Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 . Verdachte heeft als automobiliste aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden waardoor een aan haar schuld te wijten aanrijding met een fietsster heeft plaatsgevonden.

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector strafrecht

Locatie Haarlem

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15/710381-10

Uitspraakdatum: 9 februari 2012

Tegenspraak

Verkort strafvonnis (art. 138b Sv)

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 januari 2012 in de zaak tegen:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],

wonende te [adres].

1. Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

Primair:

zij op of omstreeks 12 februari 2010 te Bloemendaal, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Hartelustlaan,

zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden, immers

is zij bij het naderen van de kruising van die weg met de Bloemendaalseweg, - terwijl zij reed met een snelheid van minimaal 39 km per uur en maximaal 43 km per uur, in elk geval met een gezien de situatie ter plaatse te hoge snelheid - niet gestopt voor een in haar rijrichting geplaatst/gekeerd bord B7 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990,

en/of heeft zij (vervolgens) geen voorrang verleend aan een op die Bloemendaalseweg rijdende fietster

waarna of (mede)waardoor een aanrijding of botsing ontstond tussen de door haar bestuurde personenauto en een op die kruising / die kruising oprijdende fiets(ter)

waardoor die fietster (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (boven)arm (rechts) en/of een hersenschudding, werd toegebracht,

althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

Subsidiair:

zij op of omstreeks 12 februari 2010 te Bloemendaal als bestuurder/bestuurster van een personenauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hartelustlaan, ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de voor het verkeer openstaande weg, de Bloemendaalseweg, een bord B 7 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst - aanduidende: Stop; verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg - geen gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of een verbod inhoudt, immers de bestuurster van een op die kruisende weg rijdende fiets niet in staat heeft gesteld ongehinderd zijn/haar weg te vervolgen, waarbij die fietster, [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of schade aan goederen is toegebracht.

2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3. Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot:

- een werkstraf voor de duur van veertig uren subsidiair twintig dagen hechtenis;

- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Voorts heeft de officier van justitie toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten bedrage van € 5.000,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4. Bewijs

4.1 Bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.

4.2 Bewijsoverweging

De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Volgens de verdediging is op geen enkele wijze aangetoond dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden. Het enige verwijt dat haar gemaakt kan worden, is dat zij geen voorrang heeft verleend aan de fietsster, aldus de verdediging.

De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij is gestopt bij het verkeersbord B7 waarbij de stopstreep voor haar nog zichtbaar was en aldaar voorrang heeft verleend aan een hardloopster, een auto en een fietser. Het zicht was goed, aldus verdachte. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij zich niet kan herinneren of zij daarna langzaam is opgereden tot de stopstreep, die zich op dezelfde weg op enige afstand van het genoemde bord bevond, noch of ze voor het oprijden van de kruising (een tweede keer) naar links heeft gekeken.

Uit het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse kan worden afgeleid dat verdachte de door haar bestuurde personenauto niet heeft stilgezet ter hoogte van de stopstreep, zoals de aanwezigheid van deze streep en het daarvoor geplaatste bord B7 vereisen, en - gelet op het aangetroffen regelspoor, de ontstane schade en het geconstateerde letsel - met een hogere snelheid dan de verkeerssituatie toeliet, de kruising is opgereden. Dit blijkt ook uit de harde klap die de verschillende getuigen hebben gehoord en de omstandigheid dat het slachtoffer met haar fiets op de motorkap en vervolgens voorruit van de auto van verdachte is beland. Voorts heeft de rechtbank aan de hand van de foto's van de situatie ter plaatse (dossierpagina 13) vastgesteld dat verdachte vanaf een positie waarin zij bij het verkeersbord B7 waarbij de stopstreep voor haar nog zichtbaar was, onvoldoende zicht zou hebben op de weg die haar weg kruiste (de Bloemendaalseweg). Verdachte is zonder nog bij de bij het verkeersbord B7 behorende stopstreep te stoppen, met de door haar bestuurde personenauto opgetrokken waarbij zij tevens voor de kruising kennelijk niet, althans niet goed, naar links heeft gekeken of er nog meer voorgaand verkeer naderde. Vervolgens heeft zij geen voorrang verleend aan een op die Bloemendaalseweg rijdende fietsster.

De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het rijden van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend dient te worden aangemerkt. Als gevolg van dit rijden is een aanrijding ontstaan tussen de door verdachte bestuurde personenauto en de fietsster, die hierdoor letsel heeft opgelopen, welk letsel door de rechtbank als zwaar lichamelijk letsel wordt aangemerkt.

4.3 Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat

zij op 12 februari 2010 te Bloemendaal als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de Hartenlustlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden, immers heeft zij bij het naderen van de kruising van die weg met de Bloemendaalseweg, terwijl zij reed met een gezien de situatie ter plaatse te hoge snelheid, geen voorrang verleend aan een op die Bloemendaalseweg rijdende fietsster, waardoor een aanrijding ontstond tussen de door haar bestuurde personenauto en een op die kruising rijdende fietsster, waardoor die fietsster (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bovenarm (rechts) en een hersenschudding, werd toegebracht.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde is strafbaar en levert op:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.

6. Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7. Motivering van de sancties

Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

7.1 Hoofdstraf

Verdachte heeft als automobiliste aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden waardoor een aan haar schuld te wijten aanrijding met een fietsster heeft plaatsgevonden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij door haar handelen niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht, maar ook zwaar lichamelijk letsel met bijbehorend leed bij het slachtoffer heeft veroorzaakt, zoals ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring.

De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte na het ongeval nog enige tijd contact heeft gehouden met het slachtoffer en daarbij spijt heeft betuigd. Ook is de rechtbank gebleken dat verdachte zelf enige tijd gebukt is gegaan onder de gevolgen van dit ongeval. Verdachte zal, evenals het slachtoffer, met het gebeurde moeten leven. De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ten slotte betrekt de rechtbank bij de strafoplegging de omstandigheid dat er na het begaan van het bewezen verklaarde feit inmiddels bijna twee jaren zijn verstreken.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat - overeenkomstig de eis van de officier van justitie - een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.2 Bijkomende straf

Gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat verdachte - zoals ook door de officier van justitie is gevorderd - de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.

8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,- ingediend tegen verdachte als voorschot op de immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade tot een bedrag van € 2.500,00 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot het redelijk te achten bedrag van € 2.500,00.

Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen, nu een nadere onderbouwing van het meer gevorderde bedrag ontbreekt, en de benadeelde partij daarbij heeft aangegeven dat zij in deze procedure geen nadere medische informatie wenst te verstrekken.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

9. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

artikel 9, 14a, 14b,14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht .

artikel 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerwet 1994.

10. Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.

Verklaart dit feit strafbaar.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot het verrichten van veertig (40) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door twintig (20) dagen hechtenis.

Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie (3) maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee (2) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. M. Malsch, voorzitter,

mrs. J.M. Sassenburg en I.H. Lips, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. van de Vijver,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 februari 2012.

mr. Malsch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature