Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

De verdachte heeft in een woning brangesticht wetende dat er bewoners aanwezig waren in het appartement.

Het Hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden. Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland te Den Haag. Daarnaast wordt toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak



Rolnummer: 22-002384-11

Parketnummer: 11-860060-11

Datum uitspraak: 20 januari 2012

TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 26 april 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1967,

[adres],

thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Overijssel - Almelo Niendure ZBB te Almelo.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 6 januari 2012.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het tweede impliciet cumulatief/alternatief ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarde zich - kort gezegd - gedurende de proeftijd te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Ter zake van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, beslist zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.

De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 22 januari 2011 te Leerdam opzettelijk brand heeft gesticht in een (portiek)woning (aan de [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een (vloer)tegel op een (gas)pit van een fornuis gelegd en/of een kussen (van de bank) op een (gas)pit van een fornuis gelegd en/of (vervolgens) deze (gas)pit aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die (vloer)tegel en/of dat kussen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die (vloer)tegel en/of dat kussen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de medebewoners van het pand/de portiewoning, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft aangevoerd door de ontstane brand in kamer 7 sprake is geweest van levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners die zich in de achter kamer 7 gelegen kamers/kamerappartementen (hierna: het hoofdgebouw) bevonden nu het vuur had kunnen overslaan naar het hoofdgebouw via het raam van de gemeenschappelijke keuken, en/of dat genoemd gevaar heeft bestaan voor de zogenoemde burgerhulpverleners die hebben gepoogd het vuur in kamer 7 te doven terwijl de brand werd gevoed door gas en het rubber van de gasaansluiting was weggesmolten.

Uit de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld, stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.

Op de begane grond van het pand aan de [adres] te Leerdam bevindt zich een winkelpand. Boven het zuidelijke deel van deze winkel bevindt zich het hoofdgebouw. Op de eerste en tweede verdieping van het hoofdgebouw is een woongedeelte, bestaande uit kamers c.q. kamerappartementen, welke ten tijde van de brand afzonderlijk verhuurd werden. Boven het noordelijk deel van de winkel bevindt zich een plat dak c.q. dakterras. Op dat (dak)terras, dat grenst aan het hoofdgebouw, is een nieuwe aanbouw - kamer 7 - gerealiseerd met daarnaast een houten schuurtje.

De toegangsdeur van het hoofdgebouw is bereikbaar via een trap die leidt naar genoemd plat dak c.q dakterras. De toegangsdeur van kamer 7 is een andere dan die van het hoofdgebouw en bevindt zich eveneens op het dakterras dat bereikbaar is via genoemde trap.

Tussen de zuidgevel van kamer 7 en de noordgevel van het hoofdgebouw, alwaar de gezamenlijke keuken zich bevindt, is een open ruimte met een breedte van ongeveer 2,80 meter.

De zuid-west-hoek van kamer 7 is vast gebouwd aan het hoofdgebouw in dier voege dat deze contact maakt met een deel van het hoofdgebouw waar blijkens de zich in het dossier bevindende plattegrond een trappenhuis en toiletruimte is. De lengte van het stuk muur van kamer 7 dat de verbinding maakt met het trappenhuis annex toiletruimte is ongeveer één meter. De muren van kamer 7 zijn van baksteen.

De bewoners van appartement 1 in het hoofdgebouw aan de [adres] te Leerdam waren op 22 januari 2011 ten tijde van de brand in hun woning aanwezig. Ook een bewoner van één van de andere (kamer)appartementen was in het hoofdgebouw aanwezig.

Twee bewoners zijn de brand gaan blussen met behulp van poederblussers. Op 23 januari 2011 zijn er op het dakterras diverse aangebroken brandblussers aangetroffen.

Door de brand in de omgeving van het gasfornuis in kamer 7 is het rubber van de gasaansluiting in die kamer geheel weggesmolten.

Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat ten aanzien van kamer 7 sprake was van een vrijstaand gebouw waarvan een gedeelte van de bakstenen muur over een afstand van 1 meter aan enkel één gedeelte van het hoofdgebouw grensde. In dit deel van het hoofdgebouw bevonden zich geen kamers c.q. kamerappartementen. Voorts bedroeg de afstand tussen kamer 7 en de door de advocaat-generaal bedoelde gezamenlijke keuken ongeveer 2,80 meter.

Naar het oordeel van het hof is, anders dan in het arrest van de Hoge Raad, NJ 1988/816, geen sprake van bewoonde lintbebouwing en zijn er overigens geen concrete aanwijzingen of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het vuur van kamer 7 via het raam van de gezamenlijke keuken ofwel via een andere weg, had kunnen overslaan naar het hoofdgebouw waardoor levensgevaar c.q. gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten aanzien van de aanwezige bewoners van de kamerappartementen in het hoofdgebouw, (naar algemene ervaringsregels) voorzienbaar is geweest.

Voorts is het hof van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken niet kan worden vastgesteld dat levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten aanzien van de burgerhulpverleners als gevolg van de brandstichting voorzienbaar is geweest, nu onvoldoende is vastgesteld in hoeverre en in welke mate de gesmolten rubberen gasslang tegen de achtergrond van een reeds op 'open' staande vaste gaskraan een gevaar heeft gevormd en bovendien uit het dossier in onvoldoende mate feiten en omstandigheden blijken betreffende het handelen van deze burgerhulpverleners. Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die deze stelling van de advocaat-generaal staven.

Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder het tweede cumulatief/alternatief is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 22 januari 2011 te Leerdam opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (aan de [aders]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een vloertegel en een kussen, ten gevolge waarvan die vloertegel en dat kussen zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de woning aanwezige goederen te duchten was;

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder de bijzondere voorwaarde zich - kort gezegd - gedurende de proeftijd te houden aan de aanwijzingen van de reclassering.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Op 22 januari 2011 is de verdachte naar het pand aan de [adres] te Leerdam gegaan. Het slot van kamer 7 bleek te zijn vervangen en zijn spullen stonden niet meer in de kamer. Vervolgens heeft de verdachte uit boosheid hierover in deze kamer doelbewust brand gesticht om zodoende schade toe te brengen aan de kamer en de verhuurder te duperen. Nadat hij na ongeveer een half uur geconstateerd had dat de door hem op het gasfornuis geplaatste vloertegel onvoldoende brandde, heeft hij vervolgens een kussen op het fornuis gelegd. Verdachte is vervolgens weggegaan en is na vijftien minuten andermaal teruggekeerd om zich ervan te overtuigen of het vuur goed brandde. Dat bleek toen wel het geval te zijn. Door aldus te handelen heeft de verdachte aanzienlijke materiële en financiële schade veroorzaakt. Brand heeft doorgaans naast materiële gevolgen ook enorme impact op de betrokkenen. Een en ander wordt de verdachte door het hof zwaar aangerekend. Gezien de aard en de ernst van het feit kan de strafrechtelijke reactie in dezen dan ook slechts uit een gevangenisstraf van aanzienlijke duur bestaan.

Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 december 2011, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.

Het hof heeft eveneens acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte rapport van 29 maart 2011 van de psycholoog Prof. Dr. J.J. Baneke. Hieruit komt onder meer het volgende naar voren: bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling, i.c. van een dysthyme stoornis, van alcoholafhankelijkheid (in remissie door detentie), en een persoonlijkheidsstoornis NAO met ontwijkende, oppositionele/antisociale en achterdochtige trekken. Dit was ook ten tijde van het delict. Op basis van dit onderzoek wordt geadviseerd hem licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt betrokkene binnen het kader van een (gedeeltelijke) voorwaardelijke straf een verplicht reclasseringscontact op te leggen en behandeling in een verslavingskliniek met voldoende forensische expertise.

Het hof neemt de conclusies van voormeld rapport over en is van oordeel dat het bewezen verklaarde in licht verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.

Ook blijkens het reclasseringsadvies d.d. 8 april 2011 is om verscheidene redenen reclasseringstoezicht geïndiceerd. Hoewel het hof het prijzenswaardig acht dat de verdachte inmiddels inzicht heeft getoond in de problematiek die ten grondslag heeft gelegen aan het bewezenverklaarde, zijn de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het advies in de kern ongewijzigd. Het hof deelt de conclusies van de rapporteur en zal derhalve het advies overnemen.

Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur met daarbij verplicht reclasseringscontact als bijzonder voorwaarde, een passende en geboden reactie vormt.

Gelet op de financiële situatie van verdachte en de opgestarte schuldhulpverlening acht het hof het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij niet geïndiceerd.

Vordering tot schadevergoeding De Marskramer B.V.

In het onderhavige strafproces heeft De Marskramer B.V. zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 8.511,79, met wettelijke rente.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot € 8.511,79, met wettelijke rente.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van € 433,30 en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige. De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 433,30 materiële schade is geleden en is aannemelijk dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.

Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. Deze vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 157 van het Wetboek van Strafrecht , zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tweede impliciet cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot

8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland te Den Haag en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook indien deze voorschriften en aanwijzingen inhouden het volgen van een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en/of een ambulante behandeling in een verslavingskliniek.

Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Marskramer, terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 433,30 (vierhonderddrieëndertig euro en dertig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door mr. T.W.H.E. Schmitz,

mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. Chr.A. Baardman, in bijzijn van de griffier mr. F.L.C. Schoolderman.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 januari 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature