reden om verdere hulpverlening aan de vader beschikbaar te stellen. Bovendien is de vader de afgelopen jaren vanwege zijn persoonlijke situatie meermalen voor langere tijd uit het leven van de minderjarigen verdwenen, hetgeen voor de minderjarigen verwarrend werkt. Volgens Jeugdzorg verkeren de minderjarigen bij de pleegouders in het juiste opvoedingsklimaat, zodat zij op dit moment geen reden ziet de plaatsingen bij de pleegouders te beëindigen ten gunste van een plaatsing bij de vader of zijn ouders. Deze grootouders zijn in dit kader ook niet eerder ter sprake gekomen, aldus Jeugdzorg

11. De pleegvader van [Kind C] en [Kind D] heeft ter terechtzitting verklaard dat het goed gaat met [Kind C] en [Kind D]. Er zijn nog zorgpunten waarvoor ook extra hulp wordt geboden, maar zij ontwikkelen zich goed. Genoemde pleegvader heeft voorts verklaard graag mee te willen werken aan de contacten tussen [Kind C] en [Kind D] en hun ouders en familie. Tevens heeft hij verklaard dat het van belang is aandacht te besteden aan de Turkse afkomst van [Kind C] en [Kind D].

12. De pleegvader van [kind A] en [kind B] heeft ter terechtzitting verklaard er geen bezwaar in te zien dat hij na zijn scheiding van de pleegmoeder van [kind A] en [kind B] hen alleen verzorgt en opvoedt. Er is een bezoekregeling met de pleegmoeder die goed verloopt. Genoemde pleegvader heeft voorts verklaard de moeder nooit te hebben tegengewerkt als zij op bezoek wil komen. Ten slotte heeft hij verklaard dat de bezoekregeling van [kind A] en [kind B] met de vader weer is gestart en dat hij hoopt dat de vader hen ook in het pleeggezin komt bezoeken.

13. Het hof overweegt als volgt. Uit het rapport van het Kennis en Service Centrum voor Diagnostiek van 19 januari 2010 is gebleken dat beide ouders ten tijde van het onderzoek niet over de capaciteiten beschikten om te voorzien in de specifieke ontwikkelingsbehoeften van de minderjarigen. Een raadsonderzoek met het oog op een mogelijk verderstrekkende maatregel is aanstaande. Het hof is, evenals de kinderrechter, van oordeel dat de uitkomsten van het raadsonderzoek thans dienen te worden afgewacht. Het hof beschouwt een dergelijk onderzoek als onafhankelijk. Het hof acht het niet in het belang van de minderjarigen om thans ander onderzoek in te zetten.

Het hof overweegt voorts als volgt. Volgens het zijdens de moeder overgelegde proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft op 11 november 2008 een Eigen Kracht Conferentie plaatsgevonden waaraan de ouders hebben deelgenomen. Tijdens de conferentie werd het voorstel gedaan de minderjarigen bij de vader en zijn toenmalige partner te plaatsen. De moeder was het daar aanvankelijk mee eens, maar heeft zich na een week bedacht en de benodigde stukken niet getekend. Vervolgens heeft het voormelde psychodiagnostisch onderzoek bij het Kennis en Service Centrum voor Diagnostiek plaatsgevonden. Gelet op de bovenvermelde uitkomsten van dit rapport is Jeugdzorg vervolgens gaan inzetten op pleegzorg. Het hof acht het van belang dat Jeugdzorg zal bevorderen dat conform het verzoek van de vader in het raadsonderzoek wordt betrokken de vraag of de grootouders van vaderszijde in aanmerking komen om - al dan niet tijdelijk - als netwerkpleeggezin voor de minderjarigen te fungeren. Daar behoort ook bij de vraag of het, gelet op de ontwikkelingen in deze zaak, van belang is dat, bij noodzaak tot handhaving van uithuisplaatsing, een verandering in de pleegoudersituatie wordt aangebracht.

14. Het hof passeert de stelling van de moeder dat de uithuisplaatsing van de minderjarigen een schending oplevert van het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven. Naar het oordeel van het hof wordt deze bij de wet voorziene inbreuk gerechtvaardigd door de bescherming van de belangen van de minderjarigen.

15. Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen terecht heeft verleend tot 25 juni 2012. Het hof ziet geen aanleiding om de duur van de machtiging te bekorten. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

16. Mitsdien wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Schuering en Van Montfoort, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature