Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Kinderstrafzaak. Artikel 6 Wegenverkeerswet. Rijden met een bromfiets, zonder rijbewijs, over een fietspad met een hogere snelheid dan verantwoord. Zwaar lichamelijk letsel bij afslaande fietser. Letsel in de zin van artikel 6 WVW bij een van de in de kinderzitjes vervoerde jonge kinderen.

Uitspraak



RECHTBANK ALKMAAR

Sector straf

Parketnummer : 14/700017-11 (P)

Datum uitspraak : 8 februari 2012

TEGENSPRAAK

VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor kinderstrafzaken, in de zaak van het

OPENBAAR MINISTERIE

tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats].

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2012.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. J.J. Kuiper, advocaat te Heerhugowaard, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat

primair

hij op of omstreeks 29 juni 2010 in de gemeente Heerhugowaard als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een bromfiets), daarmede rijdende over de weg, een fietspad gelegen tussen de Beukenlaan en de Van Veenweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, rijdende over genoemd fietspad,

- terwijl het niet toegestaan is met een bromfiets op dit fietspad te rijden en/of

- terwijl aan hem geen rijbewijs was uitgereikt en/of

- met een, gezien de situatie ter plaatse, te hoge snelheid en/of

- niet of onvoldoende rekening heeft gehouden met de voor hem op hetzelfde fietspad fietsende fietsers en/of

- niet tijdig, althans onvoldoende, snelheid te verminderen bij het naderen van die fietsers en/of

- niet of onvoldoende heeft gekeken en/of zich ervan heeft vergewist dat het fietspad vrij was om de voor hem rijdende fietsers in te kunnen halen,

die fietsers heeft ingehaald en tegen voornoemde (afslaande) fietser is gebotst of aangereden,

waardoor (een) ander(en) (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken sleutelbeen en kneuzingen en/of een gehoorbeschadiging en/of een litteken op het achterhoofd, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

subsidiair

hij op of omstreeks 29 juni 2010 in de gemeente Heerhugowaard als bestuurder van een voertuig (bromfiets), daarmee rijdende op de weg, een fietspad gelegen tussen de Beukenlaan en de Van Veenweg,

- terwijl het niet toegestaan is met een bromfiets op dit fietspad te rijden en/of

-terwijl aan hem geen geldig rijbewijs was uitgereikt en/of

- met een, gezien de situatie ter plaatse, te hoge snelheid en/of

- niet of onvoldoende rekening heeft gehouden met de voor hem op hetzelfde fietspad fietsende fietsers en/of

- niet tijdig, althans onvoldoende, snelheid te verminderen bij het naderen van die fietsers en/of

- niet of onvoldoende heeft gekeken en/of zich ervan heeft vergewist dat het fietspad vrij was om de voor hem rijdende fietsers in te kunnen halen,

door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

3. De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

A. Inleiding

Op 29 juni 2010 heeft op een fietspad gelegen tussen de Beukenlaan en de Van Veenweg in Heerhugowaard een verkeersongeval plaatsgevonden. De verdachte is met een bromfiets tegen een fietser [slachtoffer 1] (hierna ook te noemen: [slachtoffer 1]) gebotst. [slachtoffer 1] reed op dat moment over het fietspad in dezelfde richting als de verdachte en was bezig naar links af te slaan. [slachtoffer 1] vervoerde twee kleine kinderen op de fiets. Als gevolg van de botsing heeft [slachtoffer 1] onder andere een gebroken sleutelbeen opgelopen. De beide kinderen zijn als gevolg van de botsing van de fiets gevallen en hebben daarbij letsel opgelopen.

De rechtbank dient te beoordelen of deze botsing te wijten is aan de schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), en zo ja in welke mate. Indien de rechtbank tot de conclusie komt dat dit niet het geval is, moet de rechtbank beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het in gevaar brengen van het verkeer als bedoeld in artikel 5 WVW .

B. Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen nu de verdachte naar haar mening aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. De officier van justitie heeft hiertoe gesteld dat de verdachte op een opgevoerde bromfiets reed op een fietspad, zonder in het bezit te zijn van een bromfietsrijbewijs. De maximale snelheid ter plaatse bedraagt 30 km per uur. Blijkens de getuigenverklaringen reed de verdachte te hard, namelijk 40 tot 50 km per uur, in ieder geval te hard gezien de situatie ter plaatse. Terwijl de verdachte vlak achter [slachtoffer 1] reed, heeft hij niet gezien dat zij richting naar links heeft aangegeven. Evenmin heeft hij gezien dat naast [slachtoffer 1] zich nog een tweede fietser bevond. De verdachte heeft dus onvoldoende om zich heen gekeken en onvoldoende rekening gehouden met de zich ter plaatse bevindende fietsers. De officier van justitie heeft tevens in aanmerking genomen dat fietsers extra kwetsbare mede- weggebruikers zijn.

De officier van justitie is van mening dat bij [slachtoffer 1] sprake is van zwaar lichamelijk letsel; in ieder geval van letsel in de zin van artikel 6 WVW . [slachtoffer 1] heeft als gevolg van de botsing een gebroken sleutelbeen opgelopen, waarvoor uiteindelijk een operatie noodzakelijk bleek. Daarbij heeft [slachtoffer 1] verklaard als gevolg van het letsel lange tijd niet te hebben kunnen werken. Eén van de kinderen, [slachtoffer 2], heeft als gevolg van een bij de botsing opgelopen hoofdwond een litteken van 10 centimeter groot op haar achterhoofd waar geen haar meer op groeit. Vanwege het ontsierende karakter van dit litteken vindt de officier van justitie dat ook bij [slachtoffer 2] sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De verwondingen van het andere kind, [slachtoffer 3], acht de officier geen letsel in de zin van artikel 6 WVW .

C. Standpunt van de verdachte/de verdediging

De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte harder reed dan was toegestaan en dat er dientengevolge bij de verdachte sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar niet van een dusdanige mate van schuld als door de officier van justitie is betoogd. Ten aanzien van de causaliteit heeft de raadsman aangevoerd dat er geen relatie bestaat tussen het rijden zonder rijbewijs en het rijden met een bromfiets op een fietspad enerzijds en het ongeval anderzijds. Voorts heeft de raadsman bepleit dat de verdachte, gelet op de plaats waar [slachtoffer 1] is afgeslagen, dit afslaan niet had kunnen voorzien en ook niet had behoeven te verwachten. De raadsman vindt dan ook niet dat de verdachte onvoldoende heeft gekeken. Wel acht de raadsman bewezen dat de verdachte niet tijdig snelheid heeft geminderd. Op grond van het voorgaande stelt de raadsman dat aan de verdachte slechts onvoorzichtigheid kan worden verweten.

De raadsman is van mening dat men kan redetwisten of er bij [slachtoffer 1] sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Wel acht de raadsman bij [slachtoffer 1] sprake van letsel in de zin van artikel 6 WVW. Ten aanzien van de beide kinderen heeft de raadsman aangevoerd dat deze geen letsel in de zin van art 6 WVW hebben opgelopen. Hij stelt daartoe dat het litteken bij [slachtoffer 2] zich niet op een zichtbare plek bevindt alsmede dat er nog niets gezegd kan worden over de ontwikkeling van het litteken in de toekomst.

D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank

Redengevende feiten en omstandigheden

Op 29 juni 2010 zit de verdachte met een paar vrienden op een bankje aan het begin van het fietspad tussen de Beukenlaan en de Van Veenweg in Heerhugowaard. Een vriend van de verdachte pakt de snorfiets van de moeder van de verdachte, waarmee de verdachte is gekomen, en rijdt daarmee weg over het fietspad in de richting van de Van Veenweg.

Vervolgens pakt de verdachte de bromfiets van een andere vriend en rijdt achter de vriend over het fietspad aan. De verdachte is niet in het bezit van een bromfietsrijbewijs. Uit een aan het begin van het fietspad bij de aansluiting met de Beukenlaan geplaatst bord blijkt dat het gaat om een fietspad, waarbij nadrukkelijk is bepaald dat brom- en snorfietsen niet zijn toegestaan. Op de terechtzitting van 25 januari 2012 heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat het een fietspad was. Op het fietspad fietst [slachtoffer 1] met voorop en achterop de fiets een klein kind in een kinderzitje. Naast [slachtoffer 1], aan haar rechterkant, rijdt haar buurvrouw [slachtoffer 4]. De vriend van de verdachte op de snorfiets nadert [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] en houdt even in alvorens te passeren. Nadat de vriend [slachtoffer 1] is gepasseerd wil [slachtoffer 1] afslaan om een aan de linkerkant van het fietspad gelegen paadje in te slaan. De verdachte komt [slachtoffer 1] achterop gereden en raakt [slachtoffer 1] terwijl zij naar de linkerkant van het fietspad stuurt. De verdachte en [slachtoffer 1] botsen en komen beiden ten val. Het voorop de fiets van [slachtoffer 1] gezeten meisje, [slachtoffer 2], wordt met zitje en al gelanceerd en belandt even verderop op het fietspad. Het achterop gezeten jongetje valt met de fiets op de grond. Als gevolg van het ongeval is bij de slachtoffers letsel ontstaan.

Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994

Voor bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat de verdachte zich in het verkeer zodanig gedragen heeft dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval met als gevolg zwaar lichamelijk letsel heeft plaatsgevonden. Schuld in de zin van de Wegenverkeerswet houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen door de verdachte. Wanneer er sprake is van gedragingen met een hogere mate van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos gedrag.

Bij de beoordeling van de mate van schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.

De rechtbank overweegt als volgt.

Op grond van voorafgaande staat het volgende vast.

De verdachte heeft met een bromfiets gereden op een fietspad waar dit niet is toegestaan De verdachte is niet in het bezit van een bromfietsrijbewijs. Hoewel er getuigen zijn die spreken van een hogere snelheid, gaat de rechtbank op basis van de eigen verklaring van de verdachte ervan uit dat hij reed met een snelheid van 35 à 40 kilometer per uur. Niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte sneller heeft gereden. De verdachte heeft op de terechtzitting echter verklaard dat hij, toen hij [slachtoffer 1] en de kinderen naderde en wilde passeren, geen snelheid heeft geminderd. De verdachte heeft er dientengevolge geen enkele rekening mee gehouden dat de fietser een onverwachte manoeuvre zou kunnen maken.

Uit de Verkeers Ongevals Analyse blijkt dat de verdachte reed over een in beide richtingen te berijden fietspad met aan de linkerkant ernaast gelegen een voetgangerspad. Aan de rechterkant van het fietspad fietsten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4], waardoor de ruimte om in te halen beperkt was. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte reed met een hogere snelheid dan de situatie ter plaatse toeliet.

Causaliteit

Bij de beoordeling of het verkeersongeval in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend, is het van belang of de verdachte het verkeersongeval had kunnen vermijden alsmede of de verdachte naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs kon voorzien dat zijn gedrag dit gevolg met zich mee zou kunnen brengen.

Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat tussen het ongeval en het ontbreken van een bromfietsrijbewijs en het rijden met een brommer op een fietspad, geen causaal verband bestaat, overweegt de rechtbank het volgende.

De wetgever heeft sinds enige jaren voor het rijden op een bromfiets een rijbewijs verplicht gesteld met zowel een theorie- als een praktijkexamen. Doel hiervan is de bevordering van de verkeersveiligheid. Het beschikken over de basisvaardigheden in theorie en praktijk voor het besturen van een bromfiets kan bijdragen aan het voorkomen van een verkeersongeval. Naar het oordeel van de rechtbank hebben deze onderdelen van de tenlastelegging, in combinatie met de hierna overige bewezen verklaarde gedragingen, dan ook bijgedragen aan het ontstaan van het verkeersongeval. Indien de verdachte zijn snelheid had aangepast aan de situatie ter plaatse en bij het naderen van de fietser zijn snelheid had geminderd, had hij tijdig kunnen anticiperen op bewegingen van de fietser.

Het niet toestaan van het rijden met een bromfiets op een fietspad dient ter bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers als fietsers.

De rechtbank is daarom van oordeel dat het verkeersongeval redelijkerwijs wel degelijk als gevolg van voornoemd handelen van de verdachte aan hem kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte – door met een bromfiets te rijden over een fietspad met een hogere snelheid dan gezien de situatie ter plaatse verantwoord was, terwijl hij trachtte een fietser die kinderen vervoerde te passeren zonder daarbij snelheid te minderen – aanmerkelijk onvoorzichtig gereden.

Letsel

Als gevolg van het verkeersongeval heeft [slachtoffer 1] haar sleutelbeen gebroken, waaraan zij is geopereerd. Uit de geneeskundige verklaring d.d. 2 december 2011 en de schriftelijke slachtofferverklaring met bijgevoegde medische gegevens, alsmede uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 december 2011 met bijlage, blijkt dat de duur van de genezing enkele maanden heeft bedragen. [slachtoffer 1] heeft in januari 2012 nog steeds last heeft van restklachten als gevolg van de operatie. De rechtbank is van oordeel dat het letsel derhalve kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.

Het letsel van [slachtoffer 2] kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Uit de letselverklaring d.d. 25 september 2010 blijkt dat [slachtoffer 2] bij het ongeval onder meer een forse hoofdwond heeft opgelopen, waardoor zij enige dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Thans is nog sprake van een litteken op het achterhoofd van [slachtoffer 2] met als gevolg een verstoring van de haargroei. Uit de bij de vordering van de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt dat [slachtoffer 2] nadien nog psychologische zorg heeft ondergaan voor klachten naar aanleiding van het ongeval. Duidelijk is dat ook [slachtoffer 3] letsel heeft opgelopen als gevolg van het ongeval. Nu in het dossier evenwel medische stukken of andere objectieve gegevens ontbreken, kan naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van [slachtoffer 3] niet worden vastgesteld dat [slachtoffer 3] letsel in de zin van artikel 6 WVW heeft opgelopen.

5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

primair

hij op 29 juni 2010 in de gemeente Heerhugowaard als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een bromfiets), daarmede rijdende over de weg, een fietspad gelegen tussen de Beukenlaan en de Van Veenweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, rijdende over genoemd fietspad,

- terwijl het niet toegestaan is met een bromfiets op dit fietspad te rijden en

- terwijl aan hem geen rijbewijs was uitgereikt en

- met een, gezien de situatie ter plaatse, te hoge snelheid en

- onvoldoende rekening te houden met de voor hem op hetzelfde fietspad fietsende fietsers en

- niet tijdig snelheid te verminderen bij het naderen van die fietsers,

die fietsers heeft ingehaald en tegen [slachtoffer 1], één van de voornoemde (afslaande) fietsers, is gebotst,

waardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken sleutelbeen, werd toegebracht en [slachtoffer 2] zodanig letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert op:

Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7. De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.

8. De strafoplegging

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte voor het primair ten laste gelegde te veroordelen tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie. Voorts heeft de officier van justitie oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gevorderd voor de duur van 1 jaar.

Standpunt van de verdachte/de verdediging

De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van de gevorderde taakstraf. Voorts heeft de raadsman een matiging van de gevorderde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, bepleit.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede op grond van de persoon van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 2 januari 2012 en het over de verdachte opgestelde rapport d.d. 5 januari 2012 van A. Metselaar, als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zonder te beschikken over een bromfietsrijbewijs met een bromfiets op een fietspad gereden met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid en heeft daarbij onvoldoende rekening gehouden met de op het fietspad rijdende fietsers. De verdachte heeft zijn snelheid niet geminderd bij het naderen van een fietser die twee kinderen vervoerde. Door zijn handelen heeft de verdachte een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij anderen letsel hebben opgelopen. Uit de zich in het dossier bevindende schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] en uit de toelichting op de vorderingen van de betrokken, zeer jonge, kinderen blijkt welke impact het ongeval op hun leven heeft gehad. De rechtbank rekent dit de verdachte ernstig aan.

Ten gunste van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij niet eerder terzake verkeersdelicten is veroordeeld.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, passend en geboden. Voorts acht de rechtbank het passend en geboden aan de verdachte een ontzegging van bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, op te leggen. Hoewel de ernst van het primair bewezen verklaarde een onvoorwaardelijke ontzegging zonder meer rechtvaardigt, ziet de rechtbank in de ouderdom van de zaak in samenhang met de leeftijd van de verdachte aanleiding om een ontzegging in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen.

9. Vordering van de benadeelde partijen

De wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige benadeelde partij [slachtoffer 2], [ouder slachtoffer 2], [adres en woonplaats], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van vordering tot vergoeding van € 560,- wegens materiële schade en

€ 500,- wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.

De wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige benadeelde partij [slachtoffer 3], [ouders slachtoffer 3], [adres en woonplaats], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 500,- wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat de vordering wat betreft de immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen. Wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het ontbreken van stukken die de vordering onderbouwen.

De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] op het standpunt gesteld dat deze kan worden toegewezen tot een bedrag van € 300,- en heeft verzocht de benadeelde partij in het meer verzochte niet-ontvankelijk te verklaren.

Tevens heeft de officier van justitie ten aanzien van beide vorderingen verzocht de toegekende schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij heeft de officier van justitie ten aanzien van beide vorderingen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen voor wat betreft de verzochte immateriële schadevergoeding kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 250,-. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in het deel van de vordering dat betrekking heeft op de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het ontbreken van onderbouwende stukken.

Oordeel van de rechtbank

[slachtoffer 2]

Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij, voor wat betreft de immateriële schade, geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.

Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING primair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van

– minst genomen – € 500,-, aan immateriële schade kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.

Anders dan door de officier van justitie gevorderd zal de rechtbank de toe te wijzen vergoeding niet vermeerderen met wettelijke rente, nu deze post geen onderdeel uitmaakt van de vordering van de benadeelde partij.

De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.

Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op, als gevolg van het ontbreken van stukken die dat deel van de vordering onderbouwen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.

De benadeelde kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

[slachtoffer 3]

Nu niet wettig en overtuigend is bewezen dat aan [slachtoffer 3] letsel in de zin van artikel 6 WVW is toegebracht, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet- ontvankelijk is in zijn vordering.

10. Schadevergoeding als maatregel

De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.

11. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77m, 77n, 77x, 77y en 77z van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12. Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders primair ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.

Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.

Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren.

Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende jeugddetentie wordt toegepast, welke vervangende jeugddetentie wordt vastgesteld op 40 (veertig) dagen.

Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.

Ontzegt de verdachte wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING primair bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.

Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.

Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.

Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot het hierna te noemen bedrag.

Veroordeelt de verdachte tot het betalen aan [ouder slachtoffer 2], [adres en woonplaats], als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 2], van een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) als schadevergoeding.

Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.

De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.

Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] te betalen een som geld ten bedrage van € 500,- , (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 10 (tien) dagen.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.

Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijk in de vordering.

Dit vonnis is gewezen door

mr. M.E. Francke, voorzitter, tevens kinderrechter,

mr. P.H.B. Littooy en mr. N. Cuvelier, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature