Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Wil het leerstuk van fraus legis van toepassing zijn dan is in de eerste plaats vereist dat eiseres een rechtshandeling heeft verricht, dan wel een complex van met elkaar samenhangende rechtshandelingen, met als gevolg dat de belasting die zonder die handeling(en) zou zijn geheven, geheel of gedeeltelijk niet kan worden geheven. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het beroep is gegrond en de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting wordt vernietigd.

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 10/2499

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 14 februari 2012

inzake

[X] BV, gevestigd te [Z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Arnhem, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000]) overdrachtsbelasting opgelegd van € 66.300, alsmede bij beschikking een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2010 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 juli 2010, ontvangen door de rechtbank op 8 juli 2010, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2011 te Arnhem.

Namens eiseres zijn daar verschenen [A], [B] en de gemachtigde van eiseres, [gemachtigde] werkzaam bij [C]. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].

Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Deze zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak van [Y] BV (registratienummer AWB 10/2495).

2. Feiten

[D] BV, een concern met als hoofdactiviteit het uitoefenen van een grafisch bedrijf, heeft als beleid dat de aan haar en haar groepsmaatschappijen in eigendom toebehorende bedrijfsonroerende zaken worden verkocht en deze vervolgens weer voor langere tijd worden ingehuurd van de kopers van de onroerende zaken (sale and lease back).

[E] (hierna: [E]) heeft met dagtekening december 2002 een memorandum opgesteld waarin in 3 stappen is aangegeven op welke wijze [D] BV onder meer de onroerende zaak van [F] BV (toen nog genaamd [G] BV) kan verkopen zonder heffing van overdrachtsbelasting. Stap 1 is dat de vermogensbestanddelen die niet zullen worden overgedragen aan de kopende partij, worden verkocht aan een andere vennootschap binnen [D] BV. Deze kopende partij zal de overdrachtsprijs schuldig blijven waardoor het saldo van de overgedragen vermogensbestanddelen wordt ingewisseld voor de balanspost vordering. Stap 2 is de overdracht van de aandelen en stap 3 de aflossing van de schuld.

Eind december 2002 heeft [F] BV (toen nog: [G] BV) alle activa en passiva die een functie vervullen binnen haar onderneming (een drukkerij), met uitzondering van de onroerende zaak aan de [A-straat 1] te [Q], overgedragen aan een zustervennootschap, waarbij de koopsom is schuldig gebleven.

Eiseres en [D] BV hebben op 4 april 2003 een koopovereenkomst gesloten, waarbij eiseres onder meer de aandelen [F] BV heeft gekocht. In deze overeenkomst is vermeld dat het voor wat betreft [F] BV uitsluitend gaat om de onroerende zaak in verhuurde staat aan [A-straat 1] te [Q]. Huurder is [D].

[D] BV heeft eiseres op 28 juli 2003 in kort geding gedagvaard om op

5 augustus 2003 te verschijnen voor de zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem. In deze dagvaarding is onder meer het volgende vermeld:

‘(…)

4. Terzake van dit door haar voorgestane strategische beleid, doet [D] zich bijstaan en adviseren door [H]. Door de bemoeienis van [H], is [D] in gesprek en onderhandeling gekomen met de gedaagde [X] B.V, verder te noemen “[X]”. Bij brief van 24 september 2002, heeft [X] via [H], een bod uitgebracht op de bedrijfsonroerende goederen te [Q] (…). De essentie van deze bieding kwam er op neer dat de door [X] aan [D] te betalen koopprijs voor de beide objecten gezamenlijk, zou bedragen € 8.370.000,--, en dat de overdracht zou worden gegoten in de vorm van een aandelentransactie, aldus dat niet de onroerende zaken zelf zouden worden overgedragen, doch het volledige geplaatste kapitaal in de overigens “leeggemaakte” [I] (…) (Het – overigens fiscaal volledig acceptabele en toegestane – kiezen voor de vorm van een dergelijke aandelentransactie, levert een aanzienlijke besparing op van overdrachtsbelasting (…).’

Bij akte van levering van 5 september 2003 hebben eiseres en [Y] BV (hierna: [Y] BV) ieder 50% van de aandelen in [F] BV verkregen van [J] BV. Eiseres en [Y] BV zijn de koopprijs schuldig gebleven.

Aansluitend zijn overeenkomstig het door het notariskantoor [K] opgestelde stappenplan de onderlinge vorderingen en schulden tussen alle bij de transacties betrokken partijen afgewikkeld.

3. Geschil

In geschil is:

a. of eiseres met toepassing van het leerstuk van fraus legis ter zake van de verkrijging van de aandelen in

[F] BV overdrachtsbelasting is verschuldigd; en zo ja,

b. of de heffing van overdrachtsbelasting in strijd is met Europees recht.

Niet in geschil is dat eiseres op grond van de tekst van artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (de verkrijging van aandelen in onroerende zaaklichamen) geen overdrachtsbelasting is verschuldigd omdat niet is voldaan aan de zogenoemde bezitseis.

4. Beoordeling van het geschil

Wil het leerstuk van fraus legis van toepassing zijn dan is in de eerste plaats vereist dat eiseres een rechtshandeling heeft verricht, dan wel een complex van met elkaar samenhangende rechtshandelingen, met als gevolg dat de belasting die zonder die handeling(en) zou zijn geheven, geheel of gedeeltelijk niet kan worden geheven.

Verweerder heeft, tegenover de betwisting door eiseres, niet aannemelijk gemaakt dat eiseres er (mede) voor heeft gezorgd dat de rechtshandelingen zijn verricht die er eind december 2002 toe hebben geleid dat alle activa en passiva, met uitzondering van de onroerende zaak, uit [F] BV zijn gehaald. Eiseres heeft verklaard dat het door [E] opgestelde memorandum uitsluitend op verzoek en voor rekening van [D] BV is opgesteld en dat zij daarbij niet betrokken is geweest. Ook de juistheid van de formulering van onderdeel 4. van de dagvaarding, voor zover daarin de essentie van de bieding van [X] is verwoord, heeft eiseres weersproken. Eiseres heeft verklaard dat haar bod van 24 september 2002 uitsluitend een bod op de onroerende zaak betrof. Verweerder heeft daartegenover geen enkel stuk ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling over de betrokkenheid van eiseres bij de rechtshandelingen van eind december 2002. De rechtbank ziet hierin aanleiding aan deze stelling van verweerder voorbij te gaan.

De rechtbank overweegt verder dat eiseres ook onvoldoende belang had bij de hiervoor genoemde rechtshandelingen om deze, zonder dat zij daarbij betrokken is geweest, aan eiseres toe te kunnen rekenen. Het belang daarvoor lag bij [D] BV die de onroerende zaak blijkbaar zonder heffing van overdrachtsbelasting in de markt wilde zetten. Dat deze rechtshandelingen tot gevolg hebben gehad dat eiseres, die bij brief van 24 september 2002 een bod had uitgebracht op de onroerende zaak, de onroerende zaak kon verkrijgen zonder heffing van overdrachtsbelasting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.

De voor de heffing van overdrachtsbelasting relevante rechtshandelingen waarbij eiseres wel betrokken is geweest zijn het sluiten van de koopovereenkomst op 4 april 2003 en de akte van levering van 5 september 2003. Voor beide rechtshandelingen geldt dat deze niet tot gevolg hebben gehad dat er nu geen overdrachtsbelasting is verschuldigd waar er anders wel overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn geweest. Na de reorganisatie van eind december 2002 bestonden de bezittingen van [F] BV uit een onroerende zaak en een vordering. De hiervoor genoemde rechtshandelingen hebben hierin geen verandering gebracht.

De bezittingen van [F] BV wijzigen wel door de rechtshandelingen die zijn verricht meteen nadat de akte van levering is gepasseerd. Deze rechtshandelingen zijn echter niet relevant voor de heffing van overdrachtsbelasting. Deze rechtshandelingen waren er uitsluitend op gericht de onderlinge vorderingen en schulden af te wikkelen.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het beroep van verweerder op fraus legis niet kan slagen omdat niet voldaan is aan de eerste hieraan gestelde voorwaarde. Of is voldaan aan de overige voorwaarden behoeft gelet hierop geen bespreking meer.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en dienen de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en beschikking heffingsrente te worden vernietigd.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal hiervan de helft ofwel € 437 toekennen aan eiseres en de andere helft aan [Y] in de zaak met registratienummer AWB 10/2495, omdat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de belastingaanslag;

- vernietigt de beschikking heffingsrente;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 437;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. G.H.W. Bodt en mr. A.M.F. Geerling, rechters, in tegenwoordigheid van mr . drs. J.A. Vriezen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 14 februari 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature