Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 22 juli 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Geluckweg/Pastoor van Schijndelstraat" vastgesteld.

Uitspraak



201009732/1/R3.

Datum uitspraak: 8 februari 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Erp, gemeente Veghel,

2. [appellante sub 2], gevestigd te Veghel, en anderen

en

de raad van de gemeente Veghel,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Geluckweg/Pastoor van Schijndelstraat" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 11 oktober 2010, en [appellante sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 12 oktober 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 4 november 2010. [appellante sub 2] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 10 november 2010.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2011, waar [appellant sub 1], [appellante sub 2] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.P.E. Ververgaert, drs. R.A. Hovestad en drs. M.C. Wijers, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Met het plan wordt de bouw van negen vrijstaande woningen aan de Geluckweg en vier vrijstaande woningen aan de Pastoor van Schijndelstraat mogelijk gemaakt. Verder wordt de bedrijfswoning aan de Pastoor van Schijndelstraat 4 en 6 bestemd tot twee aaneen gebouwde woningen.

Het beroep van [appellant sub 1]

2.2. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "vrijstaand" aan de Geluckweg. Hiertoe voert hij aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat de beantwoording van de zienswijzen aanzienlijk langer heeft geduurd dan door de gemeente was aangegeven. Verder is [appellant sub 1] niet in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van de aan hem beloofde spreektijd.

2.2.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.

2.2.2. Het ontwerpplan heeft met ingang van 31 december 2009 zes weken ter inzage gelegen. [appellant sub 1] heeft bij brief van 6 februari 2010, door de gemeente op 9 februari 2010 ontvangen, tijdig zijn zienswijze naar voren gebracht. Bij besluit van 22 juli 2010 zijn het plan en het zienswijzenverslag vastgesteld.

2.2.3. De Afdeling overweegt dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb geen termijn stelt waarbinnen de zienswijze beantwoord moet worden. Verwacht mag echter worden dat de beantwoording wordt afgerond op het moment dat het plan wordt vastgesteld. De daarvoor in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro gestelde termijn is in dit geval overschreden. Uit deze wettelijke bepaling noch uit enige andere bepaling kan echter worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen en de zienswijze te beantwoorden. In de enkele stelling dat de beantwoording van de zienswijzen langer heeft geduurd dan medegedeeld, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit daarom onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verder verplichten de Awb en de Wro de raad niet degenen die zienswijzen tegen het ontwerp van het besluit naar voren hebben gebracht, voorafgaande aan het nemen van het definitieve besluit tevens te horen. Het betoog faalt.

2.2.4. [appellant sub 1] voert verder aan dat de externe veiligheid in verband met het LPG-station aan de Boerdonksedijk 60 onvoldoende is onderzocht. Daartoe voert hij aan dat niet alleen de LPG-doorzet bepalend is. Verder is onvoldoende onderzocht of wel voldoende hulpverleningscapaciteit aanwezig is, aldus [appellant sub 1].

2.2.5. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) wordt onder beperkt kwetsbaar object verstaan verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden.

Ingevolge deze aanhef en onderdeel f wordt onder geprojecteerd kwetsbaar object verstaan een nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het desbetreffende gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.

Ingevolge deze aanhef en onderdeel l, onder a, wordt onder kwetsbaar object verstaan woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in onderdeel b.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, is het Bevi van toepassing op besluiten met betrekking tot een LPG-tankstation als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer .

Ingevolge artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op een aanvraag de bij regeling van de minister vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten in acht en houdt bij die beslissing rekening met de bij die regeling vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten, indien die aanvraag betrekking heeft op een LPG-tankstation als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, neemt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in de artikelen 3.1, eerste tot en met derde lid, van de Wro op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten wordt toegelaten, de grenswaarde, genoemd in artikel 8, eerste lid, in acht.

Ingevolge artikel 5, derde lid, neemt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in het eerste lid, in afwijking van het eerste lid, de bij regeling van Onze Minister vastgestelde afstanden tot kwetsbare objecten in acht indien dat besluit betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdelen a tot en met d.

2.2.6. Uit bijlage 1, tabel 1 bij de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: de Revi) volgt ten aanzien van het LPG-station dat de contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 op 110 meter van het vulpunt is gelegen. Slechts wanneer in de milieuvergunning van het tankstation is vastgelegd dat de doorzet niet meer dan 1000 m³ per jaar mag bedragen is de 10-6 contour op 45 meter van het vulpunt gelegen. In de plantoelichting is uitgegaan van een doorzet van minder dan 1000 m³ per jaar. In het aanvullende verweerschrift heeft de raad erkend dat in de plantoelichting ten onrechte is uitgegaan van een contour van 45 m. Volgens de raad had dat 110 m moeten zijn, omdat de geldende milieuvergunning geen vastgestelde doorzet vermeldde en derhalve dient te worden uitgegaan van een doorzet van meer dan 1000 m³. Uit de verbeelding blijkt dat het door [appellant sub 1] bestreden plandeel dat voorziet in woningbouw aan de Geluckweg, buiten beide genoemde risicocontouren ligt, zodat ondanks het onjuiste uitgangspunt van de raad geen aanleiding bestaat het bestreden besluit voor zover het ziet op het bestreden plandeel te vernietigen.

2.2.7. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van het Bevi wordt onder groepsrisico verstaan de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100, of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

Ingevolge dit artikellid, onderdeel k, wordt onder invloedsgebied verstaan het gebied waarin volgens bij de Revi gestelde regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, wordt, voor zover hier van belang, indien het bevoegd gezag een besluit vaststelt als bedoeld in artikel 3.1, eerste tot en met derde lid van de Wro, op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten wordt toegelaten, in de toelichting bij of in de ruimtelijke onderbouwing van het desbetreffende besluit in elk geval vermeld:

a. de aanwezige en de op grond van dat besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting of inrichtingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, voorzover het invloedsgebied ligt binnen het gebied waarop dat besluit betrekking heeft, op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld;

b. het groepsrisico per inrichting op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar.

Ingevolge het derde lid stelt het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, voorafgaand aan de vaststelling van een besluit als bedoeld in het eerste lid het bestuur van de veiligheidsregio waarin het gebied ligt waarop dat besluit betrekking heeft, in de gelegenheid om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Revi, voor zover hier van belang, worden voor de toepassing van artikel 13, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Bevi met betrekking tot de verantwoording van het groepsrisico van een inrichting als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, van het Bevi , de personen meegeteld die aanwezig zijn in het invloedsgebied dat in bijlage 2 is vermeld bij de desbetreffende inrichting en, in geval van geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, de personen die na uitvoering van het bestemmingsplan voor zover dat plan betrekking heeft op dat invloedsgebied, in dat invloedsgebied aanwezig zijn.

In bijlage 2 bij de Revi is in tabel 1 voor LPG-tankstations een afstand van 150 meter tot de grens van het invloedsgebied vermeld.

2.2.8. In opdracht van de raad heeft het adviesbureau Royal Haskoning het groepsrisico onderzocht. De resultaten hiervan zijn weergegeven in het rapport "Berekening groepsrisico (Veghel, juni 2007)" van 14 december 2009. Overeenkomstig de wettelijke regeling is voor de berekening uitgegaan van een invloedsgebied van 150 m vanaf het vulpunt. In het rapport wordt geconcludeerd dat hoewel het groepsrisico toeneemt, deze onder de oriëntatiewaarde blijft. Deze conclusie wordt bevestigd door het rapport "Groepsrisicoberekeningen van 8 LPG-stations Gemeente Veghel" van juli 2011, opgesteld door LaMilCo Adviesbureau. Voorts staat in de plantoelichting dat voldoende ontsluitingswegen aanwezig zijn en dat de bewoners van de woningen zelfredzaam zijn, aangezien het eengezinswoningen betreffen. Dit wordt bevestigd door het rapport van de brandweer van 27 december 2010. Uit dit rapport komt voorts naar voren dat de hulpverleningsregio Brabant-Noord voldoende capaciteit heeft om een eventueel incident te kunnen behandelen. Gelet op het voorgaande is het groepsrisico voldoende verantwoord.

2.2.9. Het betoog over de externe veiligheid faalt.

2.3. Verder voert [appellant sub 1] aan dat het plan niet in voldoende parkeerplaatsen voorziet. Volgens hem zijn meer dan zes parkeerplaatsen nodig, aangezien kleinschalige bedrijvigheid is toegestaan.

2.3.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.5, van de planregels wordt onder bedrijf aan huis begrepen: het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, voor zover thans van belang, van de planregels, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wonen;

b. de uitoefening van een beroep aan huis in het hoofdgebouw en de aangebouwde bijgebouwen door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot een oppervlakte van maximaal 40% van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van:

- in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m², 60 m²;

- in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², 75 m²;

- in alle andere gevallen, 45 m²;

met de daarbijbehorende:

g. parkeervoorzieningen;

h. werken, geen bouwwerken zijnde zoals de aanleg van verhardingen ten behoeve van paden (waaronder brandgangen), in- en uitritten, terrassen en de aanleg van siertuin en/of gazon, alsmede parkeerplaatsen.

2.4. In de plantoelichting staat dat voor de woningen als uitgangspunt geldt dat twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein moeten worden aangelegd. Bezoekers, waarvoor een norm van 0,3 parkeerplaats per woning is gerekend, kunnen parkeren op de openbare weg. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze parkeernormen vanwege de mogelijkheid van een beroep aan huis niet juist zouden zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een dergelijk bedrijf blijkens voornoemde planregel kleinschalig dient te blijven en ondergeschikt aan de functie wonen, zodat een grote verkeersaantrekkende werking niet te verwachten is. De raad heeft dan ook in redelijkheid van voornoemde parkeernormen kunnen uitgaan.

Uit de verbeelding volgt dat het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de Geluckweg, waarbinnen de negen woningen gerealiseerd dienen te worden, ongeveer 145 m breed en 30 m diep is. Nu de bestemming "Wonen" parkeerplaatsen toelaat en de percelen groot genoeg zijn, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden. Ten aanzien van de bezoekers heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat deze niet op de openbare weg kunnen parkeren, aangezien aan de voorzijde van de te realiseren woningen voldoende ruimte is om langs de openbare weg te parkeren.

Verder zal bij de omgevingsvergunning voor bouwen getoetst moeten worden aan de gemeentelijke bouwverordening, waarin is bepaald dat ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte beschikbaar moet zijn en blijven. Tevens zijn in deze verordening bepalingen opgenomen over het aantal benodigde parkeerplaatsen. Gelet op die waarborg en de omstandigheid dat het aantal te realiseren woningen beperkt blijft, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onaanvaardbare parkeerproblemen zijn te verwachten. Het betoog faalt.

2.5. [appellant sub 1] voert aan dat de nieuwe woningen zijn woon- en leefklimaat zullen aantasten, door verlies van uitzicht en privacy. Als gevolg hiervan zal ook de waarde van zijn woning dalen.

2.5.1. De te realiseren woningen aan de Geluckweg zullen recht tegenover de woning van [appellant sub 1] komen. Vooropgesteld wordt dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. Dat met het realiseren van de woningen de privacy van [appellant sub 1] enigszins vermindert, is niet uit te sluiten. [appellant sub 1] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat deze aantasting zodanig zal zijn dat zijn woon- en leefklimaat onevenredig zal worden aangetast. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat tussen zijn woning en het bouwvlak 25 m ligt en de bouwhoogte van de woningen niet meer dan 9 m mag zijn. Ten aanzien van de waardedaling wordt overwogen dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze zodanig zal zijn dat de raad bij de vaststelling van het plan hieraan een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Het betoog faalt.

2.6. Voor zover [appellant sub 1] in het beroepschrift heeft verwezen naar de inhoud van de zienswijze is in de overwegingen van het bestreden besluit ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

2.7. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "vrijstaand" aan de Geluckweg, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 2] en anderen

2.8. De raad stelt dat het beroep van [appellante sub 2] en anderen niet-ontvankelijk is, omdat zij pas buiten de termijn op 11 februari 2010 een zienswijze naar voren hebben gebracht en deze op 12 februari 2010 door de raad is ontvangen.

2.8.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Een belanghebbende kan ingevolge artikel 3:15, eerste lid, van de Awb bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

Ingevolge artikel 3:17 van de Awb wordt van het geen overeenkomstig artikel 3:15 mondeling naar voren is gebracht, een verslag gemaakt.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro in samenhang met artikel 6:13 van de Awb , kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

2.8.2. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 31 december 2009 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren gebracht konden worden, eindigde derhalve op 10 februari 2010. Niet in geschil is dat de naar voren gebrachte schriftelijke zienswijze buiten deze termijn is ingediend.

2.8.3. [appellante sub 2] en anderen stellen dat zij gedurende de termijn van de terinzagelegging van het ontwerpplan meermalen telefonisch contact hebben gehad met een ambtenaar van de gemeente. In deze telefoongesprekken hebben zij te kennen gegeven bezwaren te hebben tegen het plan. Dit moet volgens hen als mondelinge zienswijze worden aangemerkt. Ter zitting hebben [appellante sub 2] en anderen onweersproken gesteld dat zij naar aanleiding van een van die gesprekken zijn uitgenodigd bij de gemeente om hun bezwaren nader te komen toelichten. Hoewel hiervan geen verslag als bedoeld in artikel 3:17 van de Awb is gemaakt, is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, aannemelijk dat de raad heeft begrepen dat [appellante sub 2] en anderen bezwaren hadden tegen het plan. De raad heeft immers, zoals ter zitting is bevestigd, aanleiding gezien om het plan ambtshalve gedeeltelijk te wijzigen, voor zover het betreft onderdelen waarbij de raad aan de bezwaren van [appellante sub 2] en anderen tegemoet wilde komen. Onder deze omstandigheden had de raad hetgeen [appellante sub 2] en anderen naar voren hebben gebracht redelijkerwijs moeten aanmerken als een tijdig naar voren gebrachte mondelinge zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb. Het beroep is ontvan kelijk.

2.8.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de raad ten onrechte niet de gehele mondelinge zienswijze van [appellante sub 2] en anderen bij zijn afweging omtrent vaststelling van het plan heeft betrokken. Hierin ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel Pastoor van Schijndelstraat 4-6, niet met de te betrachten zorgvuldigheid is voorbereid.

2.8.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

2.8.6. Omdat de raad in zijn verweerschrift is ingegaan op de beroepsgronden en ter zitting een volledige behandeling hiervan heeft plaatsgevonden, ziet de Afdeling aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.

2.8.7. [appellante sub 2] en anderen betogen dat de begrenzing van het plan niet juist is, omdat een stukje grond ten zuidoosten van het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel Pastoor van Schijndelstraat 4-6 niet in het plan is opgenomen.

2.8.7.1. Het geschil over de begrenzing van het plan vloeit voort uit een geschil over de eigendom van het stukje grond, omdat partijen het niet eens zijn over de uitleg van een tussen hen gesloten koopovereenkomst. Dit geschil hoort niet thuis bij de bestuursrechter, maar kan desgewenst worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.

Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. Bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan komt aan de eigendomsverhoudingen geen doorslaggevende betekenis toe. Ter zitting is door partijen erkend dat het feit dat het stukje grond geen deel uitmaakt van dit plan niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Voorts zijn geen redenen aangevoerd die tot het oordeel zouden moeten leiden dat een zodanige samenhang bestaat tussen het stukje grond en het plangebied, dat het stuk reeds daarom in het plan opgenomen had moeten worden. In hetgeen [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

2.8.8. [appellante sub 2] en anderen betogen voorts dat het plan voorziet in een onjuiste splitsing van de boerderij op het perceel Pastoor van Schijndelstraat 4-6, omdat de in de verbeelding weergegeven lijn ten onrechte in de lengte loopt in plaats van in de breedte en omdat artikel 4, lid 4.2.2., sub A, onder c, van de planregels volgens hen aan splitsing van de boerderij in de breedte in de weg staat

2.8.8.1. De raad stelt dat geen bezwaar bestaat tegen een splitsing van de boerderij in de breedte en dat het plan hieraan niet in de weg staat.

2.8.8.2. Blijkens de verbeelding heeft het perceel de bestemming "Wonen" en de aanduiding "twee-aaneen", zodat twee aaneengebouwde woningen zijn toegestaan. Ingevolge artikel 4, lid 4. 2.2, sub A, onder c, voor zover thans van belang, van de planregels dienen de voorgevels van hoofdgebouwen te worden gebouwd in de voorste bouwvlakgrens. Volgens de legenda en de planregels van het plan komt aan de op de verbeelding weergegeven lijn geen betekenis toe. Het betoog van de raad dat het bepaalde in artikel 4, lid 4.2.2, sub A, onder c, van de planregels niet van toepassing is, omdat geen sprake is van een nieuw te bouwen woning, kan evenwel niet worden gevolgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de bepaling, noch uit de plansystematiek kan worden afgeleid dat bedoelde bouwregel niet van toepassing is op bestaande bebouwing. Bovendien is deze regel van toepassing in de situatie dat op het perceel nieuwe woningen zouden worden gebouwd, ter vervanging van de bestaande woningen. Gelet hierop heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gewenste splitsing in de breedte in overeenstemming is met deze planregel. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om de rechtsgevolgen van dit plandeel in stand te laten.

2.8.9. Ter voorlichting van partijen merkt de Afdeling nog het volgende op. Zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 september 2011 in zaak nr. 201107073/2/R3; www.raadvanstate.nl) staat het, in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter, het bevoegd gezag in beginsel vrij om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Dit betekent in dit geval dat de raad er voor kan kiezen het bestemmingsplan opnieuw vast te stellen zonder hieraan voorafgaand een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Deze eventuele keuze kan door een belanghebbende ter toetsing aan de bestuursrechter worden voorgelegd. De raad dient in dat geval de reeds tegen het ontwerp van het bestemmingsplan ingediende (mondelinge) zienswijzen bij zijn besluit te betrekken.

Proceskosten

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van [appellant sub 1] geen aanleiding.

De raad dient ten aanzien van [appellante sub 2] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellante sub 2] en anderen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Veghel van 22 juli 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Geluckweg/Pastoor van Schijndelstraat", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel Pastoor van Schijndelstraat 4-6;

III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Veghel tot vergoeding van bij [appellante sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 910,11 (zegge: negenhonderdtien euro en elf cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. gelast dat de raad van de gemeente Veghel aan [appellante sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pikart-van den Berg

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012

350-661.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature