Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Onrechtmatige daad, beroepsaansprakelijkheid. De norm van artikel 46 Advocatenwet is een algemene zorgvuldigheidsnorm, zodat geen sprake is van toepassing van de omkeringeregel. Onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat gedaagde in strijd met de voor hem geldende zorgvuldigheidsnorm heeft gehandeld.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK UTRECHT

Sector handel en kanton

Handelskamer

zaaknummer / rolnummer: 307607 / HA ZA 11-1161

Vonnis van 15 februari 2012

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

gedaagde,

advocaat: mr. J.M. van Noort.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 3 augustus 2011

- het proces-verbaal van comparitie van 21 november 2011.

1.2. De zaak is verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.

1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. [eiser] werkte als Senior Personnel Officer bij DSM Resins B.V. (hierna: DSM). Op 5 december 2008 is hem ontslag aangezegd en is hij geschorst uit zijn functie. [eiser] heeft zich vervolgens tot [gedaagde] gewend met het verzoek zijn belangen te behartigen in het tussen [eiser] en DSM gerezen arbeidsgeschil.

2.2. In januari 2009 is namens DSM een beëindigingvoorstel gedaan, welk voorstel door [eiser] niet is geaccepteerd. Dit voorstel omvatte onder andere een ontslagvergoeding van € 184.000,00.

2.3. Op 28 januari 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen partijen. In dat gesprek is namens DSM aangegeven dat er een ontbindingsverzoek zou worden ingediend als er met [eiser] niet viel te onderhandelen over een minnelijke regeling.

2.4. Op 29 januari 2009 heeft [gedaagde] een concept dagvaarding in kort geding (waarin, kort gezegd, wedertewerkstelling en een voorschot op schade werd gevorderd) aan de Voorzieningenrechter te Rotterdam toegestuurd met het verzoek om daarop een datum te bepalen en rekening te houden met zijn verhinderdata.

2.5. Op 30 januari 2009 is namens DSM een nieuw beëindigingvoorstel gedaan, onder andere inhoudende een ontslagvergoeding van € 200.000,00.

2.6. Op de concept kort geding dagvaarding is door de Voorzieningenrechter een zittingsdatum bepaald, te weten 12 februari 2009, met de instructie dat de dagvaarding uiterlijk op 4 februari 2009 betekend diende te worden. [gedaagde] heeft de kort geding dagvaarding op 3 februari 2009 aan de deurwaarder gezonden met het verzoek de dagvaarding uiterlijk op 4 februari 2009 uit te brengen.

2.7. Op 4 februari 2009 heeft de advocaat van DSM, mr. Bekius, de Voorzieningenrechter bericht dat aan hem noch aan zijn cliënt verhinderdata waren gevraagd en dat zij beiden op 12 februari 2009 verhinderd waren, met het verzoek een nieuwe zittingsdatum te bepalen, daarbij rekening houdend met de door hem opgegeven verhinderdata.

2.8. Naar aanleiding van de brief van mr. Bekius heeft de Voorzieningenrecht aan [gedaagde] medegedeeld dat hij voornemens was een nieuwe zittingsdatum te bepalen en dat [gedaagde] zich daarover mocht uitlaten. In een brief van 5 februari 2009 heeft [gedaagde] aan de Voorzieningenrechter bericht dat hij de verhinderdata van de wederpartij te laat had opgevraagd en dat hij akkoord ging met aanhouding van het kort geding, met het verzoek om op een zo kort mogelijke termijn een nieuwe datum vast te stellen. De Voorzieningenrechter heeft de datum vervolgens bepaald op 10 maart 2009.

2.9. In februari 2009 hebben [eiser] en DSM (zonder dat [gedaagde] en mr. Bekius hierbij betrokken waren) overeenstemming bereikt over een vertrekregeling, hetgeen op of omstreeks 26 februari 2009 in een vaststellingsovereenkomst is neergelegd. Hierin is onder andere een ontslagvergoeding van € 288.066,40 opgenomen. Op dat moment was door DSM nog geen ontbindingsverzoek ingediend.

2.10. Op 22 augustus 2009 heeft [eiser] een klacht ingediend tegen [gedaagde] bij de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Utrecht, welke klacht de deken ter kennis van de Raad van Discipline heeft gebracht. De klacht hield – zakelijk weergegeven – in dat [gedaagde] tegen [eiser] had gelogen en hem had bedrogen en bewust had benadeeld door zonder overleg met [eiser] en zonder goede rechtvaardiging akkoord te gaan met uitstel van een aanhangig gemaakt kort geding, terwijl dit strijdig was met het belang van de zaak waarin juist spoed was geboden. Door aldus te handelen c.q. na te laten had [gedaagde] volgens [eiser] de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

Bij beslissing van 14 december 2010 is de klacht door de Raad van Discipline gegrond verklaard en is aan [gedaagde] de maatregel van berisping opgelegd.

3. Het geschil

3.1. [eiser] vordert samengevat - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,

1. te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door in te stemmen met verplaatsing van het kort geding zonder [eiser] daarover in te lichten en diens toestemming te vragen;

2. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding van € 268.738,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;

3. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 7.500,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;

4. veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.

3.2. [eiser] stelt daartoe dat [gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt door zonder medeweten en instemming van [eiser] de reeds vastgestelde datum van mondelinge behandeling van het kort geding op 12 februari 2009 te laten verplaatsen naar 10 maart 2009, althans zich daar namens [eiser] niet tegen te verzetten en zelfs daarmee in te stemmen. Dit is een onrechtmatige daad. De Raad van Discipline heeft de klacht van [eiser] ter zake gegrond verklaard, zodat vaststaat dat [gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt. Daardoor vindt er een omkering van de bewijslast plaats voor wat betreft de toerekenbaarheid van de onrechtmatige daad aan [gedaagde] alsmede voor wat betreft het causaal verband tussen de onrechtmatige gedragingen en de door [eiser] geleden schade. De door [gedaagde] geschonden norm strekte immers tot bescherming van een specifiek gevaar, namelijk het lijden van schade zoals [eiser] die door overtreding van die norm heeft geleden. Door het handelen van [gedaagde] is de gekozen strategie doorkruist en is een kantelpunt in de onderhandelingspositie van [eiser] ontstaan, zodat hij genoegen heeft moeten nemen met een veel lagere beëindigingvergoeding dan het geval zou zijn geweest als het kort geding op 12 februari 2009 had plaatsgevonden. Het verschil tussen het door [eiser] verkregen bedrag aan ontbindingsvergoeding en het bedrag dat volgens hem (uit)onderhandelbaar was geweest bedraagt € 268.738,00. Daarnaast stelt [eiser] dat hij door de handelswijze van [gedaagde] immateriële schade heeft geleden.

3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Hij betwist dat uit de gestelde feiten en omstandigheden volgt dat hij de belangen van [eiser] niet heeft behartigd als redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat en dat [eiser] daardoor schade heeft geleden. Volgens [gedaagde] was er in de gegeven omstandigheden geen sprake van het nemen van een onverantwoord/onnodig risico en, in het verlengde daarvan, dat door de verwezenlijking van dat risico een kantelpunt in de onderhandelingspositie van [eiser] is ontstaan. Het afwachten van de verhinderdata van de wederpartij zou, gelet op de uiteindelijk opgegeven verhinderdata destijds hoogstwaarschijnlijk ook hebben geleid tot bepaling van de datum voor de behandeling van het kort geding in maart 2009 en niet in februari 2009. Voorts bleef ook na 5 februari 2009 sprake van een situatie waarin onder druk van een kort geding binnen afzienbare tijd werd onderhandeld over een passende vertrekregeling en is een dergelijke regeling ook tot stand gekomen. Gelet op het procesreglement kort gedingen rechtbanken sector kanton, zou verzet tegen uitstel van de zittingsdatum bovendien geen reële kans van slagen hebben gemaakt, aldus [gedaagde].

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde], in zijn hoedanigheid als advocaat van [eiser], onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser], waardoor [eiser] schade heeft geleden.

4.2. De norm waaraan de handelingen van [gedaagde] in het kader van de beroepsaansprakelijkheid moeten worden getoetst, vloeit voort uit artikel 46 van de Advocatenwet . In dit artikel is bepaald dat een advocaat bij de uitoefening van zijn beroep wordt geacht de zorgvuldigheid te betrachten die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mag worden verwacht. Nu [eiser] stelt dat [gedaagde] deze norm heeft geschonden en zich op de rechtsgevolgen hiervan beroept, rust op hem de bewijslast van deze normschending. Anders dan [eiser] stelt is de norm van artikel 46 Advocatenwet geen norm die ziet op bescherming tegen een specifiek gevaar, maar een algemene zorgvuldigheidsnorm, zodat toepassing van de omkeringsregel niet aan de orde is.

4.3. Ter beantwoording ligt allereerst de vraag voor of [gedaagde] in strijd met de zorgvuldigheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld. Vast staat dat [gedaagde] erkent dat hij voorafgaand aan de toezending van de concept kort geding dagvaarding aan de Voorzieningenrechter heeft verzuimd om tijdig de verhinderdata bij de gemachtigde van de wederpartij op te vragen. Daarmee heeft hij (al dan niet bewust) het risico genomen dat de datum van het kort geding zou worden verplaatst. Daarnaast erkent [gedaagde] dat hij zonder overleg met [eiser] heeft ingestemd met verplaatsing van het kort geding.

4.4. [gedaagde] stelt dat hij geen onverantwoord risico heeft genomen door in te stemmen met verplaatsing van het kort geding, waardoor de gekozen strategie is doorkruist. Het feit dat partijen de onderhandelingen ook na verplaatsing van het kort geding onverminderd hebben voortgezet, onderschrijft deze conclusie. Bovendien had niet alleen [eiser] belang bij voorzetting van de onderhandelingen, maar ook de werkgever, omdat [eiser] zijn loon tijdens de schorsing kreeg doorbetaald. Daar komt bij dat verzet door [gedaagde] tegen verplaatsing van het kort geding waarschijnlijk weinig zinvol zou zijn geweest, aangezien verplaatsing op grond van het Landelijk procesreglement Kort Geding Kanton mogelijk is indien aan de wederpartij niet om opgave van verhinderdata is gevraagd. Voorts is niet uit te sluiten dat indien het kort geding wel op 12 februari 2009 zou hebben plaatsgevonden, de Voorzieningenrechter de vorderingen van [eiser] zou hebben afgewezen, gelet op het feit dat partijen in een exittraject zaten. In dat geval zou [eiser] mogelijk zelfs in een slechtere onderhandelingspositie terecht zijn gekomen dan thans het geval was. Hiermee heeft [eiser] ten onrechte geen rekening gehouden. Uit dit één en ander volgt dat de verwijten ten aanzien van het niet vragen van verhinderdata en het instemmen met verplaatsing van het kort geding geen doel treffen.

4.5. Ook het verwijt dat [gedaagde] geen overleg met [eiser] heeft gepleegd over het gevraagde uitstel treft geen doel. Hoewel [gedaagde] dit nalaten erkent en dit, naar het oordeel van de rechtbank, zeker niet de schoonheidsprijs verdiend, rechtvaardigt dit niet de conclusie dat [gedaagde] in het algemeen niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mag worden verwacht. Dat de Raad de klacht van [eiser] gegrond heeft verklaard doet aan dit oordeel niet af, nu de Raad de klacht met name gegrond acht vanwege het nalaten van [gedaagde] om duidelijkheid te verschaffen omtrent de gang van zaken, zodat de Raad niet heeft kunnen vaststellen wat er precies is gebeurd en waarom [gedaagde] heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan. Ook heeft de Raad de antecedenten van [gedaagde] laten meewegen. Verder volgt uit vaste jurisprudentie dat het oordeel van de Raad, althans een tuchtrechtelijk oordeel, niet zonder meer tot civiele aansprakelijkheid leidt. Nu [eiser] geen nader feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat [gedaagde] in strijd met de voor hem geldende zorgvuldigheidsnorm heeft gehandeld, heeft hij niet aan de op hem rustende stelplicht voldaan en moet zijn vordering reeds daarom worden afgewezen.

4.6. Zelfs indien vastgesteld zou kunnen worden dat [gedaagde] de belangen van [eiser] niet heeft behartigd als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot, dan leidt dit niet tot toewijzing van de vordering. Daartoe is immers vereist dat er sprake is van causaal verband tussen de verweten gedragingen en de gestelde schade. Dat dit causaal verband op grond van de omkeringsregel moet worden aangenomen, zoals [eiser] stelt, is gelet op hetgeen hiervoor in 4.2. is overwogen onjuist. Nu [eiser] geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat DSM – het verwijtbare nalaten van [gedaagde] wegdenkend – bereid zou zijn geweest om in plaats van de overeengekomen vergoeding een bedrag van € 538.738,00 bruto te betalen, wordt zijn bewijsaanbod ter zake gepasseerd. Dit betekent dat de vereiste causaliteit niet is komen vast te staan.

4.7. Ook indien er vanuit moet worden gegaan dat er causaal verband bestaat tussen de verwijtbare gedragingen van [gedaagde] en de door [eiser] gestelde schade, is het gevorderde bedrag niet toewijsbaar. [eiser] heeft evenmin voldoende feiten en omstandigheden gesteld die – mits juist – de conclusie rechtvaardigen dat bij DSM de bereidheid bestond tot betaling van deze – extreme – beëindigingvergoeding. Het enkele feit dat DSM het Sociaal Plan (hoewel de geldigheidsduur hiervan inmiddels was verlopen) nog toepaste bij beëindiging op verzoek van de werkgever, zoals [eiser] stelt, leidt niet tot een ander oordeel. Gesteld noch gebleken is immers dat DSM de bereidheid had om dit Sociaal Plan op [eiser] toe te passen en de hierin voorziene aanvullingen op de WW respectievelijk VUT-uitkering te kapitaliseren tot het door [eiser] becijferde bedrag van € 538.738,00 bruto. Vast staat immers dat [eiser] ander werk heeft aanvaard en om deze reden geen gebruik had kunnen maken van de aanvullingen tot de pensioen-gerechtigde leeftijd overeenkomstig het Sociaal Plan.

4.8. Gelet op het voorgaande worden de vorderingen van [eiser] afgewezen. Voor zover uit de stellingen van [eiser] moet worden opgemaakt dat hij (ook) stelt dat [gedaagde] jegens hem toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de tussen hen afgesloten overeenkomst van opdracht en [gedaagde] uit dien hoofde aansprakelijk is voor de door [eiser] gestelde schade overweegt de rechtbank als volgt. Voor het kunnen toewijzen van die vorderingen dient het causaal verband tussen de wanprestatie en de gestelde schade vast te komen staan. Dit causaal verband is gelet op zoals de rechtbank hiervoor in 4.6. heeft overwogen niet komen vast te staan, zodat deze vordering eveneens moet worden afgewezen.

4.9. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:

- griffierecht 3.537,00

- salaris advocaat 4.000,00 (2,0 punten × tarief € 2.000,00)

Totaal € 7.537,00

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. wijst de vorderingen af,

5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 7.537,00,

5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.V.M. Veldhoen, mr. I.M. Vanwersch en mr. L. Jongen en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2012.?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature