Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Overlevering; art. 6 vijfde lid van de OLW, rechtmatig verblijf van een EU-onderdaan in Nederland.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.707.074-11

RK nummer: 11/8208

Datum uitspraak: 21 februari 2012

UITSPRAAK

op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 december 2011 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).

Dit EAB is uitgevaardigd op 29 maart 2011 door de Leitender Oberstaatsanwalt van de Staatsanwaltschaft Memmingen (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon]

geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [1975],

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Zwaag, te Zwaag,

hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1. Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 februari 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Al Mansouri.

De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht ter terechtzitting aanwezig te zijn. Namens de opgeëiste persoon is verschenen, zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder, advocaat te Amsterdam.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2. Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Duitse nationaliteit heeft.

3. Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van het Kantongerecht Günzburg van

29 januari 2001 in combinatie met het vonnis van de Arrondissementsrechtbank Memmingen

van 19 oktober 2001. Het zaaknummer is 21 Js 685/00.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Volgens het EAB heeft de opgeëiste persoon van deze straf reeds 86 dagen uitgezeten. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.

Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4. Strafbaarheid

4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten 1 tot en met 3 waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen

Zakelijk weergegeven is door de verdediging en de officier van justitie betoogd dat de Duitse justitiële autoriteiten het in het EAB onder e) 1. weergegeven feit niet in redelijkheid als lijstfeit hebben kunnen aanmerken omdat het bij dit feit zou gaan om een geringe hoeveelheid softdrugs die voor eigen gebruik bestemd lijkt te zijn.

De rechtbank overweegt als volgt.

Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.

De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is. De opgeëiste persoon had onder meer tien gram marihuana en drie cannabisplanten in zijn bezit.

De Duitse justitiële autoriteit kon in redelijkheid uitgaan van de mogelijk dat deze hoeveelheden voor de verkoop bedoeld waren.

Volgens de in de brief van 18 januari 2012 vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

4.2 Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit onder 4 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder sub 2, van de OLW gestelde eisen.

Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat hieraan niet is voldaan, nu dit feit naar Nederlands recht niet strafbaar is. Het Nederlandse strafrecht kent immers geen strafbaarstelling van het afleggen van een valse verklaring door een niet beëdigde getuige.

De overlevering zal ten aanzien van feit nummer 4 dan ook worden geweigerd.

5. Overige verweren

5.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de OLW

Door de verdediging is, zakelijk weergegeven, bepleit dat de opgeëiste persoon met een Nederlander gelijkgesteld moet worden. Daarom moet de overlevering worden geweigerd, nu het een executieoverlevering betreft.

De opgeëiste persoon stelt dat hij voldoet aan de voorwaarden om met een Nederlander gelijk gesteld te worden. Hij verblijft al vele jaren in Nederland, hetgeen zou blijken uit de verklaring van zijn vriendin, de huurovereenkomst van hun woning en het feit dat hij in 2005 een bankrekening bij een Nederlandse bank heeft geopend. Er bestaat niet de verwachting dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen als gevolg van de Duitse veroordeling. Nederland zou voorts de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kunnen overnemen.

De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. De opgeëiste persoon is hier te lande niet ingeschreven en heeft zijn verblijf hier onvoldoende onderbouwd. Indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat aan de eis van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland is voldaan, dan nog kan het verweer niet slagen omdat niet is voldaan aan het vereiste van de rechtsmacht.

De rechtbank overweegt als volgt.

Naar vaste jurisprudentie van deze rechtbank is ten aanzien van een EU-onderdaan onder meer vereist dat hij vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, wil deze met een Nederlander gelijk gesteld kunnen worden als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de OLW. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de opge ëiste persoon niet aan dit criterium. Hij staat niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en tevens is, behoudens de verklaring van zijn vriendin en een huurovereenkomst, niet met nadere stukken onderbouwd dat hij sinds vijf jaren onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven.

Daarbij komt dat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon heeft voldaan aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf zoals bedoeld in de artikelen 8.11 en 8.12 Vreemdelingenbesluit 2000. De opge ëiste persoon heeft zijn standpunt dat hij tenminste vijf jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven aldus onvoldoende onderbouwd. Het verweer kan alleen daarom al niet slagen.

5.2 Evenredigheidsbeginsel

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Reden hiervoor is, zakelijk weergegeven, dat de feiten uit 1998 en 2000 dateren, ze op 7 maart 2012 door tijdsverloop verjaren en de Duitse justitiële autoriteiten tot nu toe niets hebben gedaan om de opgeëiste persoon zijn straf te laten uitzitten.

De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat het om feiten gaat waarvoor ook in Nederland langere straffen worden opgelegd. Voorts is er geen sprake van verjaring en is er daarom geen enkele reden waarom het als onredelijk moet worden beschouwd als de opgeëiste persoon nog zijn straf moet uitzitten. Uit het uitvaardigen van het EAB kan ook

overigens worden opgemaakt dat de feiten nog niet zijn verjaard.

De rechtbank overweegt als volgt.

Naar het oordeel van de rechtbank is het verweer gericht op de vraag of de uitvaardiging van een EAB in dit concrete geval evenredig is. Onder omstandigheden kan het uitvaardigen van een EAB onevenredig bezwarend zijn voor een opgeëiste persoon. Een beroep op de onevenredigheid van een EAB kan echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen.

In het onderhavige geval is de rechtbank niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat daarom de overlevering moet worden geweigerd. Vast staat immers dat er van verjaring geen sprake is. Dat de Duitse justitiële autoriteiten volgens de opgeëiste persoon nimmer hebben gepoogd om hem zijn straf te laten uitzitten, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het dossier blijkt namelijk dat hij, naar eigen zeggen, heeft getracht om uit handen van de Duitse autoriteiten te blijven.

6. Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.

De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de voornoemde feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

7. Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 van de OLW .

8. Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Leitender Oberstaatsanwalt van de Staatsanwaltschaft Memmingen (Duitsland) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens de feiten 1, 2 en 3.

WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens het feit 4.

Aldus gedaan door

mr. C.W. Bianchi, voorzit¬ter,

mrs. M.J. Diemer en N.J. Koene, rech¬ters,

in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, grif¬fier,

en uitgesproken ter openbare zitting van 21 februari 2012.

Ingevolge artikel 29, lid 2 OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

[A/B/C]


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature