Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de terugvordering van de huursubsidie. Vast staat dat appellant ten tijde van het ontstaan van de hier in geding zijnde schuld beschikte over de middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Geen sprake van zeer dringende redenen.

Uitspraak



10/4251 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 juni 2010, 09/1628 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (hierna: College)

Datum uitspraak: 8 februari 2012

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L. Boon, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2011. Namens appellant is mr. Boon verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.L.J. Martens, werkzaam bij de gemeente Eindhoven.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Bij besluit van 1 november 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) de huursubsidie van appellant over de periode van 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 gewijzigd van € 1.757,12 naar € 692,64. Als gevolg hiervan moet appellant een bedrag van € 1.074,48 terugbetalen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, dat door de minister van VROM bij besluit van 7 mei 2007 ongegrond is verklaard.

1.2. Op 9 juli 2007 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van de terugvordering van de huursubsidie. Het College heeft bij besluit van 10 oktober 2007 de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht niet in behandeling genomen, omdat appellant niet binnen de gegeven termijn de gevraagde gegevens heeft overgelegd.

1.3. Op 17 november 2008 heeft appellant stukken ingediend in het kader van een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand verband houdende met de terugvordering van de huursubsidie. Het College heeft deze aanvraag aangemerkt als een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de terugvordering van de huursubsidie.

1.4. Bij besluit van 19 januari 2009 heeft het College de aanvraag afgewezen.

1.5. Bij besluit van 7 april 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2009 ongegrond verklaard, op de grond dat ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet werk en bijstand (WWB) geen recht op bijstand bestaat voor gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 april 2009 ongegrond verklaard. Daartoe is, voor zover hier van belang, het volgende overwogen (waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor verweerder het College):

“De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser met voornoemde aanvraag een aanvraag heeft gedaan ter aflossing van een schuldenlast. Er is immers conform vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna CRvB), zie de uitspraak van 7 augustus 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BB1649, sprake van een aanvraag voor een schuldenlast indien de kosten voor de dag van de aanvraag bij de belanghebbende in rekening zijn gebracht maar nog niet zijn voldaan. Het gaat bij de aanvraag van eiser om bijstand voor kosten die door het Ministerie van VROM vóór de aanvraag bij eiser in rekening zijn gebracht en door eiser nog niet waren voldaan.”

3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een aanvraag voor bijzondere bijstand ter aflossing van een schuld, maar dat hij in feite een beroep heeft willen doen op het per 1 januari 2006 ingetrokken Besluit vangnetregeling huursubsidie (vangnetregeling). Omdat appellant onjuist zou zijn geïnformeerd door de minister van VROM heeft hij niet eerder een beroep op de vangnetregeling kunnen doen. De vangnetregeling gold echter nog wel in de periode waarop de aanvraag ziet. Omdat de vangnetregeling is ingetrokken heeft appellant de aanvraag ingekleed als een aanvraag voor bijzondere bijstand.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Vast staat dat appellant bij zijn aanvraag huursubsidie over de periode van 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 het inkomen over het jaar 2004 heeft ingevuld in plaats van, zoals vereist, het inkomen van het jaar 2003 en dat dit ertoe heeft geleid dat appellant een deel van de hem toegekende huursubsidie over die periode aan de minister van VROM moet terugbetalen. Voor zover appellant betoogt dat dit het gevolg is van onjuiste dan wel onvolledige informatie van de minister van VROM, oordeelt de Raad dat deze omstandigheid in dit geding, waar het gaat om een besluit van het College, geen rol kan spelen.

4.2. De Raad is met de rechtbank en het College van oordeel dat appellant met zijn aanvraag van 17 november 2008 een aanvraag heeft gedaan ter aflossing van een schuldenlast. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB , zoals dit luidde ten tijde van belang, heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.

4.3. Vast staat dat appellant ten tijde van het ontstaan van de hier in geding zijnde schuld beschikte over de middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Gelet hierop is in dit geval, behoudens zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB , geen plaats voor verlening van bijzondere bijstand.

4.4. Zoals de Raad reeds vaker heeft geoordeeld dient de onbekendheid dan wel de niet tijdige bekendheid met wettelijke regelgeving in beginsel voor rekening van de betrokkene te blijven. Gelet hierop en op de overige omstandigheden van het geval ziet de Raad in het geval van appellant geen zeer dringende redenen in de onder 4.3 bedoelde zin.

4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012.

(get.) J.C.F. Talman.

(get.) B. Bekkers.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature