Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Uitleg testament, beroepsaansprakelijkheid notaris?

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 475206 / HA ZA 10-3634

Vonnis van 7 december 2011

in de zaak van

1. [A],

wonende te --,

2. [B],

wonende te --,

3. [C],

wonende te --,

eisers,

advocaat mr. A.T. Eisenmann,

tegen

1. [D],

wonende te --,

gedaagde,

advocaat mr. V.J.N. van Oijen,

2. de stichting

STICHTING [E],

gevestigd te Amstelveen,

gedaagde,

advocaat mr. V.J.N. van Oijen,

3. [F],

wonende te --,

gedaagde,

advocaat mr. E.A.J. Nederlof-Wouters van den Oudenweijer.

Eisers zullen hierna gezamenlijk eisers worden genoemd en ieder afzonderlijk [A], [B] en [C]. Gedaagden zullen gezamenlijk gedaagden worden genoemd en afzonderlijk [D], de Stichting en [F]. [D] en de Stichting worden gezamenlijk aangeduid als [D] c.s.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de gelijkluidende dagvaardingen van 25 oktober 2010 en 27 oktober 2010 tevens inhoudende incidentele vordering, met bewijsstukken,

- het vonnis in incident van 29 december 2010,

- de conclusie van antwoord van de zijde van [D] c.s., met bewijsstukken,

- de conclusie van antwoord van de zijde van [F],

- het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 23 maart 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast,

- het proces-verbaal van comparitie van 19 september 2011,

- de brief van 28 september 2011 van mr. Eisenmann,

- de brief van de griffier van de rechtbank van 5 oktober 2011,

- de brief van mr. Van Oijen van 7 oktober 2011.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. [G] (hierna: erflaatster) is op 3 maart 2008 overleden.

2.2. Bij testament van 26 januari 2006 heeft erflaatster over haar nalatenschap beschikt, verleden voor notaris mr. [F] (hierna [F]). Erflaatster heeft in haar testament [D] tot executeur-testamentair benoemd. Verder luidt het testament, voor zover hier van belang, als volgt:

‘(..)

IV. LEGAAT ONROERENDE ZAKEN EN INBOEDEL

Ik legateer aan voornoemde executeur:

1. al mijn onroerende zaken, onder de last deze zo goed en zo spoedig mogelijk te verkopen en de opbrengst daarvan, na aftrek van verkoopkosten en eventuele (hypothecaire) schulden, in te brengen in mijn nalatenschap.

2. mijn gehele inboedel als bedoeld in artikel 5 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek , waaronder begrepen alle zaken die in dat artikel zijn uitgesloten, (..), en zulks behoudens de zaken waarover ik in een eventueel opgemaakt codicil heb beschikt. Aan dit legaat wordt de last verbonden vorenbedoelde inboedel en zaken zo goed en zo spoedig mogelijk te verdelen onder mijn familie, zijnde mijn bloedverwanten tot de vierdegraad graad en een eventueel restant aan derden te verkopen en de opbrengst daarvan na aftrek van de kosten in te brengen in mijn nalatenschap.(..)

V. LEGATEN IN CONTANTEN

Ik legateer, (..), aan ieder van na te noemen legatrissen een bedrag in contanten van (..) € 2.269,00

(..)

“2. (..)

3. mijn neef, (..) [B], (..),

4. (..) [A], (..)

“VI. ERFSTELLING

Onder de last van voormelde legaten, benoem ik tot mijn enige en algehele erfgenaam: de stichting: Stichting [E], (..).’

2.3. Ten tijde van het opstellen van haar testament had erflaatster geen levende familieleden meer in de derde graad.

2.4. Bij vonnis in incident van 29 december 2010 heeft deze rechtbank, op vordering van eisers, [D] bevolen om - kort gezegd - aan eisers inzage te verschaffen in een overzicht van de inboedel van erflaatster (op het moment van overlijden) en hen inzage te verschaffen in (een overzicht van) de eventuele verkoop van die inboedel en bestanddelen hiervan aan gedaagde sub 2 (rb: De Stichting) en van de opbrengst van de verkoop van de inboedel van erflaatster en de bestanddelen hiervan.

3. Het geschil

3.1. Eisers vorderen bij vonnis, kort samengevat, uitvoerbaar bij voorraad,

in het incident

I. [D] te bevelen om aan eisers inzage te verschaffen in een overzicht van de inboedel van erflaatster (op het moment van overlijden) en hen inzage te verschaffen in (een overzicht van) de eventuele verkoop van die inboedel en bestanddelen hiervan (aan De Stichting) en van de opbrengst van de verkoop van die inboedel en bestanddelen hiervan, op verbeurte van een dwangsom,

II. [D] te bevelen aan eisers een afschrift van, althans eisers inzage te verschaffen in de door erflaatster opgestelde codicillen waarin eisers goederen / zaken zijn gelegateerd, op verbeurte van een dwangsom,

in de hoofdzaak

III. een verklaring voor recht dat ‘tot de vierdegraad’ zoals vermeld in artikel IV lid 2 van het testament van erflaatster aldus moet worden uitgelegd dat daarbij ‘tot en met de vierde graad’ wordt verstaan zodat eisers daaronder komen te vallen en aanspraak kunnen maken op dat bestanddeel van de boedel,

IV. [D] te bevelen tot (medewerking aan) de afgifte van het aan eisers op grond van artikel IV lid 2 toekomende legaat,

V. indien en zover zou blijken dat er uit hoofde van artikel IV lid 2 van het testament (ten onrechte) gelden of goederen naar de Stichting zijn gevloeid, de Stichting te bevelen, binnen twee dagen na betekening van het vonnis, tot afgifte van deze gelden en goederen aan eisers, op straffe van verbeurte van een dwangsom,

VI. te verklaren voor recht dat [F] onrechtmatig heeft gehandeld en voor de door eisers geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen aansprakelijk is,

VII. [F] te veroordelen tot vergoeding van de door eisers geleden schade, als voorschot een bedrag van € 5000,=, en de overige nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding en met de buitengerechtelijke incassokosten,

in het incident en in de hoofdzaak

VIII. met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding, te vermeerderen met wettelijke rente.

In het incident

3.2. Eisers hebben ter comparitie hun vordering in het incident jegens [D] gehandhaafd. De opgave die zij na het incidenteel vonnis van [D] hebben ontvangen is volgens eisers onvolledig.

In de hoofdzaak

In de zaak tegen [D] c.s.

3.3. Eisers leggen aan hun vordering onder III tot en met V het volgende ten grondslag. Volgens eisers heeft erflaatster in haar testament beoogd te regelen om aan hen, familie in de vierde graad, haar inboedel en zaken als bedoeld in artikel 3:5 BW (waaronder begrepen ook de zaken die in dat artikel zijn uitgesloten ) na te laten . De zinsnede in artikel IV lid 2 van het testament luidende ‘(..) vorenbedoelde inboedel en zaken zo goed en zo spoedig mogelijk te verdelen onder mijn familie, zijnde mijn bloedverwanten tot de vierdegraad graad onder mijn familie, zijnde mijn bloedverwanten tot de vierdegraad graad zijnde mijn bloedverwanten tot de vierdegraad graad’ moet dus zo worden uitgelegd dat daaronder de ‘bloedverwanten tot en met de vierdegraad’ en dus eisers worden begrepen. Dat erflaatster eisers heeft beoogd te begunstigen, blijkt uit het feit dat erflaatster ten tijde van het opstellen van haar testament ervan op de hoogte was dat zij geen familie in de derdegraad meer had. De wijze waarop het artikel is geformuleerd dient aldus geen redelijk doel. Indien erflaatster eisers niets had willen doen toekomen, had het bovendien voor de hand gelegen om het testament zo te formuleren dat net als de onroerende zaken (artikel IV lid 1 van het testament ) ook de onder artikel IV lid 2 genoemde goederen aan de executeur zouden worden gelegateerd onder de last deze te verkopen en de opbrengst daarvan in de nalatenschap in te brengen. Aldus - steeds - eisers.

In de zaak tegen [F]

3.4. Eisers leggen aan hun vordering onder VI en VII ten grondslag dat [F] de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden en daarmee onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. [F] heeft nagelaten zich ervan te vergewissen of de tekst zoals die was opgenomen in het testament strookte met de wens van erflaatster. Dit is niet het geval aangezien erflaatster eisers had willen begunstigen. Volgens eisers lag het op de weg van [F] om erflaatster, die hoogbejaard was, te ondervragen over de familieleden die zij wilde bevoordelen. Als vast komt te staan dat artikel IV lid 2 van het testament zo moet worden uitgelegd dat eisers aanspraak hebben op het in artikel IV lid 2 genoemde en [F] dienaangaande een beroepsfout heeft begaan dan houden eisers [F] aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade, zijnde de kosten van het inwinnen van juridisch advies (de voorfase van deze procedure en de proceskosten). Aldus – steeds – eisers.

3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

De incidentele vordering

4.1. Aan de beoordeling van de incidentele vordering wordt thans niet toegekomen nu reeds bij vonnis in het incident van 29 december 2011 op de incidentele vordering van eisers is beslist. Tussen partijen is een executie-geschil gerezen en dat geschil behoort tot de competentie van de executie-rechter. De brief van mr. Eisenmann met opmerkingen over het proces-verbaal op dit punt kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft daarom, evenals de reactie van mr. Van Oijen geen verdere bespreking.

In de hoofdzaak

4.2. Partijen zijn het erover eens dat eisers bloedverwanten in de vierde graad zijn van erflaatster zodat dat als uitgangspunt heeft te gelden.

In de zaak tegen [D] c.s.

4.3. [D] c.s. bestrijdt dat het testament moet worden uitgelegd op de door eisers voorgestane wijze. De bewoordingen van het testament zijn duidelijk. Erflaatster had eisers duidelijk voor ogen toen zij haar testament opstelde aangezien zij een aantal van hen een legaat in contanten heeft doen toekomen. Indien erflaatster eisers ook had willen begunstigen met het onder artikel IV lid 2 genoemde dan had het voor de hand gelegen een en ander in paragraaf V te vermelden. Bovendien heeft het testament zoals het is opgesteld duidelijke zin. Het testament voorziet immers in de situatie dat er geen familie in de derde graad is; in dat geval komt namelijk het gehele legaat aan de executeur toe die het in de nalatenschap moet inbrengen, waarna het aan De Stichting toevalt. Aldus - steeds - [D] c.s.

4.4. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 4:46 BW bepaalt dat bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die het testament kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt. Op grond van het tweede lid van dit artikel mogen daden of verklaringen van de erflater buiten het testament slechts dan voor de uitleg van een testamentaire beschikking worden gebruikt, als deze beschikking zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft. Dit betekent dat bij de bepaling van de inhoud van een testament steeds sprake zal zijn van uitleg en dat een zuiver taalkundige uitleg van de in het testament gebruikte bewoordingen niet volstaat.

4.5. Niet bestreden is dat erflaatster ervan op de hoogte was dat zij ten tijde van het opstellen van het testament geen familieleden meer had tot en met de derde graad en dat eisers destijds de dichtstbijzijnde familie van erflaatster waren. De rechtbank neemt dat dan ook als vaststaand aan. In dat licht dient de letterlijke tekst van het testament geen redelijk doel. Immers, het toedelen van goederen aan familieleden die ten tijde van het opstellen van het testament niet (meer) bestaan behelst geen redelijk doel, althans door [D] c.s. zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit een dergelijk doel kan worden afgeleid en de rechtbank zijn dergelijke feiten en omstandigheden ook niet gebleken. De rechtbank betrekt daarbij dat zij onvoldoende aanknopingspunten ziet voor de juistheid van de stelling dat erflaatster alles aan De Stichting als erfgenaam had willen doen toekomen, maar dat zij er bewust voor heeft gekozen het testament op deze wijze te formuleren om te voorkomen dat zij eisers voor het hoofd zou stoten, te meer nu erflaatster wel haar onroerende zaken aan [D] heeft gelegateerd en ten aanzien daarvan niets aan eisers heeft nagelaten. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de zinsnede in artikel IV lid 2 moet worden uitgelegd op de door eisers voorgestane wijze. De onder III gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook toegewezen.

4.6. Het onder IV gevorderde wordt afgewezen. [D] heeft namelijk onbetwist gesteld dat hij de gehele inboedel en zaken van erflaatster (waaronder dus ook begrepen die in artikel 3:5 BW zijn uitgesloten ) voor zover die enige waarde had, heeft laten veilen en dat hij opbrengst daarvan naar De Stichting heeft laten vloeien. In dat kader kan de vordering tot afgifte van de onder artikel IV lid 2 genoemde inboedel en zaken niet meer worden toegewezen.

4.7. Eisers vorderen onder V afgifte van de gelden en goederen zoals genoemd in artikel IV lid 2 van het testament. Er is voldaan aan de voorwaarde waaronder eisers deze vordering hebben ingesteld nu de bedoelde inboedel en zaken zijn geveild en de opbrengst daarvan naar de Stichting is gevloeid. De Stichting kan evenwel niet veroordeeld worden tot afgifte van de goederen nu deze goederen zijn verkocht aan derden. Wel kan de waarde van de goederen waarop eisers recht hadden (de inboedel alsmede de zaken die in artikel 3:5 BW zijn uitgesloten ), aan eisers worden vergoed. De Stichting wordt dan ook veroordeeld om aan eisers een vergoeding in geld te betalen. De onder artikel IV lid 2 genoemde inboedel en zaken zijn geveild zodat de veilingopbrengst van die inboedel en zaken aan eisers moet worden betaald. De rechtbank acht daarbij een termijn veertien dagen na betekening van het vonnis redelijk.

In de zaak tegen [F]

4.8. [F] bestrijdt dat hij een beroepsfout heeft gemaakt nu hij zich voldoende heeft ingespannen om zich ervan te vergewissen dat erflaatster begreep wat bedoeld werd met de zinsnede ‘bloedverwanten tot de vierde graad’ en dat dit overeen kwam met haar wens. [F] heeft het testament met erflaatster besproken, een concept aan haar toegezonden en heeftaan erflaatster uitleg gegeven over de betekenis van eerste-, tweede-, derde- en vierdegraadsfamilie. Volgens [F] is erflaatster bewust akkoord gegaan met de tekst van het testament en was erflaatster in staat haar eigen wil te bepalen.

4.9. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van de notaris uit hoofde van zijn taak bij het verlijden van een akte uitgangspunt dient te zijn dat op hem in zijn hoedanigheid een zwaarwegende zorgplicht rust ter zake van hetgeen nodig is voor het intreden van de rechtsgevolgen die zijn beoogd met de in de akte opgenomen rechtshandelingen (HR 28 september 1990, NJ 1991, 473). Voor het opmaken van een testament betekent dit dat het testament in overeenstemming is met de wil van erflater.

4.10. Met [F] is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat artikel IV lid 2 van het testament anders moet worden uitgelegd dan de letterlijke tekst zoals die is opgenomen in het testament, niet vanzelfsprekend betekent dat [F] rechtens een verwijt valt te maken. Daarvoor zijn op z’n minst nadere concrete aanwijzingen nodig die duiden op onrechtmatig handelen van [F]. Niet bestreden is dat [F] de onder 4.7. vermelde werkwijze in het onderhavige geval heeft toegepast, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Uit deze werkwijze volgt dat [F] zich er voldoende van heeft vergewist dat de wil van erflaatster overeenstemde met het testament. Dat erflaatster wellicht het verschil tussen ‘tot en met’ en ‘tot’ zich onvoldoende heeft gerealiseerd, kan niet aan [F] worden toegerekend. De zorgplicht van een notaris strekt in het algemeen niet zover dat het op zijn weg ligt om te onderzoeken of er daadwerkelijk nog levende familieleden tot in de derde graad bestaan. Dat erflaatster hoogbejaard was, maakt het onderhavige geval niet anders en andere omstandigheden waaruit volgt dat de onderzoeksplicht in het onderhavige geval verder strekt zijn gesteld noch gebleken. Door te handelen op de hiervoor vermelde wijze, kan niet geoordeeld worden dat [F] zijn zorgplicht jegens eisers heeft geschonden. Hij is dan ook niet aansprakelijk voor de schade die eisers stellen te hebben geleden.

4.11. De vorderingen onder VI en VII worden afgewezen.

4.12. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal – mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II – worden afgewezen. Eisers hebben immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier en wat de omvang van de kosten is.

4.13. De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling meer.

Proceskosten

4.14. [D] en De Stichting zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van eisers worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:

- explootkosten 78,89

- vast recht 255,00

- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)

Totaal EUR 1.237,89

De gevorderde rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na dit vonnis zal worden afgewezen nu geen feiten en omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan op die datum verzuim zou intreden.

4.15. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van [F] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [F] worden begroot op:

- vast recht 255,00

- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)

Totaal EUR 1.159,00

5. De beslissing

De rechtbank

in de zaak tegen [D] en De Stichting

5.1. verklaart voor recht dat ‘tot de vierdegraad’ zoals vermeld in artikel IV lid 2 van het testament van erflaatster aldus moet worden uitgelegd dat daarbij ‘tot en met de vierde graad’ wordt verstaan zodat eisers daaronder komen te vallen en aanspraak kunnen maken op dat bestanddeel van de boedel,

5.2. veroordeelt De Stichting om aan eisers te betalen de veilingopbrengst van de onder artikel IV lid 2 van het testament genoemde inboedel en zaken, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,

5.3. veroordeelt [D]en en De Stichting in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 1.237,89,

in de zaak tegen [F]

5.4. wijst het gevorderde af,

5.5. veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van [F] tot op heden begroot op € 1.159,00,

in de zaak tegen [D], De Stichting en [F]

5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Aalders en in het openbaar uitgesproken op

7 december 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature