Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verdachte heeft in een telefoongesprek dat hij met de ombudsman van de Gemeente Utrecht voerde, medewerkers van het stadhuis te Utrecht bedreigd met de dood. Verdachte deed al eerder valse bommeldingen.

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/601012-11 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 februari 2012

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [1974] te [geboorteplaats],

wonende [woonplaats] aan de [adres].

Raadsman mr. E. Köse, advocaat te Rotterdam.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 januari 2012, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [bedreigde] en/of medewerkers van het stadhuis te Utrecht heeft bedreigd met de dood.

3 De voorvragen

3.1. De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.1. Het standpunt van de verdediging

De verdediging stelt zich op het standpunt dat de aangifte door een niet daartoe gemachtigd persoon is gedaan, wat moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

3.1.2. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu er geen aanwijzingen zijn dat dit niet zo was, de betreffende persoon gemachtigd was aangifte te doen. Bovendien kan vervolging ook plaatsvinden zonder een aangifte.

3.1.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank verwerpt het betoog van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. In de eerste plaats blijkt uit niets dat de betreffende aangever, die hoofd van de afdeling juridische zaken bij de Gemeente Utrecht is, niet bevoegd was tot het doen van de aangifte. Bovendien is er geen rechtsregel die vereist dat er een aangifte nodig is om tot vervolging over te kunnen gaan.

Uit het voorgaande volgt dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging met betrekking tot het tenlastegelegde.

3.2. Overige voorvragen

De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde en heeft daartoe de hierna te noemen bewijsverweren gevoerd.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1. De beoordeling van het bewijs

De verdediging is van mening dat, indien het openbaar ministerie niet niet-ontvankelijk wordt verklaard, verdachte dient te worden vrijgesproken, aangezien er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is.

De verdediging stelt dat het bewijs van het tenlastegelegde in de kern genomen enkel is terug te voeren op de verklaring van [bedreigde] (hierna: [bedreigde]). Steunbewijs bevindt zich niet in het dossier, aldus de verdediging.

Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde wettig bewezen kan worden verklaard. Naast de verklaring van [bedreigde] bevindt zich immers de verklaring van verdachte in het dossier, die erkent dat hij met [bedreigde] heeft gebeld.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde woorden niet heeft gebezigd tegen [bedreigde]. Hij zou slechts gezegd hebben dat hij, indien zijn oom zelfmoord zou plegen, zou zorgen dat de media zou komen en er daardoor chaos zou ontstaan bij het gemeentehuis, aldus de verdediging.

Anders dan de verdediging ziet de rechtbank aanleiding om meer waarde te hechten aan de verklaring van [bedreigde] dan aan die van verdachte.

De rechtbank is van oordeel dat [bedreigde] consistent, concreet en onderbouwd met redenen van wetenschap heeft verklaard. Zij heeft verklaard dat verdachte de betreffende in de tenlastelegging opgenomen bedreigende woorden meermalen heeft gezegd en zij heeft hiervan notities gemaakt. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat [bedreigde] als ombudsman een onafhankelijke positie inneemt, zodat het ook daarom niet in de rede ligt om aan haar verklaring te twijfelen. Voorts is aannemelijk dat zij in haar functie vaker met boze burgers zal worden geconfronteerd en derhalve niet bij de minste of geringste verwensing van haar stuk zal zijn gebracht. Haar verklaring dat zij schrok van de door verdachte gebezigde woorden en dat zij in zijn telefoontje aanleiding zag om direct contact op te nemen met het personeel van het stadhuis, draagt daarom naar het oordeel van de rechtbank eveneens bij aan de geloofwaardigheid van haar verklaring.

Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij in strijd met de waarheid heeft verklaard, zijn niet aannemelijk geworden.

4.3.2. De feiten

Gezien het voorgaande gaat de rechtbank bij de beoordeling van de zaak uit van de hierna volgende feiten.

Als [bedreigde], ombudsman bij de Gemeente Utrecht, op

14 oktober 2011 aan het werk is in het stadhuis te Utrecht, wordt zij gebeld door een man die zichzelf voorstelt als [verdachte]. De man vertelt haar - kort gezegd - dat zijn oom al jaren van een minimumbedrag moest leven en dat zijn oom zelfmoord zou plegen als hij niet meer geld zou krijgen. Hij zei vervolgens tegen haar: “Als mijn oom zelfmoord pleegt, dan kom ik naar het stadhuis en schiet ik alles overhoop.” In het circa 30 minuten durende gesprek dat volgt en waarin [bedreigde] de man tot rust probeert te brengen, herhaalt de man voornoemde bedreiging minimaal tweemaal.

Uit angst dat de man zijn bedreigingen zou uitvoeren, wordt tot extra politiebewaking van het stadhuis overgegaan. Ook is er aangifte gedaan tegen de betreffende beller.

Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij die dag met [bedreigde] heeft gebeld om aandacht te vragen voor de financiële situatie van de man die hij zijn oom noemt.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

op 14 oktober 2011 te Utrecht, medewerkers van het stadhuis te Utrecht heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk tegen [bedreigde] de woorden toegevoegd: “Als mijn oom zelfmoord pleegt, dan kom ik naar het stadhuis en schiet ik alles overhoop”.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

5.2 De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, zijnde 54 dagen.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft primair vrijspraak ten aanzien van het tenlastegelegde bepleit.

Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat aan verdachte een straf die gelijk is aan de duur van het voorarrest wordt opgelegd, zijnde 54 dagen.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.

Verdachte heeft in een telefoongesprek dat hij met de ombudsman van de Gemeente Utrecht voerde, medewerkers van het stadhuis te Utrecht bedreigd met de dood. Doel van zijn handelen was de ombudsman te bewegen de man die hij zijn oom noemt uit de financiële problemen te helpen.

Verdachte heeft door zijn handelen gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht.

Door onder meer de schietpartij in Alphen aan de Rijn in april 2011 en de schietpartij in Noorwegen in juli 2011, beide slechts enkele maanden voor het huidige incident, leven de gevoelens van onveiligheid sterk.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd en rekent hem dit zwaar aan. Op een dergelijk feit kan daarom niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.

Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens zijn strafblad d.d. 5 januari 2012 reeds eerder is veroordeeld in verband met soortgelijke feiten.

Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een hogere straf passend en geboden is dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 114 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank legt deze voorwaardelijke straf op om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 114 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;

- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.

Dit vonnis is gewezen door mr. S. Wijna, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. C.A.M. Straalen-Coumou, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 februari 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature